ECLI:NL:RBOBR:2025:1281

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
01-021841-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor stalking, bedreiging, vernieling en mishandeling van twee ex-partners

Op 5 maart 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van stalking, bedreiging, vernieling en mishandeling van twee vrouwen met wie hij een relatie heeft gehad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De zaak kwam aan het licht na meerdere aangiften van de slachtoffers, die verklaarden dat de verdachte hen stelselmatig lastigviel met bedreigende berichten en hen fysiek geweld aandeed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn persoonlijkheidsstoornis, volledig toerekenbaar was voor zijn daden. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een contact- en locatieverbod met betrekking tot de slachtoffers, en verplichtte de verdachte tot behandeling door een forensische zorgverlener. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01.021841.24]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.021841.24
Datum uitspraak: 05 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1982] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 augustus 2024, 16 oktober 2024, 18 december 2024 en 19 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 juli 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2022 tot en met 19 januari 2024 te Eindhoven en/of Gilze-Rijen, althans in Nederland, wederrechtelijk
stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] (ex-partner van verdachte),
door
- haar te bellen en/of
- haar (bedreigende) berichten te sturen en/of
- bij haar woning langs te gaan en/of (vervolgens) aan te bellen en/of (vervolgens) haar goederen te vernielen en/of haar te bedreigen,

met het oogmerk voornoemde [slachtoffer 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;

T.a.v. feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2023 tot en met 19 januari 2024 te Eindhoven en/of Gilze-Rijen, althans Nederland, meermalen, althans eenmaal,
[slachtoffer 1] (zijn ex-partner) heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door haar telkens (een) bericht(en) te sturen met (een) afbeelding(en) van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp;
T.a.v. feit 3:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2023 tot en met 19 januari 2024 te Eindhoven en/of Gilze-Rijen, althans Nederland, zijn ex-partner, [slachtoffer 1] , meermalen, althans eenmaal,
heeft mishandeld door haar telkens te slaan, al dan niet met gebalde vuist(en);
T.a.v. feit 4:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2023 tot en met 19 januari 2024 te Eindhoven meermalen, althans eenmaal,
opzettelijk en wederrechtelijk telkens een GSM, auto-bedrading en/of een rolluik, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
T.a.v. feit 5:
hij in of omstreeks de periode van 20 december 2019 tot en met 17 april 2024 te Tilburg, althans in Nederland,
wederrechtelijk
stelselmatig
opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2] (vrouwelijk slachtoffer),
door meermalen
- haar te bellen (via zijn eigen telefoon en/of via die van een penitentiaire inrichting) en/of
- haar (bedreigende) berichten te sturen (digitale berichten via e-mail, social media en via de omschrijving bij een girale geldoverboeking en/of via papieren berichten/ post) en/of
- door cadeau’s op te (laten) sturen en/of langsbrengen en/of in haar brievenbus achter te laten en/of op haar auto te leggen en/of
- haar te volgen (in persoon en/of via een tracker) en/of
- bij haar werk en/of woning langs te gaan en/of daar (vervolgens) rond te blijven hangen en/of (voorafgaand/ daarbij/ vervolgens) aan te bellen bij haar woning en/of zich (vervolgens) via het beeld van de camera/ videodeurbel te tonen en/of
- foto’s, waarop voornoemde [slachtoffer 2] te zien is, te delen via/ op verdachte zijn sociale media en/of
- door haar naam op zijn arm te laten tatoeëren en/of (vervolgens) voor haar ogen een mes te pakken en/of (vervolgens) met dat mes in die tattoo en in zijn arm te steken/ snijden,

met het oogmerk voornoemde [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;

De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.
Op 19 januari 2024 werd door [slachtoffer 1] aangifte gedaan van stalking, bedreiging, mishandeling en vernieling door [verdachte] (hierna: verdachte). Aangeefster verklaarde onder andere dat verdachte haar veelvuldig SMS-berichten had gestuurd en zich in de buurt van haar woning had opgehouden ondanks dat zij hem duidelijk had gemaakt dat zij geen contact wenste. Ook verklaarde zij dat verdachte diverse goederen had vernield, haar had bedreigd door een foto van een vuurwapen te sturen en haar meermalen had mishandeld.
Op 3 februari 2024 werd door [slachtoffer 2] aangifte van stalking gedaan tegen verdachte. Aangeefster kent verdachte sinds 2019. Zij verklaarde dat zij meermalen te kennen heeft gegeven dat ze geen relatie of contact meer wil maar daar trekt verdachte zich niets van aan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vijf ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen verklaard kunnen worden, zij het dat de pleegperiode van feit 5 ingekort dient te worden.
Het standpunt van de verdediging.
Door de raadsman is op de in de pleitnota aangevoerde gronden vrijspraak bepleit ten aanzien van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht alle vijf aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van de bewijsmiddelen vervat in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier ingelast te worden beschouwd.
Verder overweegt de rechtbank als volgt.
T.a.v. feit 1
Belaging als bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) vereist het stelselmatig opzettelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van een ander, met het oogmerk de ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging in de zin van voornoemd artikel, zijn ingevolge de jurisprudentie verschillende factoren van belang; de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij medio 2022 ontdekte dat verdachte een relatie had met een ander en dat zij toen de relatie met verdachte heeft beëindigd. Kort daarna is volgens haar de stalking begonnen. Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat het mis ging met de relaties toen aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] er achter kwamen dat zij beiden een relatie hadden met verdachte.
Uit de bewijsmiddelen in het dossier blijkt dat verdachte in de periode van 11 juni 2023 tot en met 19 januari 2024 een aantal van 5434 sms-berichten heeft verstuurd aan aangeefster [slachtoffer 1] . Veel van de berichten zijn dwingend van aard, zoals: “kom op die kanker app”, “Als je mij nu niet belt binnen een paar minuten. Zulde zien” en “kom naar buiten”. Uit de berichten blijkt dat verdachte contact eist.
Door de verdediging is betoogd dat in het onderhavige geval geen sprake is van belaging omdat de contacten wederkerig waren. Aangeefster heeft immers zelf 2275 sms-berichten aan verdachte gestuurd, aldus de verdediging. De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat aangeefster reageerde op berichten van verdachte, niet de wederrechtelijkheid aan de inbreuk van verdachte op haar persoonlijke levenssfeer ontneemt. Gelet op de inhoud van de berichten die aangeefster aan verdachte terugstuurde moet het voor verdachte duidelijk zijn geweest dat aangeefster geen contact met hem wilde. Aangeefster maant verdachte voortdurend op te houden haar berichten te sturen en stuurt niet eenmaal een bericht waaruit blijkt dat ze zelf contact met verdachte wenst. Sterker nog, de berichten van aangeefster zijn zelden vriendelijk en naarmate de tijd voortduurt steeds bozer en afwerender. Aangeefster verklaart verder dat zij verdachte op alle mogelijke manieren had geblokkeerd, dat dit echter niet kon voor sms-berichten zodat verdachte deze kon blijven sturen en dat zij zelfs een keer een ander telefoonnummer heeft genomen. Desondanks is verdachte dwingende berichten blijven sturen waardoor hij, zo blijkt ook uit de aangifte, inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster heeft gemaakt. Het verweer van de verdediging dat sprake was van wederkerig contact faalt.
T.a.v. feit 2
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor veroordeling ter zake van bedreiging vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Verder blijkt uit de jurisprudentie dat ook een bedreiging die louter uit daden bestaat en dus niet gepaard gaat met een mondelinge (of schriftelijke) uiting, een strafbare bedreiging kan opleveren.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en aangeefster op 14 januari 2024 een gesprek hebben gevoerd via SMS-berichten. Uit het proces-verbaal op pagina 42 en verder blijkt dat het gesprek eerst gaat over boodschappen die verdachte voor aangeefster wil halen. Aangeefster wil dat niet en maakt dit ook duidelijk. Desondanks, zo blijkt uit de berichten, dringt verdachte aan, neemt daarmee geen genoegen en heeft hij even later boodschappen voor de deur gezet bij aangeefster. Ongeveer een half uur later vraagt verdachte meermalen aan aangeefster waar ze is. Hij stuurt meerdere berichten binnen een kort tijdsbestek waar een dwingende toon van uitgaat. Verdachte stuurt ook enkele bestanden naar aangeefster. Uit de berichten die aangeefster hierop terugstuurt en uit haar aangifte blijkt dat verdachte een foto van de (voordeur van de) woning van de moeder van aangeefster heeft gestuurd, gevolgd door een afbeelding van een vuurwapen. Dit wordt door verdachte erkend. Aangeefster reageert met: “War (
de rechtbank begrijpt: wat) stuur jij allemaal”, “Stuur je foto van wapen bij huis van mama??” en “Wilde je me daarmee dreigen sedat?”. In het sms-gesprek en ter terechtzitting ontkent verdachte dat het sturen van de bestanden als dreigen opgevat moet worden.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het versturen van de afbeelding van het wapen in de hiervoor omschreven context naar objectieve maatstaven te worden opgevat als een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Gelet op de reactie van aangeefster kwam het in dit geval bij haar ook daadwerkelijk als een bedreiging over en uit haar aangifte blijkt dat ze ervan is geschrokken. Dat verdachte de foto van het vuurwapen per ongeluk aan aangeefster heeft gezonden, zoals hij ter zitting heeft verklaard, en dat hij met de foto van de woning enkel wilde laten weten waar hij was, acht de rechtbank gelet op de hiervoor beschreven context waarbinnen het bericht werd verstuurd ongeloofwaardig.
T.a.v. feit 3
De rechtbank acht bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode aangeefster meermalen heeft mishandeld. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar op 5 januari 2024 heeft geslagen nadat zij ten val kwam toen ze voor hem wegrende. [getuige] verklaart hierover dat zij van haar dochter hoorde dat zij gezien had dat een man een vrouw sloeg en bij de nek pakte. Deze vrouw bleek te zijn haar buurvrouw (aangeefster [slachtoffer 1] ) die vervolgens door de [getuige] is opgevangen in haar woning. Verdachte stond hierna te roepen dat aangeefster naar buiten moest komen en heeft telkens aangebeld bij het huis van [getuige] en op haar ramen gebonkt. [getuige] heeft gezien dat aangeefster blaadjes in haar haren en een opgezwollen gezicht had. Ook bevat het dossier foto’s van de tijdens het voorval beschadigde jas van aangeefster. Naar het oordeel van de rechtbank vindt de aangifte dan ook voldoende steun in het dossier.
Ook eerdere mishandelingen waarover aangeefster verklaart vinden naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun in het dossier. In haar aangifte verklaart aangeefster dat verdachte haar met één klap naar de grond sloeg. Door aangeefster zijn foto’s overgelegd waarop zij met een blauw oog te zien is na dat incident dat een jaar eerder (
rechtbank: in 2023 derhalve) heeft plaatsgevonden en in de WhatsApp- en voiceberichten die zijn teruggevonden op de telefoon van verdachte heeft verdachte het zelf over een keer dat hij haar geslagen heeft. Verdachte schrijft op 22 november 2023 aan zijn schoonzus: “Die van Eindhoven totolos geslagen” (
rechtbank: aangeefster woont in Eindhoven) en zegt in een spraakbericht: “Ze hield niet op, toen heb ik haar gestrekt laten gaan. Het was dik onder haar oog, ze lag op de grond. Ze bewoog ook niet, daarna kwam ze weer bij kennis” en later “Ik vind het ook zonde wat ik gedaan heb tegen [slachtoffer 1] , snap je? Die verdient ook geen klap”. De beschrijving van het incident komt overeen met hetgeen aangeefster hierover verklaart.
T.a.v. feit 4
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte de bedrading van haar auto, het rolluik bij haar voordeur en haar gsm heeft vernield. De telefoon is door verdachte op de grond gegooid en verdachte heeft erop staan stampen tijdens de ruzie in 2023 (zie feit 3). Door aangeefster is een foto van een kapotte gsm overgelegd.
Verdachte erkent dat hij op 5 januari 2024 de bedrading van de auto van aangeefster heeft losgetrokken. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij dit deed om te voorkomen dat aangeefster nog zou kunnen wegrijden. Verder erkent verdachte dat hij op 19 januari 2024 bij aangeefster aan de deur is geweest en dat bij het rolluik bij de voordeur enkele klemmetjes zijn losgeraakt doordat hij aan het rolluik heeft geklepperd. Uit de foto’s van het rolluik in het dossier blijkt dat het rolluik hierna in tweeën gebroken was.
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat verdachte op enig moment in 2023 tijdens een ruzie de telefoon van aangeefster heeft vernield, dat hij op 5 januari 2024 de auto van aangeefster onbruikbaar heeft gemaakt door het lostrekken van de bedrading en dat verdachte op 19 januari 2024 het rolluik bij de voordeur onbruikbaar heeft gemaakt.
T.a.v. feit 5
Hoewel aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij al eerder werd lastiggevallen door verdachte en al eerder probeerde de relatie en het contact met hem te verbreken, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bewijsbare opzettelijke stelselmatige inbreuk op de levenssfeer van aangeefster [slachtoffer 2] vanaf juni 2023. In juni 2023 vertelt aangeefster [slachtoffer 2] aan verdachte in het bijzijn van diens familie dat zij geen relatie of contact meer wenste. Uit het dossier blijkt dat verdachte zich hier niets van heeft aangetrokken en op allerlei manier aangeefster [slachtoffer 2] probeerde te dwingen tot contact. Ook een stopgesprek in oktober 2023 met de politie had niet als effect dat verdachte aangeefster [slachtoffer 2] met rust liet. Verdachte belde aangeefster, stuurde haar op allerlei manieren (dwingende) berichten, stuurde haar cadeaus zoals bloemen, volgde waar zij was, zocht haar op haar werk en bij haar woning op en deelde foto’s van haar via sociale media. Zo maakte verdachte meer dan 20 keer een bedrag van een (1) eurocent over naar de bankrekening van aangeefster met daarbij in de omschrijving allerlei aan aangeefster gerichte boodschappen en plaatste hij een tracker onder de auto van aangeefster. Dat het verdachte moet zijn geweest die de tracker heeft geplaatst volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het feit dat verdachte opdook vlak bij de telefoonwinkel waar aangeefster was om haar telefoon te laten controleren en uit de berichten die verdachte aangeefster bleef sturen toen hij in de veronderstelling verkeerde dat zij nog steeds in die telefoonwinkel was. Dat zijn aanwezigheid ter plaatse op louter toeval berustte, zoals hij ter zitting heeft aangevoerd, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat aangeefster in november 2023 heeft deelgenomen aan de groepsconversatie op de familie-app van verdachte, niets afdoet aan het vorenstaande. Aangeefster heeft immers gedurende slechts enkele dagen in algemene zin deelgenomen aan die groepsconversatie, waarbij op geen enkele wijze het contact met verdachte werd aangehaald.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1:
in de periode van 1 juni 2022 tot en met 19 januari 2024 in Nederland, wederrechtelijk
stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door
- haar te bellen en
- haar (bedreigende) berichten te sturen en
- bij haar woning langs te gaan en (vervolgens) aan te bellen en (vervolgens) haar goederen te vernielen,

met het oogmerk voornoemde [slachtoffer 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden of vrees aan te jagen.

T.a.v. feit 2:
op 14 januari 2024 in Nederland [slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door haar een bericht te sturen met een afbeelding van een vuurwapen.
T.a.v. feit 3:
in de periode van 1 juli 2023 tot en met 19 januari 2024 in Nederland [slachtoffer 1] , meermalen heeft mishandeld door haar te slaan, al dan niet met gebalde vuist(en).
T.a.v. feit 4:
in de periode van 1 juli 2023 tot en met 19 januari 2024 te Eindhoven
opzettelijk en wederrechtelijk een GSM, auto en een rolluik, toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
T.a.v. feit 5:
in de periode van 1 juni 2023 tot en met 17 april 2024 in Nederland,
wederrechtelijk
stelselmatig
opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2] ,
door meermalen
- haar te bellen (via zijn eigen telefoon of via die van een penitentiaire inrichting) en
- haar (bedreigende) berichten te sturen (digitale berichten via e-mail, social media en via de omschrijving bij een girale geldoverboeking en/of via papieren berichten/ post) en
- door cadeau’s op te sturen of langsbrengen of in haar brievenbus achter te laten of op haar auto te leggen en
- haar te volgen (in persoon of via een tracker) en
- bij haar werk of woning langs te gaan en daar (vervolgens) rond te blijven hangen of (voorafgaand/ daarbij/ vervolgens) aan te bellen bij haar woning of zich (vervolgens) via het beeld van de camera/ videodeurbel te tonen en
- foto’s, waarop voornoemde [slachtoffer 2] te zien is, te delen via/op verdachte zijn sociale media,

met het oogmerk voornoemde [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Door de officier van justitie is gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest (
rechtbank: thans van 247 dagen,) en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met een proeftijd van drie jaar. Hieraan dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 31 januari 2025, met inbegrip van een contact- en locatieverbod voor beide slachtoffers.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit bij strafoplegging te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, dan wel een deels voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest. Aan het voorwaardelijk deel kunnen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering met uitzondering van het contact- en locatieverbod met aangeefster [slachtoffer 1] .
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het gedurende een langere periode stalken (belagen) van twee vrouwen met wie hij daarvoor enige tijd een relatie heeft gehad. Ondanks dat beide slachtoffers meermalen en op niet mis te verstane wijze aan verdachte duidelijk hebben proberen te maken dat ze met rust gelaten wilden worden, bleef verdachte hen lastigvallen met vele sms-berichten en telefoontjes. Bij aangeefster [slachtoffer 2] ging verdachte zelfs zo ver dat hij berichten stuurde via bankoverschrijvingen, dat hij contact met haar zocht via haar werk, dat hij een tracker onder haar auto plaatste en haar zelfs vanuit het huis van bewaring belde. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van beide vrouwen en hij heeft hen beiden zeer veel angst aangejaagd. Dit blijkt ook uit hetgeen zij hierover verklaren. Met zijn gedrag dwong hij de aangeefsters tot het onderhouden van contact terwijl zij dat dit zelf absoluut niet wilden. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het bedreigen en het meermalen mishandelen van aangeefster [slachtoffer 1] en heeft hij meerdere van haar goederen beschadigd dan wel onbruikbaar gemaakt. Verdachte heeft enkel oog gehad voor zijn eigen behoefte in contact te blijven met de aangeefsters en heeft zich niets aangetrokken van de impact die zijn gedrag op de aangeefsters heeft gehad. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Ook ter zitting heeft verdachte laten zien geen inzicht te hebben in de ernst van zijn gedrag. De nonchalante houding van verdachte ten opzichte van de ervaringen van anderen is opvallend. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Uit het omtrent verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een (hypervigilant) narcistische persoonlijkheidsstoornis. De rapporteur stelt dat de door de rechtbank bewezenverklaarde gedragingen passen in het beeld van deze persoonlijkheidsstoornis. Hij gaat onverstoorbaar door wanneer hij een door hem vurig gewenst doel voor ogen heeft en hij schuwt het daarbij niet om over andermans grenzen heen te gaan. Hij staat qua sociale cognitie op dat moment niet stil bij de gevoelens van anderen want hij wil een eigen doel bereiken. Ondanks dat rapporteur de aan verdachte ten laste gelegde gedragingen dus kan plaatsen als passende bij zijn persoonlijkheid en daarmee zowel een gelijktijdigheids- als doorwerkingsverband ziet tussen de stoornis en het delictgedrag, acht rapporteur de narcistische persoonlijkheidsstoornis niet van inperkende invloed op verdachtes wilsvrijheid om zijn eigen keuzes te kunnen maken en zijn gedrag in een niet-delictgerelateerde richting te kunnen sturen. Naar de visie van rapporteur zet verdachte het aan hem ten laste gelegde aldus bewust in en zou hij dat gedrag ook achterwege kunnen laten wanneer hij dat zou willen. Betrokkene is echter zo overtuigd van de goedheid van zichzelf en van het doel dat hij nastreeft dat hij niet van wijken wil weten en recht op zijn doel afgaat. Hij ziet daar zelf geen kosten van maar louter baten, namelijk zijn doel uiteindelijk bereiken zoals het herstel van een relatie. Het is duidelijk volgens rapporteur dat een relatiebreuk een persoon fors kan kwetsen, frustreren en emoties zoals verdriet, boosheid, angst, een faalgevoel en wanhoop met zich mee kan brengen. Emoties die meestal van voorbijgaande aard zijn en rapporteur acht het optreden van deze emoties daarom een normale, niet-stoornisgerelateerde reactie op een belangrijke levensgebeurtenis. Het feit dat betrokkene deze emoties niet goed verdraagt past wel bij zijn narcistische persoonlijkheidsstoornis maar rapporteur ziet betrokkene zoals beschreven niet als significant ingeperkt in zijn wilsvrijheid en controle-mogelijkheden om op niet-agressieve wijze met de relatiebreuk(en) om te gaan. Op basis van dit alles adviseert rapporteur, uitgaande van bewezenverklaring van de vijf aan betrokkene ten laste gelegde feiten, deze allen volledig aan hem toe te rekenen. De rapporteur adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met een zo lang mogelijke proeftijd en oplegging van bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringstoezicht en een verplichte ambulante forensische behandeling.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden passend en geboden. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 3 jaar worden gekoppeld. Hierbij merkt de rechtbank op dat, ondanks dat verdachte zich hiertegen heeft verzet, de rechtbank aanleiding ziet ook een contact- en locatieverbod met betrekking tot aangeefster [slachtoffer 1] op te leggen. Door de verdediging is niets overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat aangeefster [slachtoffer 1] dergelijke verboden niet zou wensen en dit is ook anderszins niet gebleken.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 285, 285b, 300, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
Belaging
T.a.v. feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
T.a.v. feit 3:
mishandeling, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 4:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen of onbruikbaar maken, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 5:
Belaging
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5:
Een gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 5 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering bepaalt op welke dagen en tijdstippen deze afspraken zijn. De reclassering zal contact opnemen met veroordeelde voor de eerste afspraak.
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd laat behandelen door forensische behandelinstelling Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na zo snel mogelijk na start proeftijd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zo lang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zoekt of heeft met het slachtoffer [slachtoffer 1] , geboren op [1963] .
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zo lang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt niet bevindt in de [adres 2] te Eindhoven.
- dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zo lang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zoekt of heeft met het slachtoffer [slachtoffer 2] , geboren op [1960] .
- dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zo lang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt niet zal bevinden in [adres 3] te Tilburg.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan begeleidt.
Hierbij gelden als voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
- meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
Opheffing van het tegen verdachte verleende geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. E. Boersma en mr. E.C. Mulders, leden,
in tegenwoordigheid van S.A. Nuyens, griffier,
en is uitgesproken op 05 maart 2025.