ECLI:NL:RBOBR:2025:1396

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
C/01/410491 / HA ZA 24-716
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in arbeidsovereenkomst en teruglevering van certificaten

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 maart 2025 uitspraak gedaan in een incident betreffende de onbevoegdheid van de rechtbank. De eiseressen, bestaande uit drie vennootschappen, vorderden teruglevering van certificaten van aandelen die door de gedaagde waren gekocht. De koopprijs van € 28.000,00 was gebaseerd op de kwalificatie van de gedaagde als 'Bad Leaver', wat verband hield met een eerder bestaande arbeidsovereenkomst. De gedaagde stelde dat de rechtbank zich onbevoegd moest verklaren en de zaak moest verwijzen naar de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, omdat de vorderingen voortvloeiden uit de arbeidsovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de eiseressen wel degelijk verband hielden met de arbeidsovereenkomst, en dat de kantonrechter bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank verklaarde zich echter onbevoegd, omdat de forumkeuze in de koopovereenkomst geen effect had, en verwees de zaak naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De eiseressen werden in het ongelijk gesteld en moesten de proceskosten betalen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/410491 / HA ZA 24-716
Vonnis in incident van 12 maart 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] B.V.,

2.
[eiser sub 2],
3.
[eiser sub 3] B.V.,
alle gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [kantoorplaats] , gemeente [gemeente] ,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. J. Nederlof te Waalwijk,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. I.O.D.V. Wetzels te Breda.
Partijen zullen hierna [eisers] . en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring,
  • de incidentele conclusie van antwoord,
  • de akte uitlaten producties van [eisers] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.In het kort

2.1.
[eiser sub 3] B.V. en [gedaagde] hebben met ingang van 1 juni 2017 een arbeidsovereenkomst gesloten. Op 30 december 2020 heeft [eiser sub 1] B.V., in haar hoedanigheid van bestuurder van [eiser sub 2] (hierna: [eiser sub 2] ), 8.820 certificaten van aandelen in [eiser sub 3] B.V. verkocht aan [gedaagde] voor een bedrag van € 28.000,00. [gedaagde] heeft op 8 april 2024 zijn arbeidsovereenkomst opgezegd met ingang van 1 juli 2024.
2.2.
In de hoofdzaak vordert [eisers] . terug levering door [gedaagde] van de door hem gehouden certificaten (primair) tegen een koopprijs van € 28.000,00. Daarnaast vordert [eisers] . dat [gedaagde] zijn eenmanszaak uitschrijft uit het handelsregister bij de KvK en dat hij alle concurrerende activiteiten staakt. [eisers] . baseert deze vorderingen op de artikelen 13 (aanbiedingsverplichting), 14 (aanbiedingsprocedure) en 17 (non-concurrentiebeding) van de Administratievoorwaarden van [eiser sub 2] (hierna: de Administratievoorwaarden), die onderdeel zijn van de koopovereenkomst van certificaten.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de sector kanton van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, dan wel (subsidiair) naar de sector kanton van deze rechtbank. Hij stelt zich (primair) op het standpunt dat de sector civiel van de rechtbank Oost-Brabant zowel absoluut als relatief onbevoegd is.
3.2.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Sinds 1 januari 2002 is het kantongerecht niet langer een zelfstandig gerecht, maar maakt het als ‘kamer voor kantonzaken’ onderdeel uit van de rechtbank. Voor onbevoegdverklaring wegens absolute onbevoegdheid is sinds 2002 geen plaats meer in het geval dat de behandeling van een kantonzaak in de ‘verkeerde’ sector is aangevangen. Voor die onbevoegdheidverklaring bestaat sinds 1 januari 2013 des te minder aanleiding, nu de wet in artikel 47 Wet RO niet langer de verplichting voor de rechtbank kent om een aparte sector kanton in te richten. Wel moet in zo’n geval de zaak op verzoek van partijen of ambtshalve intern worden verwezen.
3.3.
De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de vraag of deze zaak door de kantonrechter behandeld moet worden. Vervolgens zal worden beoordeeld welke rechtbank relatief bevoegd is.
Kantonzaak?
3.4.
[gedaagde] stelt dat deze zaak door de kantonrechter behandeld moet worden, omdat de vorderingen van [eisers] . verband houden met en voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst die tussen [eiser sub 3] B.V. en hem heeft bestaan.
3.5.
[eisers] . voert aan dat voor het antwoord op de vraag welke rechter bevoegd is, de grondslag van de vordering bepalend is. In dit geval is dat de koopovereenkomst van de certificaten en niet de arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst is door [gedaagde] zelf opgezegd en deze is uitgewerkt. [eisers] . hebben geen beroep gedaan op enige postcontractuele bepaling uit hoofde van de arbeidsovereenkomst. Ook het non-concurrentiebeding is daarin niet opgenomen. De vordering van [eisers] . heeft in zijn geheel geen betrekking op de arbeidsovereenkomst en staat daar geheel los van. Partijen hebben met de koopovereenkomst van de certificaten beoogd een zakelijke transactie aan te gaan, als gelijkwaardige partijen. Niet bedoeld is om enig recht of verplichting uit hoofde van de koopovereenkomst te verbinden aan de arbeidsovereenkomst en aan die bedoeling hebben partijen ook gevolg gegeven. Er bestaat in zijn geheel geen koppeling tussen beide overeenkomsten. Dat over de voorwaarden en condities voor een aanbiedingsverplichting van certificaten en de prijsbepaling daarvan wordt verwezen naar feitelijke omstandigheden die intreden, maakt dat niet anders.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.7.
De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van artikel 93 onder c Rv moeten zaken betreffende een arbeidsovereenkomst worden behandeld en beslist door de kantonrechter. Met het gebruik van het woord ‘betreffende’ wordt uitgedrukt dat het niet alleen gaat om vorderingen die hun grondslag hebben in een arbeidsovereenkomst. Voldoende is dat de vordering daarmee verband houdt. Dat [eisers] . haar vordering niet baseert op de arbeidsovereenkomst betekent dus niet dat de kantonrechter niet bevoegd is. Integendeel, want naar het oordeel van de rechtbank houdt de vordering van [eisers] . wel verband met de arbeidsovereenkomst die tussen [eiser sub 3] B.V. en [gedaagde] heeft bestaan. Dit geldt met name voor wat betreft de koopprijs van € 28.000,00 die [eisers] . voor de door [gedaagde] te leveren certificaten wil betalen. De hoogte van deze koopprijs is een gevolg van de kwalificatie van [gedaagde] als ‘Bad Leaver’ door [eisers] . Volgens artikel 13 lid 3 van de Administratievoorwaarden is sprake van een ‘Bad Leaver’
“indien:
beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de Aanbiedende Certificaathouder met de Vennootschap of, in voorkomend geval, met een andere entiteit die tot de groep behoort, (ongeacht door wie) plaatsvindt, welke beëindiging is veroorzaakt door of samenhangt met, dan wel volgt op een reden of oorzaak die kwalificeert als(i) een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW; dan wel(ii) een gevolg van omstandigheden als bedoeld in de artikelen 7:669 lid 3 sub e tot en met sub h BW, voor zover die zijn toe te rekenen aan de Certificaathouder;
de Aanbiedende Certificaathouder de op de Aanbiedende Certificaathouder rustende verplichtingen - in elk materieel opzicht - niet, niet volledige of niet tijdige nakomt, welke verplichten voortvloeien uit:
(i) deze Administratievoorwaarden; en/of
(ii) de arbeidsovereenkomst tussen de Certificaathouder en de Vennootschap of, in
voorkomend geval, met een andere entiteit die tot de groep behoort; (…)”
De feiten en omstandigheden die volgens [eisers] . moeten leiden tot de kwalificatie van [gedaagde] als ‘Bad Leaver’, hebben betrekking op de arbeidsovereenkomst die tussen [eiser sub 3] B.V. en [gedaagde] heeft bestaan. Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank moet deze zaak daarom door de kantonrechter worden behandeld en beslist.
Relatieve bevoegdheid
3.8.
Vervolgens komt de vraag aan de orde welke rechtbank relatief bevoegd is, met andere woorden of de kantonrechter van deze rechtbank of van een andere rechtbank deze zaak moet behandelen.
3.9.
[gedaagde] stelt dat de forumkeuze voor de bevoegde rechter te ’s-Hertogenbosch in artikel 10.2 van de koopovereenkomst van de certificaten op grond van artikel 108 lid 2 Rv geen gevolg heeft. Volgens hem is de rechtbank Zeeland-West-Brabant relatief bevoegd, omdat dat de rechter is van zijn woonplaats, [woonplaats] (gemeente [gemeente] ).
3.10.
[eisers] . beroept zich op de alternatieve bevoegdheid van artikel 100 Rv. Zij voert aan dat het zwaartepunt van de werkzaamheden plaatsvond in [plaats] , op het vestigingsadres van [eisers] ., behorende tot het arrondissement van rechtbank Oost-Brabant. Uit het urenoverzicht van 2023, dat is overgelegd als productie 15 bij dagvaarding, blijkt dat [gedaagde] voor meer dan 60% op de zaak werkte in [plaats] en daarnaast veelal in het buitenland zat. Het zwaartepunt van de werkzaamheden lag dus in [plaats] en niet in het arrondissement Zeeland-West-Brabant.
3.11.
De rechtbank oordeelt als volgt. Nu hiervoor onder 3.7 is geoordeeld dat deze zaak een arbeidsovereenkomst betreft, heeft de forumkeuze in artikel 10.2 van de koopovereenkomst op grond van artikel 108 lid 2 Rv in beginsel geen gevolg. Volgens [eisers] . is deze rechtbank toch bevoegd en wel op grond van artikel 100 Rv. In artikel 100 Rv is bepaald dat in zaken betreffende een individuele arbeidsovereenkomst mede bevoegd is de rechter van de plaats waar de arbeid gewoonlijk wordt of laatstelijk werd verricht. De plaats waar de arbeid gewoonlijk wordt verricht is volgens de Hoge Raad niet de plaats waar de arbeid regelmatig wordt verricht, maar de plaats waar de arbeid hoofdzakelijk wordt verricht. Kan dit niet worden vastgesteld, omdat een werknemer zijn arbeid in gelijke delen in verschillende delen van het land verricht, dan moet worden teruggevallen op de woonplaats van de gedaagde (HR 18-06-1920, ECLI:NL:HR:1920:40). [gedaagde] betwist dat uit het urenoverzicht van 2023 blijkt dat hij voor meer dan 60% op de zaak in [plaats] werkte. Volgens zijn berekening volgt uit dat urenoverzicht dat hij maar tijdens 36% van de door hem geschreven uren vanuit het kantoor te [plaats] werkte en heeft hij de overige uren op locatie elders en thuis vanuit [woonplaats] gewerkt of heeft hij vrij gehad. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het urenoverzicht van 2023 niet zonder meer dat [gedaagde] hoofdzakelijk op de zaak in [plaats] werkte. [eisers] . heeft geen inzicht gegeven in de berekening van het door haar genoemde percentage van 60. Mede gelet op de door [gedaagde] gemotiveerde betwisting daarvan staat naar het oordeel van de rechtbank niet vast dat [gedaagde] zijn werkzaamheden gewoonlijk in [plaats] verrichtte. Dat betekent dat voor de relatieve bevoegdheid moet worden teruggevallen op de hoofdregel van artikel 99 Rv, de rechter van de woonplaats van gedaagde, en dat is de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Conclusie
3.12.
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de incidentele vordering zal worden toegewezen. De rechtbank zal zich onbevoegd verklaren om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen en zal de zaak verwijzen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant (kamer voor kantonzaken, locatie Breda).
3.13.
[eisers] . is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris advocaat € 614,00 (1 punt × € 614,00)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 792,00

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
4.2.
veroordeelt [eisers] . in de proceskosten van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] . niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
in de hoofdzaak
4.3.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant (kamer voor kantonzaken, locatie Breda),
4.4.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
4.5.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge art. 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.