ECLI:NL:RBOBR:2025:1394

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
11383174 EJ 24-647
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens overtreding nevenwerkzaamhedenverbod

In deze zaak heeft de kantonrechter op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Stichting Novadic-Kentron en een werkneemster, hierna te noemen [verweerder]. Novadic verzocht de ontbinding omdat [verweerder] trainingen had gegeven terwijl zij wist dat dit in strijd was met het nevenwerkzaamhedenverbod in haar arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat [verweerder] ernstig verwijtbaar had gehandeld door het verbod op nevenwerkzaamheden opzettelijk te overtreden. De kantonrechter wees het verzoek tot ontbinding toe, omdat er een redelijke grond voor ontbinding was. Tevens werd geoordeeld dat het in zijn geheel niet toekennen van een transitievergoeding tot een onaanvaardbare uitkomst zou leiden, en daarom werd aan [verweerder] een gedeeltelijke transitievergoeding toegekend. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 april 2025, en [verweerder] werd veroordeeld in de proceskosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer / rekestnummer: 11383174 \ EJ VERZ 24-647
Beschikking van 11 februari 2025
in de zaak van
STICHTING NOVADIC-KENTRON,
gevestigd in Vught,
verzoekende partij,
hierna te noemen: Novadic,
gemachtigde: mr. B. van den Boom,
tegen
[verweerder],
wonend in [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. M.P. Poelman.
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt Novadic ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] , omdat [verweerder] trainingen heeft gegeven terwijl zij wist dat zij daarmee het verbod op het verrichten van nevenwerkzaamheden zou overtreden en zij wist dat Novadic haar aan dat verbod zou houden. De kantonrechter wijst het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toe, omdat er een redelijke grond is voor ontbinding. [verweerder] heeft immers verwijtbaar gehandeld. De kantonrechter vindt dat dit handelen kan worden aangemerkt als ernstig verwijtbaar handelen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift van 31 oktober 2024 met 17 producties;
- het verweerschrift van 27 december 2024 met 3 producties;
- de producties 18 tot en met 22 van Novadic;
- de producties 4 en 5 van [verweerder] .
1.2.
Op 14 januari 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Bij de mondelinge behandeling waren beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden. Namens Novadic zijn [A] (directeur veiligheidsdomein) en [B] (unitmanager verslavingsreclassering Tilburg) verschenen. De gemachtigden van beide partijen hebben spreekaantekeningen overgelegd en voorgelezen.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling is aan partijen meegedeeld dat vandaag de beschikking zal worden gegeven.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren [geboortedatum] 1964, is sinds 15 juni 2005 in dienst bij Novadic-Kentron. [verweerder] is werkzaam als reclasseringsmedewerker met een loon van € 3.588,75 bruto per maand bij een arbeidsomvang van 27 uren per week. Dit is exclusief de vakantietoeslag van 8% en een eindejaarsuitkering van 8,33%.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst is, voor zover in deze procedure relevant, als volgt opgenomen:
2.3.
Op de arbeidsovereenkomst is de cao GGZ van toepassing. In die cao is, voor zover hier van belang, bepaald:
2.4.
[verweerder] heeft, naast haar werk bij Novadic, een eigen onderneming genaamd “ [naam onderneming verweerder] ”.
2.5.
In 2020 heeft [verweerder] een boek uitgebracht naar aanleiding van casuïstiek vanuit haar werk, genaamd ‘ [naam boek] ’. Novadic heeft 120 van die boeken aan haar werknemers van de verslavingszorg verstrekt. [verweerder] heeft het boek naar de Reclasseringsacademie 3RO gestuurd en gastlessen verzorgd aan de Avans Hogeschool.
2.6.
Op 10 juli 2024 heeft [verweerder] bij haar leidinggevende [B] (hierna: [B] ) aangekaart dat zij een reeks trainingen wilde gaan verzorgen voor naasten van volwassen verslaafden in de gemeenten Waalwijk en Tilburg, zogenoemde ‘lotgenotentrainingen’. Novadic heeft naar aanleiding daarvan intern overleg gevoerd en is tot de conclusie gekomen dat [verweerder] met het geven van die trainingen het verbod op het verrichten van nevenwerkzaamheden zou overtreden. [C] (HR&D Adviseur) (hierna: [C] ) heeft dat per e-mail van 23 augustus 2024 (productie 6 bij het verzoek) aan [B] meegedeeld:
2.7.
Op 5 september 2024 is zowel mondeling als per e-mail aan [verweerder] meegedeeld dat zij van Novadic geen toestemming krijgt om de trainingen te verzorgen. In de e-mail, afkomstig van [D] , Medewerker HR&D en Opleidingen, (productie 7 bij het verzoek) is namens Novadic als volgt aan [verweerder] meegedeeld:
2.8.
Op 23 september 2024 heeft [verweerder] per e-mail (productie 9 bij het verzoek) aan [C] de volgende e-mail gestuurd:
2.9.
Op 7 oktober 2024 heeft een gesprek plaatsgevonden waarbij [verweerder] , haar partner, [C] en [B] aanwezig waren. Van dit gesprek is een gespreksverslag gemaakt (productie 11 bij het verzoek) waarin – voor zover hier van belang – als volgt staat vermeld:
2.10.
Per e-mail van 16 oktober 2024 heeft [verweerder] aan Novadic (in de persoon van [C] ) meegedeeld dat zij heeft besloten de training ten behoeve van de naaste van de verslaafde binnen haar eigen onderneming doorgang te laten vinden.
2.11.
Op 18 oktober 2024 is [verweerder] door Novadic op non-actief gesteld. In haar brief van diezelfde datum (productie 13 bij het verzoek) licht [C] dat namens Novadic toe:
2.12.
[verweerder] heeft haar collega’s per e-mail van 19 oktober 2024 (productie 14 bij het verzoek) geïnformeerd over haar op non-actief stelling.
2.13.
Op 21 oktober 2024 heeft er wederom een gesprek tussen partijen plaatsgevonden, waarbij [verweerder] , [B] en [C] aanwezig waren. Ook daarvan is een gespreksverslag gemaakt (productie 17 bij het verzoek).
2.14.
Er heeft ten tijde van indiening van het verweerschrift één training plaatsgevonden in Waalwijk met de mogelijkheid dat er meer zullen volgen. Ook in Tilburg is inmiddels één training afgerond.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Novadic verzoekt de kantonrechter bij uitspraak, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. de tussen Novadic en [verweerder] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden;
II. primair: bij het bepalen van de einddatum geen rekening te houden met de opzegtermijn van Novadic-Kentron en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden, nu de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] ;
subsidiair: bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de uitspraak;
III. te verklaren voor recht dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten;
IV. te verklaren voor recht dat [verweerder] geen aanspraak heeft op een transitievergoeding;
V. [verweerder] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
Novadic legt aan haar verzoek, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
[verweerder] heeft willens en wetens het nevenwerkzaamhedenbeding overtreden. [verweerder] heeft van Novadic duidelijke instructies gekregen; te weten dat zij de lotgenotentraining die zij vanuit haar eigen onderneming wilde geven niet mocht geven omdat zij daarmee het verbod op nevenwerkzaamheden overtreedt. Die instructie heeft ze genegeerd. Novadic heeft meermaals toenadering gezocht en om een toelichting van [verweerder] gevraagd. [verweerder] reageerde enkel met de vraag wat er zou gebeuren als ze de training tóch zou gaan geven. Vervolgens heeft [verweerder] het nevenwerkzaamhedenverbod doelbewust geschonden en de nevenwerkzaamheden uitgevoerd. [verweerder] heeft zich daardoor niet als goed werknemer (als bedoeld in artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek (BW)) gedragen. Ook is [verweerder] niet eerlijk geweest, omdat ze Novadic in de veronderstelling liet dat zij nog twijfelde of zij de trainingen ging geven, terwijl [verweerder] de subsidies al binnen had en zelfs al gestart was met het geven van de trainingen. Verder geeft [verweerder] de trainingen in het werkgebied van Novadic. Dit is onacceptabel. Dit handelen kwalificeert als ernstig verwijtbaar handelen en vormt een dringende reden op grond waarvan de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden.
Subsidiair stelt Novadic dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding die zodanig is dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (de zogenoemde ‘g-grond’). [verweerder] heeft zeer onprofessioneel gedrag vertoond en doelbewust instructies van Novadic genegeerd. [verweerder] heeft het nevenwerkzaamhedenverbod overtreden en zich niet als goed werknemer gedragen. Ook heeft zij kenbaar gemaakt dat zij dergelijk gedrag in de toekomst niet uitsluit. Als gevolg daarvan zijn de verhoudingen tussen Novadic en [verweerder] ernstig en duurzaam verstoord geraakt. Door het geven van trainingen zonder Novadic daarvan op de hoogte te brengen, heeft zij de relatie tussen hen ernstig onder druk gezet. Meer subsidiair stelt Novadic dat sprake is van een combinatie van omstandigheden die zodanig is dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (de ‘i-grond’).
Herplaatsing ligt niet in de rede, omdat sprake is van verwijtbaar handelen van [verweerder] . Ook in het geval sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, ligt herplaatsing niet in de rede. Daar komt nog bij dat [verweerder] in het gesprek van 21 oktober 2024 te kennen heeft gegeven dat zij sowieso de training ging geven en dat zij niet in gesprek wilde over alternatieven of hoe nu verder. Verder is Novadic geen transitievergoeding aan [verweerder] verschuldigd, omdat de reden van beëindiging van de arbeidsovereenkomst is het ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] .
3.3.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen.
[verweerder] betwist dat zij verwijtbaar heeft gehandeld. Novadic ondervindt geen enkel nadeel van de door [verweerder] gegeven trainingen. Novadic geeft geen trainingen aan naasten, maar biedt enkel cursussen aan. Ook richt Novadic zich op ouders met thuiswonende kinderen tussen de 12 en 23 jaar met problematisch middelengebruik en die bij Novadic onder behandeling staan. Novadic heeft geen aanbod in Tilburg of Waalwijk en de training die Novadic aanbiedt is geen lotgenotencontact, maar een ‘begeleide online module’ waarbij contact kan worden gezocht met een deskundige begeleider om verduidelijking te vragen of een situatie te bespreken. Novadic heeft dus geen gerechtvaardigd belang bij het verbieden van de nevenwerkzaamheden van [verweerder] . De trainingen van [verweerder] zijn niet concurrerend met de activiteiten van Novadic. [verweerder] altijd eerlijk en open geweest over haar nevenactiviteiten. [verweerder] is ook na de op non-actiefstelling met Novadic in gesprek gebleven. Het verbod op nevenwerkzaamheden houdt niet in dat een werknemer voor alle nevenwerkzaamheden in het algemeen toestemming moet vragen. Het gaat enkel om het verbieden van nevenwerkzaamheden die redelijkerwijs niet verenigbaar zijn met de functie van de werknemer of de belangen van de werkgever. Daar is in dit geval geen sprake van. Verder voert [verweerder] aan dat Novadic haar niet op non-actief had mogen stellen en eerst het gesprek met [verweerder] aan had moeten gaan. Er is geen sprake van een objectieve reden als bedoeld in artikel 7:653a lid 1 BW. Ook is de maximale duur van de op non-actiefstelling (van drie weken) overschreden. Verlenging daarvan is enkel toegestaan als de voortgang van het werk ernstig wordt belemmerd en dat is niet aan de orde.
[verweerder] betwist voorts dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Er is enkel een zakelijke discussie tussen partijen gaande over de vraag of er al dan niet een objectieve rechtvaardiging is voor Novadic om de nevenwerkzaamheden te verbieden. Verder is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub i BW.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, verder ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
4.2.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet is bepaald wat een redelijke grond is. [1] Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. [2]
Het nevenwerkzaamhedenbeding
4.3.
Allereerst moet worden beoordeeld of het nevenwerkzaamhedenbeding rechtsgeldig is overeengekomen. Een nevenwerkzaamhedenbeding is een beding als bedoeld in artikel 7:653a BW. In dit artikel is bepaald dat een beding waarbij de werkgever verbiedt of beperkt dat de werknemer voor anderen arbeid verricht buiten de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht bij die werkgever nietig is, tenzij dit beding kan worden gerechtvaardigd op grond van een objectieve reden. Een objectieve rechtvaardigingsgrond hoeft niet steeds in de arbeidsovereenkomst of het nevenwerkzaamhedenbeding zelf te staan, maar moet in ieder geval aanwezig zijn op het moment dat een werkgever daadwerkelijk een beroep doet op dat beding of toestemming voor specifieke nevenwerkzaamheden weigert dan wel daaraan voorwaarden stelt (zie
Kamerstukken II, 2021-2022, 35 962, nr. 3, pag. 3). Verder moet worden beoordeeld of het verbod op de nevenwerkzaamheden passend, geschikt en noodzakelijk is om het belang van de werkgever te beschermen, mede gelet op het feit dat het hier gaat om een beperking van een grondrecht. Daarbij moeten ook de belangen van de werknemer worden meegewogen (zie
Kamerstukken II, 2021-2022, 35 962, nr. 6, pag. 18en
Kamerstukken I, 2021-2022, 35 962, C, pag. 2).
4.4.
Vast staat dat de objectieve rechtvaardigingsgrond in dit geval niet in de arbeidsovereenkomst is opgenomen. In de cao GGZ die op de arbeidsovereenkomst van toepassing is, is wel bepaald wanneer een werknemer geen nevenfuncties mag verrichten. Dat is het geval als die (on)betaalde nevenwerkzaamheden redelijkerwijs niet verenigd kunnen worden met zijn functie of met de belangen of het aanzien van de organisatie. Daaraan moet in dit geval dus worden getoetst.
4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Novadic voldoende gemotiveerd en aangetoond dat sprake is van een objectieve reden voor Novadic om [verweerder] te verbieden de lotgenotentrainingen vanuit haar eigen onderneming te geven en haar derhalve aan het verbod op nevenwerkzaamheden te houden. Voldoende is komen vast te staan dat deze nevenwerkzaamheden redelijkerwijs niet verenigd kunnen worden met de belangen van Novadic. De kantonrechter licht dat hierna toe.
4.6.
Novadic heeft uitgebreid toegelicht dat de trainingen die [verweerder] aan naasten van verslaafden geeft, ondanks dat Novadic niet specifiek diezelfde soort trainingen aanbiedt, direct raakt aan haar kerntaak. De kerntaak van Novadic is het verlenen van verslavingszorg. Zij draagt de verantwoordelijkheid over die verslavingszorg binnen de gehele provincie Noord-Brabant. Voorts heeft Novadic onweersproken gesteld dat zij zich daarbij niet enkel richt op verslaafden, maar ook op de naasten van verslaafden. Dat doet zij onder meer via de erkende interventiemodule ‘NAASTjou’ (productie 10 bij het verzoek). Novadic richt zich daarbij niet enkel op de ouders van thuiswonende kinderen, zoals door [verweerder] is gesteld, maar – zo blijkt uit bijgevoegde folder – ook op partner, kind, familielid of vriend(in) van een persoon met problematisch middelengebruik of -afhankelijkheid, ongeacht of deze is ingeschreven bij verslavingszorg. Naar het oordeel van de kantonrechter is dan ook voldoende komen vast te staan dat Novadic soortgelijke activiteiten, althans activiteiten die daar parallel aan liggen, ontplooit. Voor zover door [verweerder] is aangevoerd dat Novadic zich enkel richt op het geven van cursussen met de nadruk op kennisoverdracht, maakt dit de situatie naar het oordeel van de kantonrechter niet anders. Ook in dat geval opereert [verweerder] binnen hetzelfde speelveld als dat van Novadic en richt zij zich op dezelfde doelgroep. Zij richten zich immers beiden op de naasten van verslaafden. Het enkele feit dat Novadic op een andere wijze begeleiding aanbiedt aan naasten van verslaafden dan dat [verweerder] dat doet, maakt in dat kader geen verschil. Daar komt nog bij dat [verweerder] haar trainingen aanbiedt in de gemeenten Tilburg en Waalwijk, gemeenten die zich beiden bevinden binnen de provincie Noord-Brabant. Dit is nu juist de provincie waarbinnen Novadic ook opereert. De stelling van [verweerder] dat Novadic door haar lotgenotentrainingen geen enkel nadeel ondervindt, is gemotiveerd door Novadic betwist en is naar het oordeel van de kantonrechter in dit kader niet doorslaggevend. Ook als Novadic immers geen nadeel ondervindt, kan nog steeds sprake zijn een situatie waarbij de nevenwerkzaamheden in redelijkheid niet kunnen worden verenigd met de belangen van de werkgever. Daar is in dit geval ook sprake van.
4.7.
De kantonrechter is van oordeel, gelet op het bovenstaande, dat het nevenwerkzaamhedenbeding rechtsgeldig is overeengekomen en dat het verbod voldoende passend, geschikt en noodzakelijk is om het belang van Novadic te beschermen. Verder vindt de kantonrechter dat voldoende is komen vast te staan dat de nevenwerkzaamheden van [verweerder] , bestaande uit het aanbieden van lotgenotentrainingen binnen de gemeenten Waalwijk en Tilburg, redelijkerwijs niet verenigd kunnen worden met de belangen van Novadic. Op het moment dat Novadic immers soortgelijke trainingen zou willen aanbieden aan naasten van verslaafden, worden Novadic en [verweerder] concurrenten van elkaar. Dat is juist wat het nevenwerkzaamhedenverbod beoogt te voorkomen. Novadic heeft [verweerder] dan ook terecht verboden om de lotgenotentrainingen vanuit haar eigen onderneming te verzorgen.
Redelijke grond voor ontbinding – verwijtbaar handelen
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat er een redelijke grond is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [verweerder] heeft - door het verbod op nevenwerkzaamheden doelbewust te overtreden - verwijtbaar gehandeld, zodanig dat van Novadic in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij de arbeidsovereenkomst laat voortduren. De kantonrechter licht dat hierna toe.
4.8.1.
Vast staat dat Novadic [verweerder] op 5 september 2024 voor het eerst heeft bericht dat zij geen toestemming geeft voor het verrichten van de nevenwerkzaamheden omdat de werkzaamheden onverenigbaar zijn met de belangen van Novadic. Vervolgens heeft [verweerder] Novadic per e-mail van 16 oktober 2024 bericht dat zij toch heeft besloten om de trainingen te geven. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerder] toegelicht dat zij niet over één nacht ijs is gegaan en goed heeft nagedacht alvorens zij heeft besloten om de trainingen toch te gaan geven. [verweerder] heeft daarmee de instructie van Novadic doelbewust overtreden. In de periode tussen 5 september en 16 oktober 2024 heeft [verweerder] meermaals aan Novadic gevraagd wat de consequenties zouden zijn van het overtreden van het nevenwerkzaamhedenverbod. Zoals onweersproken door Novadic is gesteld en blijkt uit het gespreksverslag van het gesprek van 7 oktober 2024 heeft Novadic benadrukt dat Novadic geen toestemming gaf voor het geven van de trainingen, zodat zij het niet wilde hebben over de consequenties van het overtreden van het nevenwerkzaamhedenbeding, maar juist wenste dat [verweerder] zich aan het beding zou houden. Uit het gespreksverslag – waarvan de inhoud niet door [verweerder] is weersproken – blijkt verder dat [verweerder] heeft gevraagd of er een middenweg mogelijk was, waarop [B] aan [verweerder] vroeg wat haar gedachte daarbij was. Die vraag is niet door [verweerder] beantwoord. Op 7 oktober 2024 heeft er nog een gesprek tussen partijen plaatsgevonden (zie hiervoor onder r.o. 2.9). Nadat [verweerder] ook tijdens dat gesprek vroeg naar de consequenties van het wél overtreden van het verbod, heeft Novadic haar meegedeeld dat als uiterste middel een ontslagvergunning zou worden aangevraagd zonder toekenning van een transitievergoeding. Ook toen heeft Novadic [verweerder] te kennen gegeven dat zij [verweerder] juist graag in dienst wenste te houden. Novadic heeft, zoals onweersproken door haar is gesteld, tijdens dat gesprek ook aan [verweerder] aangeboden om de trainingen binnen Novadic (onder de afdeling Preventie) te faciliteren. Op dat aanbod is [verweerder] niet ingegaan. Novadic heeft er, gelet op het voorgaande, naar het oordeel van de kantonrechter alles aan gedaan om met [verweerder] in gesprek te blijven en haar uit te leggen waarom zij [verweerder] aan het nevenwerkzaamhedenverbod zou houden. [verweerder] heeft daarentegen vastgehouden aan haar wens om zowel bij Novadic in dienst te blijven als de lotgenotentrainingen te geven.
4.8.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerder] toegelicht dat zij de training enkel wilde geven als zij dit samen kon doen met [E] , oprichter van de Waalwijkse ‘ [F] (hierna: [E] ). ‘ [F] ’ is een landelijk netwerk van ervaringsdeskundigen en richt zich op naasten van verslaafden, maar ook op samenwerkingen met andere instanties, zoals huisartsen en Novadic. [E] is – aldus [verweerder] – als ervaringsdeskundige een onmisbare schakel binnen het geven van de lotgenotentraining. Desgevraagd heeft [verweerder] verklaard dat het niet mogelijk was om met [E] samen te werken als zij de training vanuit Novadic zou aanbieden en dat zij dit niet met Novadic heeft besproken. Het had echter op de weg van [verweerder] , als goed werknemer én nu zij heeft verklaard haar hart te willen volgen door deze trainingen te geven, gelegen om daarover met Novadic in gesprek te gaan. Zoals hiervoor is overwogen stond Novadic immers open voor overleg over het geven van de trainingen ‘onder de vlag van’ Novadic. Ook blijkt nergens uit dat Novadic niet bereid zou zijn geweest om met [E] samen te werken; juist het tegendeel blijkt uit de door Novadic en [verweerder] overgelegde stukken. Nadat [verweerder] had aangekaart dat zij voornemens was om lotgenotentrainingen te gaan verzorgen, heeft Novadic intern onderzocht of en hoe zij met [E] zou kunnen samenwerken. Dit blijkt onder meer uit de e-mail van 8 september 2024 van [G] (als Manager Preventie, Advies & Informatie werkzaam bij Novadic) (hierna: [G] ) aan [E] (productie 18 bij akte zijdens Novadic). Daarin schrijft [G] aan [E] dat zij graag een afspraak met haar zou willen maken om kennis te maken en te bespreken waarin Novadic en [E] elkaar kunnen vinden en kunnen samenwerken. Daarop heeft er op 9 oktober 2024 een gesprek tussen hen plaatsgevonden – zoals blijkt uit de inhoud van de e-mail van [E] van 10 november 2024 – waarna [E] [G] heeft bericht dat zich een aantal veranderingen hebben voorgedaan en dat zij afziet van een vervolg binnen Novadic. Weliswaar is door Novadic gesteld dat [E] het te druk heeft omdat zij samen met [verweerder] lotgenotentrainingen verzorgt, maar die stelling is door [verweerder] betwist en niet door Novadic onderbouwd. Wat daar ook van zij, uit het voorgaande blijkt in ieder geval dat Novadic open stond om met [E] in gesprek te gaan over een eventuele samenwerking. Het had dan ook op de weg van [verweerder] gelegen om over die mogelijkheid constructief met Novadic in gesprek te gaan. [verweerder] heeft dat niet gedaan en is, in strijd met de belangen van Novadic en tegen haar duidelijke instructies in, gestart met de lotgenotentrainingen. Daarmee heeft zij zodanig verwijtbaar gehandeld dat van Novadic niet kan worden verlangd de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te laten voortduren.
4.8.3.
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, vindt de kantonrechter dat [verweerder] verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW.
4.9.
Herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn ligt, gelet op het verwijtbaar handelen van [verweerder] en hetgeen daarover is bepaald in artikel 7:669 lid 1 BW, niet in de rede.
4.10.
De conclusie is derhalve dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden. Novadic heeft verzocht om bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst geen rekening te houden met de opzegtermijn (van vier maanden) en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden omdat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] .
Ernstig verwijtbaar handelen
4.11.
Novadic stelt dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, omdat zij het nevenwerkzaamhedenverbod, ondanks dat zij wist dat Novadic haar daaraan zou houden als zij de trainingen aan naasten van verslaafden zou gaan geven, willens en wetens heeft overtreden en over eventuele oplossingen niet met Novadic in gesprek wenste te gaan. [verweerder] heeft die stelling betwist en aangevoerd dat zij altijd open en eerlijk tegen Novadic is geweest over het plannen om de training te geven en ook over het feit dat zij er uiteindelijk voor had gekozen om de trainingen toch te gaan geven.
4.12.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Als uitgangspunt geldt dat een werknemer recht heeft op een transitievergoeding en dat bij de bepaling van de einddatum rekening moet worden gehouden met de opzegtermijn. Dat is anders als het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. In dat geval heeft de werknemer in beginsel geen recht op een transitievergoeding. Deze uitzondering heeft een beperkte reikwijdte en moet terughoudend worden toegepast. Het moet evident zijn dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Bij de beoordeling of deze uitzondering van toepassing is, moeten worden betrokken de omstandigheden van het geval voor zover deze van invloed zijn op de verwijtbaarheid van het handelen of nalaten van de werknemer dat tot het ontslag heeft geleid.
4.13.
Met Novadic is de kantonrechter van oordeel dat de wijze waarop [verweerder] heeft gehandeld als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Hiervoor is vastgesteld dat Novadic een gerechtvaardigd belang heeft om [verweerder] te houden aan het nevenwerkzaamhedenbeding. Hoewel [verweerder] wist dat Novadic er niet mee instemde dat zij naast haar dienstverband bij Novadic met haar eigen onderneming lotgenotentrainingen zou gaan verzorgen in Waalwijk en Tilburg en welke gevolgen het zou hebben voor haar dienstverband als ze dat toch zou doen, heeft zij dat toch gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerder] verklaard dat zij wist wat het risico was, maar dat zij heeft besloten de trainingen ondanks de bezwaren van Novadic toch te gaan geven. De kantonrechter begrijpt dat het verzorgen van de trainingen belangrijk is voor [verweerder] , maar als zij dat niet onder de vlag van Novadic wilde of kon doen (Novadic had haar immers een handreiking gedaan), had het op haar weg gelegen het dienstverband zelf (door opzegging) te beëindigen of een beëindiging met wederzijds goedvinden bespreekbaar te maken. [verweerder] heeft er echter voor gekozen om, ondanks de (terechte) bezwaren van Novadic, naast haar dienstverband de trainingen te verzorgen. Daarmee heeft zij Novadic voor het blok gezet en welbewust aangestuurd op een ontslagprocedure. Dat is [verweerder] in ernstige mate te verwijten.
4.14.
Of en in hoeverre dat gevolgen heeft voor de datum van ontbinding en de aanspraak van [verweerder] op een transitievergoeding wordt hieronder besproken.
Datum ontbinding arbeidsovereenkomst
4.15.
Op grond van het bepaalde in artikel 7:671b lid 9 onderdeel a en b BW bepaalt de kantonrechter bij ontbinding het einde van de arbeidsovereenkomst op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd. De kantonrechter kan het einde van de arbeidsovereenkomst bepalen op een eerder tijdstip, als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.
4.16.
De kantonrechter ziet in dit geval geen aanleiding om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid om het einde van de arbeidsovereenkomst op een eerder tijdstip te bepalen. Hij verwijst daarvoor naar hetgeen hieronder ten aanzien van de aanspraak van [verweerder] op een transitievergoeding wordt overwogen. De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst daarom ontbinden op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, waarbij de duur van de periode die aanvangt op de datum van ontvangst van het ontbindingsverzoek en eindigt op de datum van deze beslissing in mindering wordt gebracht. De arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden op 1 april 2025.
4.17.
Een beschikking waarin een arbeidsovereenkomst wordt ontbonden is op grond van artikel 7:683 lid 1 BW ‘uitvoerbaar bij voorraad’. Het verzoek van Novadic om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren hoeft daarom niet toegewezen te worden.
Verklaring voor recht: ernstig verwijtbaar handelen
4.18.
Zoals hiervoor is overwogen, vindt de kantonrechter dat het handelen van [verweerder] kan worden aangemerkt als ernstig verwijtbaar handelen. Welk belang Novadic heeft bij de door haar gevraagde verklaring voor recht is gesteld noch gebleken. Die zal daarom worden afgewezen.
Verklaring voor recht: geen aanspraak op transitievergoeding
4.19.
Op grond van artikel 7:673 lid 7 onder c BW is een transitievergoeding niet verschuldigd indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. De kantonrechter ziet aanleiding met toepassing van artikel 7:673 lid 8 BW van deze regel af te wijken, omdat het in het geheel niet toekennen van een transitievergoeding naar zijn oordeel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in dit geval tot een onaanvaardbare uitkomst zou leiden. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat [verweerder] al in 2005 bij Novadic in dienst is getreden en dus bijna 20 jaar voor Novadic werkzaam is en daar, tot medio oktober 2024, een smetteloos dienstverband achter de rug heeft. De gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden afgewezen en kantonrechter zal bepalen dat Novadic aan [verweerder] de helft van de voor haar geldende transitievergoeding verschuldigd is.
Proceskosten
4.20.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] , omdat [verweerder] overwegend in het ongelijk wordt gesteld. De kantonrechter begroot de proceskosten aan de zijde van Novadic op € 1.079,00 (€ 130,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), vermeerderd met de eventuele explootkosten van betekening van deze beschikking.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 april 2025,
5.2.
bepaalt dat Novadic de helft van de voor [verweerder] geldende transitievergoeding aan [verweerder] verschuldigd is,
5.3.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van € 1.079,00, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verweerder] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de beslissingen zoals hiervoor onder 5.2 en 5.3 vermeld uitvoerbaar bij voorraad [3] ,
5.5.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A. van Voorthuizen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Artikel 7:669 lid 1 BW.
3.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.