Op 5 maart 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het aanwezig hebben van 175 kilo MDMA en voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1952 en thans gedetineerd in PI Vught, betrokken was bij een drugslaboratorium dat op 5 juni 2024 werd ontdekt in Someren. De verdachte had zijn terrein ter beschikking gesteld voor de productie van synthetische drugs en had contact onderhouden met medeverdachten. Tijdens de zittingen op 17 september 2024, 27 november 2024 en 19 februari 2025 is het bewijs tegen de verdachte besproken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet zelf betrokken was bij de productie, maar wel voldoende bijgedragen heeft aan de voorbereidingshandelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook de maatregel van kostenverhaal afgewezen, omdat de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de kosten van de vernietiging van voorwerpen die gevaar opleveren voor de volksgezondheid. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 36b, 36d, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a van de Opiumwet.