ECLI:NL:RBOBR:2025:138

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
C/01/406781 / HA ZA 24-464
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in vrijwaringsincident met betrekking tot schadevergoeding na lekkage door cv-installatie

Op 15 januari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een tussenuitspraak gedaan in een vrijwaringsincident. De zaak betreft een geschil tussen een eiseres, die schadevergoeding vordert van een gedaagde, die in 2020 een cv-installatie in de woning van de eiseres heeft geplaatst. In 2022 ontstond er een lekkage door een losgeschoten koppeling, wat leidde tot aanzienlijke schade in de woning van de eiseres. De eiseres heeft de gedaagde aansprakelijk gesteld voor de schade en vordert schadevergoeding. De gedaagde heeft op haar beurt ASR Schadeverzekeringen N.V. in vrijwaring opgeroepen, omdat ASR geen dekking verleende op de opstal- en inboedelverzekering van de eiseres. De rechtbank heeft de incidentele vordering van de gedaagde tot oproeping in vrijwaring afgewezen, omdat er geen rechtsverhouding tussen de gedaagde en ASR is die de oproeping rechtvaardigt. De rechtbank oordeelde dat de aangevoerde gronden niet voldoende zijn om de vordering te dragen. De gedaagde is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 792,00. De zaak zal op 26 februari 2025 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/406781 / HA ZA 24-464
Vonnis in incident van 15 januari 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. R.T.A. Ansems te Eindhoven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A.W. Hendriks te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het incidenteel vonnis van 2 oktober 2024, waarbij deze zaak is gevoegd met de zaak met zaak- en rolnummer 406180 / HA ZA 24-419 tussen [eiseres] en ASR Schadeverzekering N.V.,
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring,
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
In de hoofdzaak gaat het om het volgende. [gedaagde] heeft in 2020 in de woning van [eiseres] een cv-installatie geplaatst. In 2022 is een lekkage ontstaan door een losgeschoten koppeling bij de installatie die [gedaagde] heeft geplaatst. Dit heeft grote gevolgschade veroorzaakt in de woning van [eiseres] . [eiseres] heeft [gedaagde] aansprakelijk gesteld en vordert schadevergoeding.
2.2.
[gedaagde] vordert dat haar wordt toegestaan ASR Schadeverzekeringen N.V. (hierna: ASR) in vrijwaring op te roepen. Zij legt daaraan het volgende ten grondslag. Omdat ASR, de opstalverzekeraar van [eiseres] , geen dekking verleende op de opstal- en inboedelverzekering, heeft [eiseres] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade
die is ontstaan door het losraken van de koppeling. [gedaagde] heeft deze
aansprakelijkstelling gemeld op haar aansprakelijkheidsverzekering bij Achmea. Achmea is in deze procedure de financieel risicodragende partij en zal om die reden de leiding nemen in deze procedure. Achmea heeft de aansprakelijkheid van [gedaagde] afgewezen, omdat niet vast is komen te staan wat de oorzaak is van het loskomen van de koppeling. ASR heeft op onjuiste gronden de dekking onder de opstal- en inboedelverzekering afgewezen. ASR is in haar hoedanigheid van brandverzekeraar op grond van de Bedrijfsregeling Brandregres 2014 (BBR 2014) verplicht eventueel door Achmea ( [gedaagde] ) aan [eiseres] uit te keren schadevergoeding terug te betalen aan Achmea. In de BBR 2014 is dit als volgt geformuleerd:
"Omzeilen brandverzekeraar
Als een benadeelde rechtstreeks de aansprakelijke partij of diens aansprakelijkheidsverzekeraar aanspreekt voor een schade die op grond van de BBR 2014 voor rekening van een brandverzekeraar zou zijn gebleven als die schade direct bij de brandverzekeraar zou zijn gemeld, zal de aansprakelijkheidsverzekeraar de benadeelde de schade vergoeden. De brandverzekeraar vergoedt vervolgens het betaalde aan de aansprakelijkheidsverzekeraar. Bij verschil van mening over de vraag of een van beide verzekeraars dekking moet verlenen, zullen beide verzekeraars op zo kort mogelijke
termijn hun standpunt toelichten en de relevante onderliggende stukken uitwisselen. Zo nodig zullen verzekeraars hun meningsverschil voorleggen aan de Geschillencommissie Schadeverzekeringen van het Verbond van Verzekeraars. Vanzelfsprekend zal de Geschillencommissie Schadeverzekeringen geen uitspraak doen over de aansprakelijkheid van partijen."
2.3.
[eiseres] refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen. Het criterium voor toewijzing van een incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring is dat de in vrijwaring op te roepen derde (de waarborg) krachtens zijn rechtsverhouding tot de eiser in het vrijwaringsincident (de gewaarborgde) verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van de gewaarborgde in de hoofdzaak te dragen. Van het bestaan van een dergelijke rechtsverhouding blijkt niet uit de stellingen van [gedaagde] . De onder 2.2 aangehaalde regel uit de BBR 2014, waar [gedaagde] zich op beroept, betreft namelijk de rechtsverhouding tussen de opstalverzekeraar (in deze zaak ASR) en de aansprakelijkheidsverzekeraar (in deze zaak Achmea) en niet de rechtsverhouding tussen [gedaagde] en ASR. Dat, zoals [gedaagde] stelt, Achmea in deze procedure de financieel risicodragende partij is en om die reden de leiding zal nemen in deze procedure vormt onvoldoende grondslag voor oproeping in vrijwaring van ASR door [gedaagde] .
2.5.
De incidentele vordering zal daarom worden afgewezen.
2.6.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) van het incident worden veroordeeld. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- salaris advocaat
614,00
(1,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
792,00

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
26 februari 2025voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.