ECLI:NL:RBOBR:2025:1279

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
01-184854-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor het medeplegen van het vervaardigen van synthetische drugs en het aanwezig hebben van MDMA

Op 5 maart 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het vervaardigen van synthetische drugs en het aanwezig hebben van 175 kilo MDMA. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, in de periode van 24 april 2024 tot en met 5 juni 2024 in Someren opzettelijk grote hoeveelheden MDMA heeft geproduceerd en aanwezig heeft gehad. De zaak kwam aan het licht na een melding van het Team Criminele Inlichtingen, waarna een onderzoek werd gestart. Tijdens een doorzoeking op 5 juni 2024 werd een in werking zijnd drugslaboratorium aangetroffen, evenals de MDMA-kristallen. De verdachte heeft tijdens de rechtszittingen geen bewijsverweren gevoerd en de rechtbank heeft alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en een maatregel van kostenverhaal van €20.000,00 voor de kosten van de vernietiging van gevaarlijke voorwerpen. De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen het drugslaboratorium.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.184854.24
Datum uitspraak: 05 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1981] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 september 2024, 27 november 2024 en 19 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 augustus 2024.
Nadat de tenlastelegging ter zitting van 27 november 2024 werd gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 24 april 2024 tot en met 5 juni 2024 te Someren, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, een (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 5 juni 2024 te Someren, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) (ongeveer) 175 kilo MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
T.a.v. feit 3:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 april 2024 tot en met 5 juni 2024 te Someren,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij
behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen
te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte
en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te
vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- een schuur/bedrijfsruimte, gelegen op het perceel [adres 2] te Someren gehuurd en/of laten

huren en/of ter beschikking gesteld en/of ter beschikking laten stellen en/of

- aanpassingen/verbouwingen aan de schuur/bedrijfsruimte, gelegen op het perceel [adres 2] te Someren aangebracht en/of laten aanbrengen ten behoeve van de opslag van de benodigde chemicaliën en/of grondstoffen en/of de inrichting van de productieruimte(n) en/of
- PMK geproduceerd en/of
- in het kader van voornoemde activiteit(en) met elkaar contact gelegd/onderhouden en/of (een) afspra(a)k(en) gemaakt en/of
- in de schuur/bedrijfsruimte, gelegen op het perceel [adres 2] te Someren:

(een) productieopstelling(en) ten behoeve van de productie van PMK en/of MDMA en/of (laboratorium)benodigdheden en/of (een) grote hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad;

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op dinsdag 4 juni 2024 werd door het Team Criminele Inlichtingen (TCI) een proces-verbaal verstrekt aan het team Grootschalige Opsporing van de Dienst Regionale Recherche van de politie Oost-Brabant. De strekking van dit proces-verbaal was dat aan de [adres 2] te Someren vermoedelijk synthetische drugs werden geproduceerd dan wel opgeslagen. Op hetzelfde adres was eerder (in 2020) een drugslab aangetroffen en ontmanteld. In overleg met de officier van justitie werd onderzoek Yasin opgestart. Op bevel van de officier van justitie werd op woensdag 5 juni 2024 op het genoemd adres binnengetreden en werden de [verdachte] en diens medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangehouden.
Ter plaatse werd een in werking zijnd drugslaboratorium aangetroffen dat vervolgens door het team Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) werd ontmanteld. In meerdere opstallen en daarbuiten werden goederen en chemicaliën aangetroffen die te relateren waren aan de productie en/of bewerking van synthetische drugs en/of precursoren. Naast de hardware en grondstoffen werd er ook 175 kilogram aan MDMA-kristallen aangetroffen. Van die 175 kilogram MDMA-kristallen kan ongeveer 1 miljoen XTC-pillen worden
gemaakt met een straatwaarde van ongeveer 3 miljoen euro.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle drie aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezenverklaard kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging.
Door de raadsman van verdachte zijn geen bewijsverweren gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
In verband met de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage, die deel uitmaakt van dit vonnis. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank acht alle drie aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, hierbij overweegt de rechtbank nog het volgende.
T.a.v. feit 1
Verdachte erkent dat hij werkzaamheden in het aangetroffen drugslaboratorium heeft uitgevoerd. Hij heeft verklaard dat hij daar was om opruimwerkzaamheden uit te voeren maar dat hij zich niet bezig heeft gehouden met de daadwerkelijke productie van de synthetische drugs.
De rechtbank overweegt het volgende over de rol van verdachte.
Op de Samsung Galaxy Z Fold2 van verdachte is een WhatsApp-gesprek aangetroffen waarin verdachte aan contact [alias] op 30 mei 2024 berichten en enkele foto’s stuurt. Verdachte schrijft onder andere dat hij aan het werk is, dat hij een chef is, dat hij goed kan koken en dat hij eigen baas is. Ook stuurt hij dat hij veel verdient, dat hij via Signal wil praten omdat hij dan dingen kan vertellen die hij niet via WhatsApp kan vertellen en dat hij al 37 uur wakker is. Verdachte stuurt ook een bericht dat hij niet kan bellen waarbij hij een foto stuurt van een ruimte waarin verschillende vrieskisten te zien zijn. Door de politie is vastgesteld dat deze foto is genomen in de productielocatie aan de [adres 2] te Someren. Ook een verstuurde foto waarop verdachte zelf te zien is (een selfie) wordt door de politie in het drugslab geplaatst. Het Signal-account dat verdachte doorstuurt aan contact [alias] is aangetroffen op de eveneens onder verdachte aangetroffen iPhone X. Hieruit blijkt dat dit Signal-account de [Gebruikersnaam] had. Verdachte heeft verklaard dat dit zijn gebruikersnaam was. Uit de processen-verbaal Eerste onderzoek iPhone X en Vervolgonderzoek iPhone X blijkt dat in groepsgesprekken op Signal waar [Gebruikersnaam] aan deelneemt veelvuldig gesproken wordt over de productie van synthetische drugs. Zo wordt bijvoorbeeld op 3 mei 2024 om 16:10 uur door [Gebruikersnaam] gestuurd: “
Ja maandag morgen draaien we die 500 kilo die we al gesmolten hebben. Die staat dinsdag avond in de vriezers. Maandag avond beginnen we gelijk aan die nieuwe 500 kilo met smelten. Dan staat vrijdag die ook in die vriezers”. In deze berichtenwisseling worden ook meerdere afbeeldingen en filmpjes gestuurd, onder andere van ketels. Ook zijn er op de iPhone foto’s aangetroffen van een handgeschreven handleiding voor de productie van synthetische drugs, gemaakt op 29 maart 2024 op de [adres 3] , het adres waar verdachte woont. Uit de locatiegegevens van de telefoon blijkt verder dat de telefoon zich vanaf 24 april 2024 veelvuldig heeft bevonden op de [adres 2] te Someren en op het adres van verdachte. Regelmatig kwamen de locatiegegevens van de Samsung Galaxy Z Fold2 van verdachte en de iPhone X overeen. Dat de iPhone X een zogenaamde werktelefoon was die ook door de kok in het lab, niet zijnde verdachte, werd gebruikt, zoals verdachte verder heeft verklaard, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het dossier. Uit voornoemde processen-verbaal blijkt dat de telefoon al vanaf oktober 2023 in gebruik was bij verdachte en aanwijzingen voor gebruik door een ander zijn er niet. De rechtbank ziet ook niet in waarom verdachte de iPhone X zelfs mee op vakantie genomen zou hebben wanneer ook anderen in het lab erover zouden moeten kunnen beschikken. Uit de inhoud van de berichten verstuurd door [medeverdachte 2] blijkt bovendien dat verdachte ook tijdens de vakantie op de hoogte werd gehouden van de gang van zaken in het lab, hetgeen onlogisch zou zijn wanneer op dat moment een ander in het lab als kok de leiding had. [medeverdachte 2] stuurt aan de iPhone X onder andere berichten over zijn werkzaamheden en de opbrengsten.
Tot slot blijkt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte 2] op 11 september 2024 verklaard heeft dat [verdachte] verantwoordelijk was voor het ‘draaien’ en het schoonmaken van de ketels in het lab.
Gelet op voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij
nietde ‘kok’ in het drugslab was, ongeloofwaardig. Deze verklaring blijft bij een blote stelling, en vindt in het dossier geen verdere onderbouwing afgezet tegen al het hiervoor genoemde. De rechtbank schuift deze verklaring van verdachte in zoverre dan ook terzijde. Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte in de ten laste gelegde periode als kok werkzaam is geweest in het aangetroffen drugslaboratorium en dat hij daar grote hoeveelheden MDMA heeft geproduceerd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
T.a.v. feit 1:
in de periode van 24 april 2024 tot en met 5 juni 2024 te Someren, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft vervaardigd, grote hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1.
T.a.v. feit 2:
op 5 juni 2024 te Someren, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) (ongeveer) 175 kilo MDMA, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
T.a.v. feit 3:
in omstreeks de periode van 24 april 2024 tot en met 5 juni 2024 te Someren,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte
en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te
vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- een schuur/bedrijfsruimte, gelegen op het perceel [adres 2] te Someren ter beschikking laten stellen en
- aanpassingen/verbouwingen aan de schuur/bedrijfsruimte, gelegen op het perceel [adres 2] te Someren aangebracht ten behoeve van de opslag van de benodigde chemicaliën en/of grondstoffen en/of de inrichting van de productieruimte(n) en
- PMK geproduceerd en
- in het kader van voornoemde activiteiten met elkaar contact onderhouden en afspraken gemaakt en
- in de schuur/bedrijfsruimte, gelegen op het perceel [adres 2] te Someren

productieopstellingen ten behoeve van de productie van PMK en/of MDMA en (laboratorium)benodigdheden en grote hoeveelheden chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad.

De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Door de officier van justitie is gevorderd:
  • een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht,
  • een maatregel kostenverhaal ex artikel 13d van de Opiumwet voor een bedrag van
€ 25.526,88 inclusief gijzeling.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft op de in de pleitnota opgenomen gronden aangevoerd dat verdachte niet moet worden gezien als kok of belangrijke speler binnen het lab. Verdachte heeft slechts een ondersteunende rol gehad hetgeen zijn doorwerking zou moeten hebben in de strafmaat. Daarnaast is sprake van diverse (persoonlijke) omstandigheden die zouden moeten leiden tot matiging van de eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van de vordering oplegging van een maatregel van kostenverhaal heeft de raadsman primair afwijzing bepleit. Subsidiair heeft de verdediging verzocht het door verdachte te betalen bedrag lager vast te stellen. Uit het dossier volgt dat andere personen dan de in dit onderzoek aangehouden verdachten daadwerkelijk verantwoordelijk zijn geweest voor het drugslab. Het valt niet uit te sluiten dat die personen zich op een later tijdstip daarvoor bij de strafrechter moeten verantwoorden. Verdachte verantwoordelijk stellen voor een derde van de kosten zou derhalve niet fair zijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van zes weken schuldig gemaakt aan het medeplegen van het produceren van grote hoeveelheden synthetische drugs en aan voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. Daarnaast heeft hij samen met zijn mededaders op 5 juni 2024 een hoeveelheid van ongeveer 175 kilo MDMA aanwezig gehad.
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor ten aanzien van het bewijs heeft overwogen blijkt dat verdachte als kok een belangrijke en sturende rol heeft gehad binnen het lab en dat hij daar niet slechts hand- en spandiensten verrichtte. Blijkens de beide aan hem toegeschreven telefoons was hij reeds voor de tenlastegelegde periode betrokken bij de productie van synthetische drugs. De bagatelliserende houding van verdachte ten aanzien van zijn mate van betrokkenheid werkt niet in zijn voordeel. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen en dat gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor schade en overlast worden toegebracht aan anderen. Van de productie van synthetische drugs is bovendien algemeen bekend dat dit steeds meer gepaard gaat met andere, ook zwaardere vormen van criminaliteit. De productie van en handel in synthetische drugs is over het algemeen in handen van grote, georganiseerde criminele verbanden die daarmee grote winsten maken en hun belangen beschermen met geweld en bedreiging met geweld. Kennelijk was verdachte vatbaar voor de mogelijkheid snel veel geld te verdienen en heeft hij alle negatieve gevolgen voor maatschappij en milieu op de koop toe genomen. Dit soort delicten leveren immers ook aanzienlijke risico’s op voor het milieu en de volksgezondheid. Door het niet op reguliere wijze afvoeren van afvalstoffen ontstaat er milieuschade zoals grondwatervervuiling. Het opruimen van illegaal afval gaat bovendien gepaard met aanzienlijke kosten die ten laste van de maatschappij komen.
De rechtbank constateert dat verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten werd veroordeeld.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geeft als uitgangspunt voor het vervaardigen van meer dan 20 kilo harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf 50 maanden of meer, voor het aanwezig hebben van meer dan 20 kilo harddrugs is dit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Het LOVS kent geen oriëntatiepunten voor overtreding van artikel 10a van de Opiumwet.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar. De rechtbank legt hiermee een lichtere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde straf nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde en de rol die verdachte daarbij heeft gespeeld voldoende tot uitdrukking brengt. Ook wil de rechtbank met deze strafmaat het verschil in rol tussen verdachte en de beide medeverdachten duidelijk maken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Maatregel van kostenverhaal.
De maatregel van artikel 13d van de Opiumwet maakt het mogelijk dat de kosten die ten laste van de Staat komen in verband met de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid, worden verhaald op degene die wordt veroordeeld ter zake van een strafbaar feit dat in verband staat met het voorwerp.
De rechtbank stelt vast dat aan voornoemde vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan. In de loods waar de grondstof/drugs werd geproduceerd waren namelijk stoffen en andere voorwerpen aanwezig die een ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid en de Staat heeft kosten gemaakt voor de vernietiging hiervan. De rechtbank is van oordeel dat de kosten die zijn opgenomen in de factuur van [bedrijf] voldoende zijn onderbouwd en zijn aan te merken als kosten in de zin van artikel 13d van de Opiumwet.
Het totale bedrag van de factuur bedraagt € 76.580,65. Nu het dossier aanwijzingen bevat dat behalve verdachte en [verdachte] en (mogelijk) nog meer anderen betrokken waren bij de drugsproductie in de loods en er daarnaast aanwijzingen zijn dat verdachte beschikt over een beperkte draagkracht, zal de rechtbank het door verdachte te betalen bedrag matigen tot € 20.000,00.
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling van voornoemd bedrag aan de Staat ter vergoeding van kosten als bedoeld in artikel 13d van de Opiumwet.
De rechtbank zal bij het opleggen van de maatregel ook de duur van de gijzeling bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:14 Sv, in dit geval ten hoogste kan worden gevorderd. Bij het bepalen van de duur wordt overeenkomstig de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting voor elke volle € 50,- van het opgelegde bedrag niet meer dan één dag gerekend.

Beslag.

Verdachte heeft ter zitting afstand gedaan van de op de beslaglijst vermelde inbeslaggenomen telefoon. Een beslissing van de rechtbank is derhalve niet langer noodzakelijk.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a, 13d van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel
T.a.v. feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
T.a.v. feit 3:
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich/een ander gelegenheid/middelen/ inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.

en

voorwerpen/stoffen/ voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
Maatregel van kostenverhaal
Legt aan [verdachte] op de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van 20.000,00 euro, ter vergoeding van de kosten van de vernietiging van beslag.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 400 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Boersma, voorzitter,
mr. S.J.H. van de Kant en mr. E.C. Mulders, leden,
in tegenwoordigheid van S.A. Nuyens, griffier,
en is uitgesproken op 05 maart 2025.