ECLI:NL:RBOBR:2025:1280

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
01-184847-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor medeplegen van het aanwezig hebben van 175 kilo MDMA en voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet

Op 5 maart 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het aanwezig hebben van 175 kilo MDMA en voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1952 en thans gedetineerd in PI Vught, betrokken was bij een drugslaboratorium dat op 5 juni 2024 werd ontdekt in Someren. De verdachte had zijn terrein ter beschikking gesteld voor de productie van synthetische drugs en had contact onderhouden met medeverdachten. Tijdens de zittingen op 17 september 2024, 27 november 2024 en 19 februari 2025 is het bewijs tegen de verdachte besproken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet zelf betrokken was bij de productie, maar wel voldoende bijgedragen heeft aan de voorbereidingshandelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook de maatregel van kostenverhaal afgewezen, omdat de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de kosten van de vernietiging van voorwerpen die gevaar opleveren voor de volksgezondheid. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 36b, 36d, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a van de Opiumwet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.184847.24
Datum uitspraak: 05 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1952],
wonende te [adres],
thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 september 2024, 27 november 2024 en 19 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 augustus 2024.
Nadat de tenlastelegging ter zitting van 27 november 2024 werd gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 24 april 2024 tot en met 5 juni 2024 te Someren, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, een (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 5 juni 2024 te Someren, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) (ongeveer) 175 kilo MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
T.a.v. feit 3:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 april 2024 tot en met 5 juni 2024 te Someren,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij
behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen
te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte
en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te
vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- een schuur/bedrijfsruimte, gelegen op het perceel [adres] te Someren gehuurd en/of laten

huren en/of ter beschikking gesteld en/of ter beschikking laten stellen en/of

- aanpassingen/verbouwingen aan de schuur/bedrijfsruimte, gelegen op het perceel [adres] te Someren aangebracht en/of laten aanbrengen ten behoeve van de opslag van de benodigde chemicaliën en/of grondstoffen en/of de inrichting van de productieruimte(n) en/of
- PMK geproduceerd en/of
- in het kader van voornoemde activiteit(en) met elkaar contact gelegd/onderhouden en/of (een) afspra(a)k(en) gemaakt en/of
- in de schuur/bedrijfsruimte, gelegen op het perceel [adres] te Someren:

(een) productieopstelling(en) ten behoeve van de productie van PMK en/of MDMA en/of (laboratorium)benodigdheden en/of (een) grote hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad;

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.
Op dinsdag 4 juni 2024 werd door het Team Criminele Inlichtingen (TCI) een proces-verbaal verstrekt aan het team Grootschalige Opsporing van de Dienst Regionale Recherche van de politie Oost-Brabant. De strekking van dit proces-verbaal was dat aan de [adres] te Someren vermoedelijk synthetische drugs werden geproduceerd dan wel opgeslagen. Op hetzelfde adres was eerder (in 2020) een drugslab aangetroffen en ontmanteld. In overleg met de officier van justitie werd onderzoek Yasin opgestart. Op bevel van de officier van justitie werd op woensdag 5 juni 2024 op het genoemd adres binnengetreden en werden de [verdachte] en diens medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangehouden.
Ter plaatse werd een in werking zijnd drugslaboratorium aangetroffen dat vervolgens door het team Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) werd ontmanteld. In meerdere opstallen en daarbuiten werden goederen en chemicaliën aangetroffen die te relateren waren aan de productie en/of bewerking van synthetische drugs en/of precursoren. Naast de hardware en grondstoffen werd er ook 175 kilogram aan MDMA-kristallen aangetroffen. Van die 175 kilogram MDMA-kristallen kan ongeveer 1 miljoen XTC-pillen worden
gemaakt met een straatwaarde van ongeveer 3 miljoen euro.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle drie aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezenverklaard kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging.
Door de raadsman van verdachte is op de in diens pleitnota aangevoerde gronden bepleit dat de bijdrage van verdachte aan feiten 1 en 2 van onvoldoende gewicht is om te kunnen worden gekwalificeerd als medeplegen. Nu niet kan worden vastgesteld dat de berichten van “[alias]” telkens aan verdachte kunnen worden toegeschreven, kan enkel worden vastgesteld dat verdachte (onder dwang) de loods ter beschikking heeft gesteld waar de MDMA werd geproduceerd en is aangetroffen. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken voor feit 1 en feit 2. Met betrekking tot feit 3 kan enkel worden bewezenverklaard dat verdachte de loods ter beschikking heeft gesteld.
Het oordeel van de rechtbank.
In verband met de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage, die deel uitmaakt van dit vonnis. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In aanvulling op de bewijsmiddelen overweegt de rechtbank nog het volgende.
T.a.v. feit 1
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen bewijsmiddelen bevat waaruit kan worden afgeleid dat verdachte zelf productiehandelingen heeft verricht. Verdachte wist weliswaar van het begin af aan wat er zich in zijn loods afspeelde, maar er is geen bewijs voorhanden (zoals bijvoorbeeld DNA-bewijs of verklaringen van de medeverdachten) waaruit blijkt dat hij in het drugslab aan het werk is geweest of dat hij zich anderszins zelf met het vervaardigen van drugs bezig heeft gehouden. Verdachte ontkent dit ook. De vraag die de rechtbank dan ook moet beantwoorden is of verdachte op andere wijze een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan het ten laste gelegde medeplegen van productie. Het enkel ter beschikking stellen van de ruimte waar het drugslab zich bevond is daartoe blijkens de jurisprudentie onvoldoende. Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank in de berichten die zijn verzonden met het Signal-account ‘[alias]’ (aangetroffen op de telefoon van verdachte) en het feit dat verdachte zich zorgen maakte om het afval dat in het lab werd geproduceerd en de afspraken die verdachte daarover maakte geen bewijs voor een bijdrage van een voldoende gewicht om van het medeplegen van het ten laste gelegde feit te kunnen spreken. De telefoon bevat weliswaar berichten die duiden op een actieve rol bij de drugsproductie, maar deze berichten kunnen naar het oordeel van de rechtbank gelet op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] niet zondermeer worden toegeschreven aan verdachte. [medeverdachte 2] heeft ter zitting van 19 februari 2024 verklaard dat hij de telefoon van verdachte heeft gebruikt en daarmee uit naam van ‘[alias]’ berichten heeft gestuurd. Dat verdachte er op toezag dat het afval steeds zou worden opgeruimd en hierover afspraken maakte, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen bijdrage aan het productieproces zelf. Hieruit blijkt wel dat verdachte van het begin af aan op de hoogte was van wat er ging gebeuren, maar dat is voor het ten laste gelegde medeplegen van productie – zoals gezegd – niet voldoende. Net als de verdediging ziet de rechtbank dan ook onvoldoende bewijs voor het medeplegen van de drugsproductie. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
T.a.v. feit 2
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van een hoeveelheid MDMA is vereist dat vastgesteld kan worden dat er bij verdachte sprake is geweest van wetenschap en beschikkingsmacht ten aanzien van de aangetroffen verdovende middelen. In het algemeen kan er van worden uitgegaan dat de personen die in een woning verblijven wetenschap hebben van de daar aanwezige goederen en dat deze goederen zich ook in hun machtssfeer bevinden. In het onderhavige geval bevond de aangetroffen hoeveelheid MDMA zich in vriezers in de loods op het terrein en niet in de woning. Verdachte was zich wel bewust van de aanwezigheid van een drugslab in zijn loods en verklaart dat hij wist dat er spul werd gemaakt. Hij verklaart dat hij was benaderd door foute lui die hem zouden helpen met het afbetalen van de vordering van € 130.000,- die hem is opgelegd in verband met het eerder aangetroffen drugslab, dat hij van hen zijn loods ter beschikking moest stellen, dat hij hiervoor € 4.000,- per maand zou krijgen, dat hij gezien heeft dat er werkzaamheden plaatsvonden in/rondom de loods en dat hij wist dat het weer foute boel was. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte wetenschap en opzet (minst genomen in voorwaardelijke zin) op de aanwezigheid van de verdovende middelen op zijn perceel heeft gehad. Verder had hij als eigenaar en gebruiker van het terrein de beschikkingsmacht over de daar aanwezige genoemde goederen. Niet gesteld, noch gebleken is dat dit in dit geval anders was. De rechtbank acht het aanwezig hebben van ongeveer 175 kilo MDMA dan ook wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft dit feit samen met anderen, in ieder geval met genoemde medeverdachten, gepleegd.
T.a.v. feit 3
Verdachte heeft erkend dat hij zijn terrein ter beschikking heeft gesteld. In de loods en de garage op zijn terrein zijn stoffen en goederen aangetroffen die verband hielden met de productie van synthetische drugs en precursoren. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen in het dossier dat verdachte contact heeft onderhouden met zijn medeverdachten over de activiteiten in de loods en dat hij hieromtrent afspraken heeft vastgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de bijdrage van verdachte van voldoende gewicht om te kunnen gekwalificeerd als het medeplegen van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ta.v. feit 2:
op 5 juni 2024 te Someren, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) (ongeveer) 175 kilo MDMA, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
T.a.v. feit 3:
in de periode van 24 april 2024 tot en met 5 juni 2024 te Someren,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en
- voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte
en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te
vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- een schuur/bedrijfsruimte, gelegen op het perceel [adres] te Someren

ter beschikking gesteld en

- aanpassingen/verbouwingen aan de schuur/bedrijfsruimte, gelegen op het perceel [adres] te Someren laten aanbrengen ten behoeve van de opslag van de benodigde chemicaliën en/of grondstoffen en/of de inrichting van de productieruimte(n) en
- in het kader van voornoemde activiteit(en) met elkaar contact onderhouden en afspraken gemaakt en
- in de schuur/bedrijfsruimte, gelegen op het perceel [adres] te Someren:

productieopstellingen ten behoeve van de productie van PMK en/of MDMA en (laboratorium)benodigdheden en grote hoeveelheden chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad.

De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Door de officier van justitie is gevorderd:
  • een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht,
  • een maatregel van kostenverhaal ex artikel 13d van de Opiumwet voor een bedrag van € 25.526,88 inclusief gijzeling.
Het standpunt van de verdediging.
Door de raadsman is aangevoerd dat de druk waaronder verdachte werd gezet om zijn perceel wederom ter beschikking te stellen en de angst die dit heeft opgeleverd zwaar dienen te wegen bij het bepalen van de strafmaat. Tevens heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft ondersteuning nodig om stabiliteit te krijgen om nog wat vreugde op zijn oude dag te genieten. Nadat zijn vrouw is overleden is hij terecht gekomen in een wereld waarin hij zich niet staande kan houden. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij strafoplegging volstaan kan worden met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, eventueel aan te vullen met een voorwaardelijk deel.
Door de verdediging is afwijzing van de vordering tot oplegging van een maatregel van kostenverhaal bepleit. Primair omdat verdachte vrij moet worden gesproken met betrekking tot de productie (feit 1), subsidiair omdat onvoldoende controleerbaar is of de gemaakte kosten redelijk zijn. Indien de rechtbank wel overgaat tot het opleggen van de maatregel dan zou daarbij rekening gehouden moeten worden met de draagkracht van verdachte. Bovendien kunnen verdachten in alle redelijkheid niet verantwoordelijk gehouden worden voor de kosten nu het dossier aanwijzingen bevat dat meer anderen bij het drugslab betrokken zijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich wederom schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs door zijn terrein ter beschikking te stellen, contacten te onderhouden en afspraken te maken met zijn mededaders en diverse goederen en stoffen voorhanden te hebben in de loods waar het drugslaboratorium was ingericht. Daarnaast heeft hij samen met zijn mededaders een hoeveelheid van ongeveer 175 kilo MDMA aanwezig gehad. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen en dat gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor schade en overlast worden toegebracht aan anderen. Van de productie van synthetische drugs is bovendien algemeen bekend dat dit steeds meer gepaard gaat met andere, ook zwaardere vormen van criminaliteit. De productie van en handel in synthetische drugs is over het algemeen in handen van grote, georganiseerde criminele verbanden die daarmee grote winsten maken en hun belangen beschermen met geweld en bedreiging met geweld. Verdachte heeft hier blijkens zijn verklaring ter zitting zelf ook van gehoord. Daarnaast leveren dit soort delicten aanzienlijke risico’s op voor het milieu en de volksgezondheid. Door het niet op reguliere wijze afvoeren van afvalstoffen ontstaat er milieuschade zoals grondwatervervuiling. Ook hiervan is verdachte zich gelet op het verloop van de eerdere zaak ten volle bewust. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij een tweede keer in dezelfde val lijkt te zijn gelopen. Er was nu geenszins sprake meer van naïviteit en verdachte was blijkens de berichten en verklaringen ook mans genoeg om regels op te stellen voor de organisatie.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij de vorige keer tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf werd veroordeeld in verband met het medeplegen van het vervaardigen van harddrugs en voorbereidingshandelingen daartoe.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geeft bij het aanwezig hebben van meer dan 20 kilo harddrugs als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Het LOVS kent geen oriëntatiepunten voor overtreding van artikel 10a van de Opiumwet.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar. De rechtbank legt hiermee een lichtere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank uitgaat van een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie en verder van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. De rechtbank houdt daarmee enigszins rekening met de leeftijd van verdachte. Ook wil de rechtbank met deze strafmaat het verschil in rol tussen verdachte en de beide medeverdachten duidelijk maken en houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat het dossier aanwijzingen bevat waaruit kan worden afgeleid dat verdachte onder druk is gezet.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Maatregel van kostenverhaal.
De maatregel van artikel 13d van de Opiumwet maakt het mogelijk dat de kosten die ten laste van de Staat komen in verband met de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid, worden verhaald op degene die wordt veroordeeld ter zake van een strafbaar feit dat in verband staat met het voorwerp.
Gelet op de vrijspraak voor feit 1 en het feit dat er anderen wel veroordeeld worden voor hun rol bij de productie is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak niet aan de vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan. De rechtbank wijst het verzoek dan ook af.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp aan het verkeer onttrokken dient te worden verklaard, omdat blijkens het onderzoek ter terechtzitting dit voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane misdrijven is aangetroffen, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan of ter voorbereiding van soortgelijke misdrijven en dit voorwerp toebehoort aan verdachte en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36d, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht
en de artikelen 2, 10, 10a van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde onder feit 2 en feit 3 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
T.a.v. feit 3:
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich/een ander gelegenheid/middelen/ inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.

en

voorwerpen/stoffen/ voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. feit 2, feit 3:
Een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
Onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen goed, te weten:
1 STK Administratie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Boersma, voorzitter,
mr. S.J.H. van de Kant en mr. E.C. Mulders, leden,
in tegenwoordigheid van S.A. Nuyens, griffier,
en is uitgesproken op 05 maart 2025.