ECLI:NL:RBOBR:2025:1466

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
01/304435-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag, bedreiging en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel in Geldrop

Op 14 maart 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag, bedreiging en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel. De zaak vond plaats in Geldrop op 22 september 2024, waar de verdachte een mes gebruikte om de aangever te bedreigen en te verwonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waarbij de poging tot doodslag werd bewezen op basis van de verklaringen van de aangever en getuigen, alsook de verwondingen die de aangever had opgelopen. De rechtbank achtte het voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van de aangever bewezen, gezien de aard van de verwondingen en de omstandigheden van het incident. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de aangever.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.304435.24
Datum uitspraak: 14 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1996] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 januari 2025.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 28 februari 2025 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van feit 1:
hij op of omstreeks 22 september 2024 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de halsstreek, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van feit 2:
hij op of omstreeks 22 september 2024 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door
- die [slachtoffer] dreigend een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, te

tonen/ voor te houden,

- dreigend het genoemde mes, in elke geval het scherpe en/of puntige voorwerp,

tegen de keel/hals van die [slachtoffer] te houden/drukken, en/of

- die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen
* "Ik maak je dood",
* "Hou je bek, je mag blij zijn dat je niet dood bent"
* "ja, jij hebt nog geluk dat je niet dood bent!" en/of
* "Dat boeit me niet. Kijk als ik vast kom te zitten, dan zit ik vast. Als ik eruit kom, jij bent klaar. Jij gaat onder de grond vriend",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Ten aanzien van feit 3:
hij op of omstreeks 22 september 2024 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, met voorbedachten rade [slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de hand van voornoemde [slachtoffer] te steken en/of te snijden terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten pees- en/of zenuwletsel (blijvende stijfheid en doof gevoel) van/in de hand van voornoemde [slachtoffer] , ten gevolge heeft gehad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Zij heeft in de kern het navolgende aangevoerd.
Feit 1
Uit de verklaring van aangever [slachtoffer] en de getuigenverklaring van [getuige] blijkt dat verdachte bovenop aangever zat en dat aangever iets op zijn keel voelde. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij op dat moment een mes in zijn hand had. Aangever heeft een verwonding in zijn hals opgelopen, specifiek een snee van ongeveer acht centimeter. Daarom is het zeer waarschijnlijk dat het mes de hals van aangever heeft aangeraakt.
Het is niet aannemelijk dat aangever deze verwonding bij zichzelf toegebracht heeft.
Verdachte heeft voorwaardelijk opzet gehad op het doden van aangever. Immers, verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zou komen te overlijden door een vlijmscherp mes op zijn keel te zetten. De keel betreft een zeer kwetsbaar deel van het lichaam. Uit het opgelopen letsel kan ook worden opgemaakt dat die kans aanmerkelijk was.
Feit 2
Verdachte had het mes bij zich. Daarnaast zijn de beelden van de ringdeurbel bekeken en beschreven. Daarop is te horen dat verdachte de bedreigende woorden heeft geuit.
Feit 3
Na de worsteling met aangever is verdachte naar boven gegaan. Op dat moment heeft hij het mes gepakt. Daaruit kan worden afgeleid dat hij een bewuste keus heeft gemaakt. Hij had voldoende tijd om na te denken. Daarom is er sprake van voorbedachte raad. Door met een mes voor aangever te staan, liep verdachte de kans dat aangever letsel kon oplopen. Aangever weerde zich af waardoor zijn hand verwond is geraakt. Deze verwonding is ook aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Medisch ingrijpen was namelijk noodzakelijk, de verwonding is nog niet hersteld en de herstelduur wordt als lang ingeschat.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft op de in de pleitnota genoemde gronden integrale vrijspraak bepleit van het onder 1 en 3 tenlastegelegde en partiële vrijspraak van het onder feit 2 tenlastegelegde. Het door verdachte met het mes tegen de hals of keel van aangever drukken kan niet worden bewezenverklaard. Uit de stukken in het dossier blijkt niet dat verdachte opzettelijk stekende en snijdende bewegingen richting aangever heeft gemaakt met het voornemen hem te doden. Uit deze stukken blijkt slechts van een terugtrekkende beweging met het mes door verdachte, wat geen poging tot doodslag kan opleveren. Ook van voorwaardelijk opzet is geen sprake. Bovendien zijn de verklaringen van aangever wisselend en onbetrouwbaar.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

De bewijsmiddelen.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde onder feiten 1 tot en met 3. Dat volgt uit de feiten en omstandigheden, zoals die blijken uit de hieronder uitgewerkte bewijsmiddelen. Na de weergave van de bewijsmiddelen zal de rechtbank nog enkele bijzondere overwegingen wijden aan het bewijs.
1. Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 22 september 2024 (met foto’s van het letsel van aangever als bijlage), p. 23, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Op 21 september 2024 ben ik samen met mijn vriendin naar haar woning gelopen op de [adres 2] .

Toen wij daar waren wilde ik naar huis. Omdat ik naar huis wilde ben ik voor mij onbekende reden slaags geraakt met [verdachte] . Dit gebeurde in de woonkamer van de woning. Wij kwamen in worsteling terecht en tijdens de worsteling keek ik naar mijn linker hand en zag ik een snijwond in mijn hand.
Ik ben vervolgens naar buiten gevlucht. Toen ik buiten was voelde ik pijn aan mijn hand en mijn nek. Ik kwam er buiten pas achter dat ik ook een snijwond had in mijn nek.
2) Een proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer] van 23 september 2024, p. 35, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Vertel eens, hoe gaat het met je?
A: 2 van mijn vingers zijn gehecht aan mijn rechterhand.
V: Wat weet je nog meer over toen jullie in de woonkamer waren?
A: Op enig moment is het gestopt, en ik ben op de bank gaan zitten.
Gisteren schrok ik wakker en toen zag ik het gezicht van [verdachte] voor me, met een mes voor mijn keel gestaan, ik heb toen met mijn linkerhand dat mes gepakt. [verdachte] zei: "Ik maak je dood."
V: Wanneer zag je voor de eerste keer dat mes?A: ik weet dat ik iets weg heb gepakt en dat moet een mes zijn. Ik voelde iets op mijn keel, daarom pakte ik het weg bij mijn keel.
3) Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 23 september 2024, p. 48, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Kun jij mij alles vertellen over wat er is gebeurd in de woning op de [adres 2] ?
A: Mijn broertje is naar boven gegaan. Het volgende dat ik weet is dat [verdachte] bovenop [slachtoffer] lag. Ik heb mijn broertje naar boven zien gaan en toen lag hij op [slachtoffer] . Ik zie hem op [slachtoffer] liggen en toen zei [slachtoffer] "ik ben gestoken".
V: Zat of lag [verdachte] op [slachtoffer] ?
A: [slachtoffer] lag op de bank en [verdachte] lag eroverheen.
4) Een proces-verbaal van bevindingen van 22 september 2024, p. 16, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 22 september 2024 kregen wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , vanuit het Operationeel Centrum de melding om te gaan naar [adres 2] waar een steekpartij had plaatsgevonden. Wij kwamen omstreeks 03.11 uur ter plaatse.
Wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , zagen dat de man die op de stoep zat ter hoogte van [adres 3] , een fel oranje t-shirt en een spijkerbroek aanhad en onder het bloed zat. Wij zagen dat hij met zijn rechterhand zijn linkerhand dichtkneep door zijn pink en zijn wijsvinger naar elkaar toe te duwen. Wij hoorden dat de man zei dat hij gestoken was..
Ik zag dat zijn hand en arm vol bloed zaten. Ik zag dat zijn t-shirt ook vol bloed zat. Ik zag dat zijn nek helemaal onder het bloed zat. Ik zag dat hij een verticale streep onder zijn kin, in zijn nek had. Ik zag dat op deze plek een dikkere ophoping van bloed zat. Ik voelde onder zijn kin met mijn vingers en voelde dat er een snee in de hals van de man zat van ongeveer 8 cm lang. Ik zag dat er flink wat bloed uit kwam.
5) Een proces-verbaal van bevindingen van 22 september 2024, p. 66 en 67, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Door mij werden de ontvangen beelden bekeken.
Man 2 zegt: “Jij mij hebt gestoken jongen gek!"
Man 1 zegt: “ja, jij hebt nog geluk dat je niet dood bent
Op een gegeven moment hoor ik een man zeggen. Vermoedelijk is dit man 1, omdat deze man bewegingen maakt met zijn armen:
"Dat boeit me niet. Kijk, al kom ik vast te zitten. Kom ik eruit. Jij bent klaar. Jij gaat onder de grond vriend".
6) Een geneeskundige verklaring van 26 september 2024 [2] betreffende aangever [slachtoffer] , p. 130 en 131 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
A) Uitwendig waargenomen letsel
Is er sprake van uitwendig bloedverlies: Ja
D) Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 22-09-2024
E) Overige van belang zijnde informatie
Operatie op 25-9. Herstel pees en zenuwen hand.
7) Een proces-verbaal van bevindingen van 26 september 2024 [3] , p. 134, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 25 september 2024 werd [slachtoffer] in het St. Anna ziekenhuis te Geldrop geopereerd aan zijn linkerhand. [slachtoffer] liet mij in een bericht weten dat zijn 2 vingers open zijn gesneden en beide zenuwen aan elkaar zijn gehecht. Bij zijn ringvinger werd ook de pees aan elkaar gehecht. Volgens het bericht van [slachtoffer] herstellen zenuwen binnen een jaar tot een half jaar en de pees mag hij na 3 maanden weer belasten.
8) De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 februari 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ging naar boven en pakte een mes om [slachtoffer] daarmee te bedreigen. Vervolgens ging ik naar beneden. Ik ging voor hem staan met dat mes. Ik heb hem toen ook met woorden bedreigd. Hij probeerde het mes te pakken. Op dat moment trok ik het mes terug. Ik heb daarna buiten tegen [slachtoffer] de bedreigingen geuit die op de camerabeelden te horen zijn. Ik ben de man op de camerabeelden die de politie man 1 noemt.

De bewijsoverwegingen

De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever
De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever en overweegt daartoe het volgende.
De verklaringen van aangever zijn op belangrijke onderdelen consistent en worden op een groot aantal wezenlijke onderdelen voldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. Daarnaast heeft aangever in zijn verklaringen ook eerlijk aangegeven wanneer hij iets niet meer precies wist en ook dat hij behoorlijk had gedronken.
Feit 1 (poging tot doodslag)
Toegebracht letsel aan de hals
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de aanloop naar het incident wordt gekleurd door een ruzie en agressie. Verdachte is vooraf in een worsteling geraakt met aangever. Het is in deze setting geweest dat verdachte (vervolgens) boven een mes heeft gepakt en daarmee terug naar aangever is gegaan. De rechtbank stelt ook vast dat vrijwel direct daarna een snee in de hals van aangever is ontstaan. De aard en de plek van deze verwonding, tezamen met de verklaring van aangever dat hij voelde dat er iets op zijn keel werd gezet, maakt dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte deze verwonding heeft veroorzaakt door het mes zodanig tegen de hals van aangever te houden dat het mes vervolgens de hals van aangever heeft gesneden.
Voor zover de raadsvrouw heeft betoogd dat aangever deze verwonding aan zichzelf heeft toegebracht, overweegt de rechtbank dat zij dit scenario verwerpt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en de hierboven opgenomen bewijsoverweging.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangever, waarmee sprake zou zijn van een poging tot doodslag. De rechtbank komt tot het oordeel dat er geen bewijs is voor vol opzet op de dood. Naar het oordeel van de rechtbank is er wel sprake geweest van voorwaardelijk opzet aan de kant van verdachte.
Verdachte heeft een mes tegen de hals van aangever gehouden op zodanige wijze dat hierdoor een flinke snee in de hals van aangever is ontstaan.
De rechtbank is van oordeel dat hiermee de aanmerkelijke kans bestond dat een van de halsslagaders of een ander groot bloedvat van aangever zou zijn geraakt, waardoor aangever zou kunnen overlijden. De gedraging van verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm in zodanige mate geschikt tot en gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte door zijn handelen deze aanmerkelijke kans op het toebrengen van dodelijk letsel aan aangever bewust heeft aanvaard. Ook de uitlatingen van verdachte kort nadien (zie feit 3) laten zien dat verdachte zich goed realiseerde dat zijn handelen voor aangever dodelijk had kunnen aflopen.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van aangever heeft gehad.
Conclusie feit 1
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag.
Feit 2
De verdediging heeft aangevoerd dat het tegen de hals of keel drukken van het mes niet kan worden bewezenverklaard. De rechtbank verwerpt dit verweer, gelet op de hierboven met betrekking tot feit 1 reeds vastgestelde feiten en omstandigheden.
Feit 3
Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte voorafgaand aan zijn handelen (tenminste) een reëel moment heeft gehad om zich te bezinnen over de gevolgen van zijn handelen kort nadien. Het lijkt er eerder op dat verdachte impulsief en in woede heeft gereageerd nadat hij de eerste keer met aangever in gevecht is geraakt. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onderdeel voorbedachte raad.
De rechtbank stelt verder op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte een verwonding in de linkerhand van aangever heeft toegebracht door met het mes daarin te snijden. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij een terugtrekkende beweging heeft gemaakt met het mes terwijl aangever het lemmet van het mes met zijn hand vast hield. Naar het oordeel van de rechtbank kan het dan ook niet anders zijn dan dat de verwonding op dat moment door verdachte is toegebracht. Als gevolg van dit handelen is zwaar lichamelijk letsel ontstaan. Er was immers direct medisch ingrijpen noodzakelijk. De zenuwen van de twee vingers van aangever zijn in een operatie hersteld. Bij zijn ringvinger werd ook de pees gehecht. De verwachting is bovendien dat herstel van de zenuwen tenminste een half jaar zal duren, als het (zenuw)letsel al volledig zal genezen.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 3 ten laste gelegde mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg.

De bewezenverklaring.Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

Ten aanzien van feit 1:
op 22 september 2024 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de halsstreek van voornoemde [slachtoffer] heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van feit 2:
op 22 september 2024 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
- die [slachtoffer] dreigend een mes te tonen/voor te houden,
- dreigend het genoemde mes, tegen de keel/hals van die [slachtoffer] te houden, en
- die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen
* "Ik maak je dood",
* "ja, jij hebt nog geluk dat je niet dood bent!" en
* "Dat boeit me niet. Kijk als ik vast kom te zitten, dan zit ik vast. Als ik eruit kom, jij bent klaar. Jij gaat onder de grond vriend";
Ten aanzien van feit 3:
op 22 september 2024 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo [slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes in de hand van voornoemde [slachtoffer] te snijden, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten pees- en zenuwletsel in de hand van voornoemde [slachtoffer] , ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal de rechtbank deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan acht maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte, mocht de rechtbank tot een veroordeling komen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan die van het voorarrest. De raadsvrouw heeft daarbij gewezen op een behoorlijke mate van eigen schuld van aangever.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, bedreiging en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. Verdachte is aanvankelijk aangevallen door aangever waarna verdachte een mes heeft gepakt en terug naar aangever is gegaan. Hierbij heeft hij het mes tegen de hals van aangever gehouden. Als gevolg hiervan heeft verdachte een snee in de hals van aangever veroorzaakt. Vervolgens heeft aangever geprobeerd het mes af te pakken door het met zijn linkerhand vast te pakken. Verdachte heeft dat mes daarna naar zich toe getrokken waardoor ook verwondingen aan de hand van aangever zijn toegebracht. De verwonding aan zijn hand heeft de rechtbank gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Tijdens het voorgaande en daarna op straat heeft verdachte de aangever bedreigd met de dood.
Er moet van geluk worden gesproken dat aangever dit incident heeft overleefd, gelet op de zeer gevaarlijke plek van de snijwond op de hals. Het had voor aangever dodelijk kunnen aflopen. Uit de ter zitting gegeven toelichting op de vordering van de benadeelde partij is gebleken dat het incident tot op de dag van vandaag een grote impact heeft op het leven van aangever. Hij heeft last van zowel fysiek als psychisch letsel.
Wel neemt de rechtbank als strafmatigende omstandigheid mee dat aangever voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten agressief was richting verdachte en dat bij aangever tot op zekere hoogte sprake is geweest van een eigen aandeel in het ontstaan van de latere gedragingen van verdachte.
Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat sprake is van voorwaardelijk opzet, en niet van “vol” opzet.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft in de justitiële documentatie van verdachte gezien dat verdachte niet recent is veroordeeld voor geweldsmisdrijven.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsrapport van
20 november 2024. Uit dit rapport volgt dat er bij verdachte problemen zijn op het gebied van huisvesting, werk, middelengebruik en financiën. Het is onduidelijk in hoeverre verdachte hierbij hulp nodig heeft en in hoeverre hij deze steun krijgt uit zijn netwerk.
Over het psychisch functioneren van verdachte bestaat eveneens onduidelijkheid. Zelf spreekt verdachte van woedeaanvallen en ADHD. Echter is er nooit hulpverlening bij hem betrokken geweest en is er geen diagnostiek voorhanden. Om inzicht te krijgen in de risicofactoren acht de reclassering dit wel nodig. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en hier drie bijzondere voorwaarden aan te koppelen, te weten een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie middelengebruik en ambulante behandeling.
De op te leggen straf
Alles afwegende acht de rechtbank uit een oogpunt van vergelding en ter bescherming van de maatschappij een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Ter voorkoming van herhaling van strafbare feiten en ter bevordering van stabiliteit in het leven van verdachte, zullen aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezenverklaarde, mede gelet op de omstandigheden waaronder het is begaan, voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenisDe rechtbank acht het van belang dat het huidige schorsingskader en de daarbij horende voorwaarden in stand blijven, ook als hoger beroep wordt ingesteld tegen dit vonnis. Zij zal om die reden niet beslissen tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis dan wel opheffing van de schorsing van dat bevel.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Inleiding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft na aanpassing op onderdelen ter zitting een vordering tot schadevergoeding van € 8.138,20 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat, na vermindering van de vordering ter zitting, uit:
- post 1: reis- en parkeerkosten: € 194,20;
- post 2: ziekenhuisdaggeldvergoeding € 70,00;
- post 3: huishoudelijke hulp: € 354,00;
- post 4: kleding: € 20,00;
- post 5: smartengeld: € 7.500,00.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade voldoende is onderbouwd en geheel moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering in haar geheel niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraken. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de gevorderde schade fors te matigen.
Beoordeling.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten. Ten aanzien van de parkeerkosten overweegt de rechtbank dat weliswaar onderbouwing ontbreekt, maar dat het wel aannemelijk is dat deze kosten zijn gemaakt, gelet op de op de website van het betreffende ziekenhuis weergegeven parkeertarieven die op zitting zijn besproken. De kosten ter zake huishoudelijke hulp zijn met 50% verminderd, en komen redelijk voor. Het (hand)letsel van verdachte had, logischerwijs, invloed op de mogelijkheden zelf schoon te maken etc. De post liggeld is een forfaitair bedrag voor de betreffende duur van de ziekenhuisopname. Tenslotte blijkt uit de foto’s dat de kleding van aangever sterk bebloed is geraakt door het strafbare handelen van verdachte. De op dit punt gevorderde schade komt de rechtbank eveneens redelijk voor.
De rechtbank zal de gevorderde materiële schade daarom geheel toewijzen.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat, gezien het strafdossier en gelet op de onderbouwing van de vordering, vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde immateriële schade heeft geleden. Bij het bepalen van de hoogte van deze schade heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De benadeelde partij is ernstig gewond geraakt door het handelen van verdachte: hij had een snijwond in zijn nek en het stelsel in zijn hand die was geraakt. Hij heeft kort na het incident een operatie moeten ondergaan, waarbij het pees- en zenuwletsel in zijn linkerhand werden verholpen. Hierna heeft hij ter revalidatie een aantal maanden handtherapie moeten ondergaan. Tot op heden heeft de benadeelde nog veel last van het letsel aan zijn linkerhand. De toekomst is voor hem qua fysieke gesteldheid nog onzeker. Hiermee is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek.
Wel is de rechtbank van oordeel dat rekening moet worden gehouden met eigen schuld van de benadeelde partij op grond van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek. Uit het dossier volgt dat er aan de feiten een worsteling vooraf is gegaan tussen beiden waarin de verdachte door benadeelde was aangevallen.
Alles afwegende zal de rechtbank de immateriële schade in een eerste schatting begroten op € 4.000,00. De verdere bespreking en beoordeling van de vordering zou uitgebreide nadere standpuntwisseling vragen, en voor dat gedeelte levert de vordering een onevenredige belasting op van het strafgeding.
De rechtbank zal daarom de vordering tot een bedrag van € 4.638,20 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 september 2024 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank thans zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in het restant van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 september 2024 tot de dag van de algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 285, 287, 300 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag;
Ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 3:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
Ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 3:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
12 maanden voorwaardelijken een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank stelt daarbij de volgende voorwaarden.
Als algemene voorwaarden gelden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
1) zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Novadic-Kentron
verslavingsreclassering op het adres Doctor Poletlaan 74-76 te Eindhoven, of telefonisch via 040-2171200. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2) indien de reclassering het noodzakelijk acht, actief deelneemt aan een gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
3) meewerkt aan diagnostiek en zich laat behandelen door de ambulante verslavingszorg
van Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De
behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
De rechtbank geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 3:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 4.638,20 euro, bestaande uit 638,20 euro materiële schade en 4.000,00 euro immateriële schade.
De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte ook in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 3:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 4.638,20 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 54 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 638,20 euro materiële schade en 4.000,00 euro immateriële schade.
De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.C. van der Vegte, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. W.A.F. Damen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Durmuş, griffier,
en is uitgesproken op 14 maart 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, District Helmond, met onderzoeksnummer OB3R024048, onderzoeksnaam Yara, afgesloten op 23 september 2024, pag. 1 tot en met pag. 134.
2.Dit proces-verbaal maakt deel uit van het aanvullend einddossier met proces-verbaalnummer 2024208876.
3.Dit proces-verbaal maakt deel uit van een aanvullend einddossier met proces-verbaalnummer 2024208876.