ECLI:NL:RBOBR:2025:1320

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
01.142226.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. M.E.N. van Haren
  • mr. M.A. Waals
  • mr. T. Kraniotis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met huurmoord tegen psychiater door gedetineerde

Op 6 maart 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De zaak kwam aan het licht toen de verdachte, die in een penitentiaire inrichting verbleef, een brief overhandigde aan het personeel waarin hij een huurmoord op een psychiater, die hem in het verleden had behandeld, aankondigde. De bedreiging vond plaats in de periode van 2 juni 2023 tot en met 15 juni 2023. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging wettig en overtuigend bewezen was, en legde de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op. De rechtbank overwoog dat de verdachte een ernstige bedreiging had geuit, die gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer veroorzaakte. De rechtbank nam daarbij in aanmerking dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat er sprake was van een complexe psychiatrische problematiek. De rechtbank legde ook een gedrag beïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op, ter bescherming van het slachtoffer en de algemene veiligheid. De maximale duur van de terbeschikkingstelling werd vastgesteld op vier jaar, omdat er onvoldoende bewijs was dat de bedreiging daadwerkelijk zou worden uitgevoerd. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 37a, 37b, 38z en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.142226.23
Datum uitspraak: 6 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2003] ,
verblijvende te [adres 1]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 januari 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 2 juni 2023 tot en met 15 juni 2023 te Vught, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door aan personeelsleden van de [naam inrichting] te Vught een brief met onder meer de navolgende tekst te overhandigen:
“ik heb opdracht gegeven om een huurmoord te plegen op [slachtoffer] ” en/of
“ik heb hem 5500 euro betaald en gestort als ‘lening’ via mijn Knab rekening naar zijn ING rekening” en/of
“zij verdiend het om te sterven”,
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, welke woorden die [slachtoffer] vervolgens hebben bereikt.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsbeslissing.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit wegens het ontbreken van opzet. Verdachte heeft, aldus de verdediging, niet willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de inhoud van de brief bij aangeefster terecht zou komen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De bewijsmiddelen.
De bronnen.
Een dossier van de politie Oost-Brabant, districtsrecherche 's-Hertogenbosch, onderzoeksnaam ‘KAMVAREN’, afgesloten en ondertekend d.d. 8 januari 2024, aantal doorgenummerde bladzijden: 80. Dit dossier bevat een verzameling processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede andere bescheiden.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 februari 2025.
De redengevende bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt d.d. 15 juni 2023, bron 1, dossierpagina's 28 t/m 30, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(…) De verdachte heeft een brief getoond aan de medewerkers van de [naam inrichting] te Vught, waarin hij schrijft dat hij tijdens zijn opname in de high & intensive care in Poortugaal een ontmoeting heeft gehad met ene [betrokkene] . (Dit betreft [betrokkene] ). [betrokkene] zat al langere tijd vast en wilde een huurmoord plegen. Hij heeft [betrokkene] 5500,- euro betaald, hij heeft het geld overgemaakt van zijn KNAB bank rekening naar de ING rekening van [betrokkene] om voor hem een huurmoord te laten plegen op [slachtoffer] , wonende op [adres 2] . Zij zou hem vreselijk behandeld en vernederd hebben en volgens hem verdient zij het om te sterven.
Nadat ik van de brief op de hoogte ben gebracht, voelde ik me heel erg bedreigd. Niet zo zeer voor de verdachte [verdachte] , want die zit voor langere tijd vast, maar omdat ik hem in staat acht een ander persoon over te halen om het feit te plegen. Hij heeft vorig jaar kennelijk een ander persoon bewogen om brand te stichten in de instelling [naam instelling] .
Ik heb al eerder aangifte van bedreiging gedaan tegen de verdachte [verdachte] . Ik ben Psychiater in de [naam instelling] kliniek te Capelle aan de IJssel. (…) Ik ben bekend met bedreigingen van patiënten, maar dat ik op deze manier zo serieus bedreigd ben en dat het ook zo aanhoudt, is mij nog niet overkomen.
Een geschrift, zijnde de inhoud van de door de verdachte op 2 juni 2023 geschreven en ondertekende brief, bron 1, dossierpagina 27, inhoudende:

Mijn opname op het forensisch high & intensive care (FHIC) in Poortugaal van Fivoor leverde een ontmoeting op met [betrokkene] . Hij zat al langer vast en wilde wel een huurmoord plegen. Ik heb hem € 5500 euro betaald en gestort als ‘lening’ via mijn KNAB rekening naar zijn ING rekening. Zijn rekening stond op de naam van [betrokkene] . Ik heb opdracht gegeven om een huurmoord te plegen op [slachtoffer] , werkende op [adres 2] . Zij heeft mij vreselijk behandeld en verdiend het om te sterven. Ik ben al eerder veroordeeld voor een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht tegen deze [slachtoffer] . Zij was mijn psychiater in de [naam instelling] kliniek. Ik wil gelicht worden naar het politiebureau om mijn verhaal te doen.”
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 februari 2025, bron 2, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Het was mijn bedoeling dat de inhoud van de brief bij [betrokkene] terecht zou komen.
Bewijsoverweging met betrekking tot het opzet.
De rechtbank leidt uit de hiervoor uitgewerkte bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af. Verdachte heeft vanuit zijn cel in de penitentiaire inrichting een brief overhandigd aan het dienstdoende personeel. De inhoud van de brief spreekt van betalingen aan ‘ [betrokkene] ’ om een huurmoord te plegen op [slachtoffer] , zijnde een psychiater die werkzaam was in een van de klinieken waar verdachte heeft verbleven. Het handelen van de verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders begrepen worden dan dat verdachte ten tijde van het afgeven van de brief heeft voorzien dat de inhoud van de brief bij aangeefster terecht zou komen. Immers zal van iedere gevangenismedewerker verwacht worden om na kennisneming van een mogelijk aanstaande huurmoord zo snel mogelijk actie te ondernemen om de veiligheid van de desbetreffende persoon te garanderen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het opzet van verdachte in zijn handelen besloten ligt. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting aangegeven dat hij destijds de bedoeling had dat de inhoud van de brief bij ‘ [betrokkene] ’ terecht zou komen, hetgeen de rechtbank sterkt in haar overtuiging dat verdachte beoogde dat de brief naar buiten toe kenbaar zou worden.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
In de periode van 2 juni 2023 tot en met 15 juni 2023 in Nederland [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door aan personeelsleden van de [naam inrichting] te Vught een brief met onder meer de navolgende tekst te overhandigen:
  • “ik heb opdracht gegeven om een huurmoord te plegen op [slachtoffer] ” en
  • “ik heb hem 5500 euro betaald en gestort als ‘lening’ via mijn KNAB rekening naar zijn ING rekening” en
  • “zij verdiend het om te sterven”

welke woorden die [slachtoffer] vervolgens hebben bereikt;

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

De oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De raadsman heeft wel bepleit dat de tenlastegelegde bedreiging geen geweldsmisdrijf is en een eventuele maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege derhalve gemaximeerd zou zijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Verdachte heeft (door middel van zijn brief) bij het slachtoffer, een psychiater die hem in het verleden heeft behandeld, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer zich erg bedreigd heeft gevoeld omdat zij verdachte daadwerkelijk in staat acht een ander over te halen om een dergelijke huurmoord uit te voeren. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij op geen enkele wijze oog heeft voor de impact van zijn bedreigingen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 15 januari 2025, waaruit blijkt dat hij reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een bedreiging en brandstichting met gemeen gevaar voor goederen. Hiervoor is aan hem op 2 maart 2023 door de rechtbank Rotterdam reeds een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd. De officier van justitie en de raadsman hebben ter terechtzitting toegelicht dat verdachte sinds mei 2023 van overheidswege wordt verpleegd.
Uit het dossier en de verklaring van de verdachte blijkt dat deze eerdere veroordeling ziet op een bedreiging van hetzelfde slachtoffer. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij in zijn hoofd geen rust kan hebben totdat zijn plan om de psychiater om te brengen afgerond is. De wijze waarop verdachte vast blijft houden aan zijn stelling dat het slachtoffer de dood verdient, acht de rechtbank zeer zorgwekkend.
In de psychiatrische Pro Justitia rapportage van 14 augustus 2024 is onder meer – zakelijk weergegeven– als volgt geadviseerd:
“Er is sprake van een borderlinepersoonlijkheidsstoornis met anti-sociale kenmerken,
genderdysforie en een stoornis in het gebruik van alcohol welke in vroege remissie is. (…)
Het betreft een complex psychiatrisch beeld waarbij de gedragingen en uitingen van betrokkene begrepen kunnen worden vanuit de borderlinepersoonlijkheidsstoornis en de typische borderlinedynamiek die hier van uitgaat. Vanuit vroege hechtingsproblematiek bestaat er een angst verlaten te worden door de ander. Grensoverschrijdende gedragingen zoals zelfbeschadiging, brandstichtingen en het huidige tenlastegelegde, maken dat betrokkene deze angst bewaarheid ziet. Het beeld wordt verder gecompliceerd door impulsiviteit, een instabiel en negatief zelfbeeld, boosheid, splitgedrag en overmatig idealiseren en devalueren met manipulatieve gedragingen. (…)
Daarnaast zijn er anamnestisch dissociatieve verschijnselen waarbij hij zich zaken niet meer zegt te kunnen herinneren vanwege een psychose. Deze uitingen van niet herinneren komen niet voort uit een psychotisch toestandsbeeld maar zijn onderdeel van de persoonlijkheidsstoornis met gebrekkige copingvaardigheden om met stressoren om te gaan. Voor een deel is betrokkene hierop aanspreekbaar en ook verantwoordelijk. Het uiten van de bedreiging waarvan hij nu verdacht wordt moet in het licht van bovenstaande gezien worden. Hij is niet in staat om zich adequaat te uiten in voor hem stresserende omstandigheden. In plaats daarvan verzet hij zich hevig en verliest zich in ondermijnende en ontwrichtende gedragingen. Dit leidt tot escalatie zoals separatie, het toedienen van noodmedicatie en overplaatsingen tot de huidige tbs kliniek aan toe. Maar ook tot het schrijven van de brief zoals omschreven in het tenlastegelegde. Beperkingen vanuit de persoonlijkheidsstoornis maken vervolgens dat hij zich inadequaat uit in vermeend geheugenverlies, incompetentie ziet bij de ander en zich manipulatief opstelt. Dit alles overwegende is het advies om het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen indien dit bewezen wordt. (…) Het probleem van het geven van een behandeladvies vanuit deze rapportage, is dat betrokkene het sterk oneens is met de diagnose borderlinepersoonlijkheidsstroonis. Dusdanig dat hierover geen contact mogelijk is, laat staan dat er een behandelrelatie vanuit deze diagnostiek opgebouwd kan worden. Voor zover de rapporteur dat na kan gaan is er binnen de tbs-kliniek wel een behandelrelatie met als diagnostisch uitgangspunt een schizo-affectieve stoornis. Het lijk erop dat betrokkene zijn huidige omgeving als veilig ervaart en is hij qua acting-out gedrag vooralsnog gestabiliseerd. (…) Het advies is om het vebrlijf in de huidige tbs-kliniek te continueren (…) de duur van de behandeling en met name de resocialisatiefase zijn nog moeilijk te voorspellen maar zullen minimaal jaren in beslag nemen.
De rechtbank neemt – mede gelet op de naar haar oordeel in grote mate gelijkluidende psychologische rapportage – bovenstaande adviezen en conclusies over.
De maatregel van terbeschikkingstelling
De rechtbank overweegt dat aan de formele voorwaarden om een tbs-maatregel op te leggen is voldaan. De bewezen bedreiging betreft een misdrijf als vermeld in artikel 37a Sr. Uit de hiervoor genoemde Pro Justitia rapportages van de psycholoog en de psychiater blijkt dat er bij de verdachte sprake is van er ten tijde van het delict sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bij de verdachte. Deze stoornis werkte door in de gepleegde delicten. De strafbare gedragingen kunnen enkel in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend. Uit de inhoud van de Pro Justitia rapportages is gebleken dat verdachte zorg, behandeling en begeleiding in een dwingend juridisch kader nodig heeft om herhaling van delictgedrag te voorkomen. De maatschappij wordt dan ook het beste beveiligd door de verdachte te blijven voorzien van passende hulpverlening. De rechtbank acht het dan ook noodzakelijk dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
De maximale duur van de maatregel.
De rechtbank merkt op dat sprake is van een zeer zorgwekkende en aanhoudende situatie die wordt veroorzaakt door sterk aanhoudende gevoelens van haat van verdachte jegens het slachtoffer. Desondanks bieden de bewezenverklaarde feitelijke handelingen van verdachte onvoldoende aanknopingspunten om te spreken van een geweldsmisdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank beschikt niet over aanknopingspunten dat de schriftelijke bedreiging werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door niet-verbaal agressief gedrag ten opzichte van het slachtoffer. Evenmin is komen vast te staan dat aannemelijk is dat de bedreiging daadwerkelijk zal worden uitgevoerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling een periode van vier jaar niet te boven kan gaan.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is evenwel niet blind voor de hiervoor genoemde zorgwekkende situatie en overweegt dan ook dat de kans aanwezig is dat het recidiverisico na afloop van de maatregel van terbeschikkingstelling nog niet tot een aanvaardbaar niveau is teruggedrongen. Derhalve zal de rechtbank ambtshalve ook de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Er is voldaan aan de formele eisen die de wet stelt voor het opleggen van deze maatregel. De rechtbank acht het opleggen van deze maatregel namelijk aangewezen ter bescherming van het slachtoffer en de algemene veiligheid van personen.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank, in overeenstemming met de officier van justitie en de raadsman, oplegging van straf naast de op te leggen maatregelen niet passend en geboden.

De toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
37a, 37b, 38z, 285 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

-
verklaarthet ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
-
verklaartniet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
-
verklaartdat het bewezenverklaarde oplevert het misdrijf:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

-
verklaartverdachte hiervoor strafbaar en
legt op:

de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege;

een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. M.E.N. van Haren, voorzitter,
mr. M.A. Waals en mr. T. Kraniotis, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S.B.J. de Leeuw, griffier,
en is uitgesproken op 6 maart 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, districtsrecherche ’s-Hertogenbosch, genummerd OB1R023069 (onderzoeksnaam: KAMVAREN).