ECLI:NL:RBOBR:2025:1277

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
01-230066-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan moord door toestemming te geven aan medeverdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die medeplichtig is aan moord. De verdachte heeft toestemming gegeven aan de medeverdachte om het leven van het slachtoffer te beroven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft ingegrepen of de medeverdachte heeft tegengehouden, wat haar medeplichtigheid aan de moord bevestigt. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 40 maanden op aan de verdachte. De zaak kwam aan het licht na een melding van de medeverdachte, die de politie belde en verklaarde dat hij iemand had doodgeslagen met een hamer. De politie vond het levenloze lichaam van het slachtoffer in de woning van de verdachte. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk heeft bijgedragen aan de moord door haar toestemming te geven en niet in te grijpen. De rechtbank heeft ook de impact van de daad op de nabestaanden in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.230066.23
Datum uitspraak: 5 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1966],
wonende te [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 januari 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
[medeverdachte] op of omstreeks 3 september 2023 te 's-Hertogenbosch [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door meermalen met kracht met een hamer op/tegen het hoofd en/of in/tegen het gezicht van die [slachtoffer] te slaan en/of een kussen op het hoofd en/of in het gezicht van die [slachtoffer] te drukken, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op of omstreeks 3 september 2023 te 's-Hertogenbosch opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door die [medeverdachte] toegang te geven tot haar woning en/of met die [medeverdachte] te bespreken dat hij die [slachtoffer] kon doden en/of dat zij, verdachte, dan haar leven terug zou krijgen en/of die [medeverdachte] toestemming en/of opdracht te geven die [slachtoffer] te doden en/of die [medeverdachte] met een hamer naar de slaapkamer te laten gaan waar die [slachtoffer] in bed lag en/of die [medeverdachte] niet van het plan af te brengen en/of tegen te houden;
subsidiair:
zij op of omstreeks 3 september 2023 te 's-Hertogenbosch, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig [medeverdachte] toegang heeft gegeven tot haar woning en/of met die [medeverdachte] heeft besproken dat hij [slachtoffer] kon doden en/of dat zij, verdachte, dan haar leven terug zou krijgen en/of die [medeverdachte] toestemming heeft gegeven die [slachtoffer] te doden en/of die [medeverdachte] met een hamer naar de slaapkamer heeft laten gaan waar die [slachtoffer] in bed lag en/of die [medeverdachte] niet van het plan af heeft gebracht en/of tegen heeft gehouden, waardoor het aan haar schuld te wijten is dat [slachtoffer] is overleden;
meer subsidiair:
zij op of omstreeks 3 september 2023 te 's-Hertogenbosch, als getuige van het ogenblikkelijk levensgevaar waarin een ander, te weten [slachtoffer], verkeerde, heeft nagelaten die [slachtoffer] die hulp te verlenen of te verschaffen, die zij hem, zonder gevaar voor zichzelf of anderen redelijkerwijs te kunnen duchten, verlenen of verschaffen kon, door [medeverdachte] niet tegen te houden toen hij het voornemen uitte om die [slachtoffer] te doden en/of de slaapkamer van die [slachtoffer] binnen ging en/of was gegaan om die [slachtoffer] te doden en/of door geen politie en/of medische hulpdiensten in te schakelen, terwijl de dood van die hulpbehoevende [slachtoffer] is gevolgd.

Inleiding

Op zondag 3 september 2023, rond 11.30 uur in de ochtend, arriveert de politie bij de woning van verdachte aan de [adres 2] in Den Bosch. [medeverdachte] (hierna ook: [medeverdachte]) had 112 gebeld en gezegd dat hij iemand had doodgeslagen met een hamer. De politie treft in de woning verdachte en [medeverdachte] aan. In het bed in de slaapkamer op de benedenverdieping vindt de politie het levenloze lichaam van [slachtoffer]. [medeverdachte] zegt tegen de politie dat het wapen op de tafel in de keuken ligt en dat hij het heeft gedaan. Op de tafel in de keuken treft de politie een hamer aan. Na onderzoek aan de hamer blijken er bloedsporen van het slachtoffer op te zitten.
Verdachte wordt in eerste instantie als getuige aangemerkt. Op 11 september 2023 verschijnt ze op het politiebureau met een handgeschreven brief die zij voorleest. In de brief verklaart verdachte dat [medeverdachte] haar om toestemming heeft gevraagd om [slachtoffer] te doden en dat zij, na even te hebben nagedacht, die toestemming heeft verleend.

De formele voorvragen.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft bepleit dat het openbaar ministerie (hierna: OM) niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging, omdat verdachte voorafgaand aan het verhoor op 11 september 2023, waarbij zij een brief voorlas met daarin een belastende verklaring voor zichzelf, niet als verdachte is aangemerkt en daarmee samenhangend niet is gewezen op haar rechten als verdachte. Dit had wel gemoeten, met name omdat [getuige 1] daarvoor al tegen de politie zou hebben gezegd dat [verdachte] medeplichtig was. Hiermee is sprake geweest van een onherstelbaar vormverzuim en bewijsuitsluiting kan dit vormverzuim niet compenseren, aldus de verdediging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het OM ontvankelijk is, omdat er tot op het moment van het verhoor op 11 september 2023 geen verdenking kon worden geconstrueerd. Toen [verdachte] de brief voorlas ontstond het vermoeden wel en is er adequaat en integer gehandeld. Verdachte werd direct als verdachte aangemerkt en ontving alle daarbij horende rechten.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank verwerpt het verweer. Dit betekent dat het OM ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. De rechtbank licht deze beslissing als volgt toe.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat er nog geen verdenking jegens verdachte was tot het moment dat zij de brief bij de politie voorlas. Op dat moment werd zij nog als getuige gehoord. Uit de door de raadsvrouw gevoerde argumenten volgt geenszins dat de politie [verdachte] voorafgaand aan het lezen van de brief als verdachte had moeten aanmerken. De raadsvrouw baseert zich met name op een in de zaak van de medeverdachte afgelegde getuigenverklaring van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, waarin de getuige verklaart dat zij reeds voor het betreffende verhoor tegen de politie heeft verteld dat [verdachte] medeplichtig is. De rechtbank stelt vast dat deze mededeling slechts volgt uit een maanden later afgelegde verklaring, maar niet uit het getuigenverhoor van [getuige 1] op 11 september 2023, op de dag dat ook [verdachte] zich met de brief bij de politie meldde. Bovendien is deze informatie ook niet in een proces-verbaal van bevindingen van de politie geverbaliseerd. Daarbij komt dat een dergelijke mededeling van een willekeurige derde niet automatisch een redelijk vermoeden van schuld zal opleveren tegen de achtergrond van het onderzoek dat op dat moment reeds was verricht. Het verweer van de raadsvrouw mist daarmee feitelijke grond.
Direct na het voorlezen van de brief door [verdachte] heeft de politie het verhoor gepauzeerd voor overleg, waarna [verdachte] als verdachte is aangemerkt en, op bevel van de officier van justitie, buiten heterdaad aangehouden. Een paar uur later is verdachte nogmaals door de politie gehoord, maar dan in de hoedanigheid van verdachte. Bij dit verhoor heeft zij gebruik kunnen maken van alle aan een verdachte toekomende rechten, waaronder rechtsbijstand van een advocaat. Verdachte heeft tot en met de inhoudelijke behandeling van de zaak, ook ten overstaan van de rechtbank, volhard in haar nieuwe verklaring, terwijl zij al die tijd rechtsbijstand heeft ontvangen van haar raadsvrouw. De rechtbank ziet geen enkele reden om een vormverzuim vast te stellen wat zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de formele voorvragen dat bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde medeplichtigheid aan moord kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de verdediging aangevoerd dat het handelen van verdachte het delict niet heeft bevorderd of gemakkelijk gemaakt. De ondergrens van een actieve bijdrage wordt niet gehaald, zodat van medeplichtigheid geen sprake is. Ook het subsidiair ten laste gelegde kan niet worden bewezen omdat tussen haar handelen of nalaten en het intreden van de dood geen causaal verband bestaat. Het meer subsidiair ten laste gelegde kan evenmin worden bewezen, omdat er gevaar was voor haarzelf en feitelijk geen tijd om in te grijpen. Bovendien kan haar nalaten niet worden toegerekend vanwege haar gedrogeerde gesteldheid met verminderd bewustzijn.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank dient te beoordelen of het handelen van verdachte strafrechtelijk verwijtbaar is. De rechtbank zal hieronder vaststellen wat zich die nacht in de woning van verdachte heeft afgespeeld, waarbij zij eerst ingaat op de verschillende verklaringen die verdachte heeft afgelegd. Na de feitenvaststelling zal de rechtbank het handelen van verdachte en medeverdachte juridisch duiden waarna de rechtbank haar conclusie geeft over het aan verdachte ten laste gelegde.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De verklaringen van verdachte.
Verdachte heeft direct op 3 september 2023 als getuige bij de politie verklaard dat [slachtoffer] haar begon te slaan en [medeverdachte] daartussen is gesprongen. Ook [medeverdachte] heeft dit bij de politie verklaard. Een week later, op 11 september 2023, is verdachte samen met een vriendin door de politie opgehaald, omdat zij een andere verklaring wilde afleggen. In een brief die namens verdachte is opgesteld is beschreven dat de omstandigheden waaronder [slachtoffer] is gedood anders waren dan verdachte op 3 september 2023 heeft verklaard. Er was geen sprake van een aanval van [slachtoffer]. [medeverdachte] heeft haar toestemming gevraagd om [slachtoffer] te doden en zij heeft die toestemming gegeven. In de verklaringen die verdachte sindsdien heeft afgelegd heeft zij steeds in de kern hetzelfde verklaard.
Waarom de rechtbank deze latere verklaringen van verdachte zal volgen.
De rechtbank overweegt dat zij behoedzaam omgaat met de verklaringen van verdachte die vanaf 11 september 2023 zijn afgelegd. Verdachte vindt het bij de politie soms moeilijk om zich bepaalde details voor de geest te halen en heeft moeite met tijdsduidingen, maar in de kern en naar haar strekking zijn al deze verklaringen consistent gebleken. De verklaringen worden ondersteund door ander bewijs in het dossier. Zo heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte] opnieuw de slaapkamer is ingelopen, omdat hij [slachtoffer] nog hoorde gorgelen. De [getuige 2] en [getuige 3], die [medeverdachte] bij het halen van het bier is tegengekomen, verklaren dat [medeverdachte] tegen hen heeft gezegd dat hij [slachtoffer] nog hoorde gorgelen. Daarnaast heeft de politie de telefoon van verdachte afgetapt. Al op 5 september 2023, dus twee dagen na het overlijden van [slachtoffer], heeft verdachte in een telefoongesprek gezegd dat [slachtoffer] er slaperig bij lag, maar dat zij niet weet of [slachtoffer] sliep omdat ze er niet bij is geweest. Ze was wel thuis, maar was de voorkamer ingegaan. Dit is in lijn met de verklaringen die verdachte vanaf 11 september heeft afgelegd. In haar eerste verklaring heeft zij juist gezegd dat [slachtoffer], [medeverdachte] en zijzelf in de slaapkamer aanwezig waren toen [slachtoffer] haar begon te slaan, wat niet met dit tapgesprek overeenkomt. Daarbij komt dat verdachte zichzelf met haar tweede verklaring zéér belast. Voorafgaand aan het voorlezen van de brief bij de politie werd zij als getuige gezien. Verdachte wilde echter ‘met zichzelf in het reine komen’ en daarom alsnog de waarheid aan de politie vertellen. Zij is na het voorlezen van de brief als verdachte aangemerkt en heeft enige tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht. Over haar eerste afgelegde verklaring heeft verdachte gezegd dat zij deze samen met [medeverdachte] had bedacht vlak voordat [medeverdachte] zijn begeleider belde. [medeverdachte] zou met het plan zijn gekomen om iets anders te verklaren dan daadwerkelijk was gebeurd. Verdachte denkt zelf dat hij dit deed om haar zo buiten schot te houden. Bij haar tweede verklaring is verdachte sindsdien steeds gebleven. Ook op de zitting van 19 februari 2025 heeft verdachte in lijn hiermee verklaard, waarbij dit volgens haar ‘100%’ de waarheid was.
Gelet op het voorgaande hecht de rechtbank meer waarde aan de tweede versie van de gebeurtenissen volgens verdachte en zal zij die ook, zij het behoedzaam, gebruiken voor het bewijs.
Feitenvaststellingen over de nacht van 2 op 3 september 2023 op de [adres 2].
Uit de ‘nieuwe’ verklaringen van verdachte en andere bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden stelt de rechtbank het volgende vast. [slachtoffer] en [medeverdachte] zijn op 2 september 2023 ’s avonds samen naar buiten gegaan. [slachtoffer] werd aan het einde van de avond door een onbekende man thuisgebracht en ging vervolgens naar de slaapkamer op de benedenverdieping. Ongeveer een uur later kwam [medeverdachte] thuis. Hij was heel boos op [slachtoffer]. Hij sloeg een gat in de tafel en zei dat hij zich weer had laten gebruiken door [slachtoffer]. [medeverdachte] en verdachte stonden in de keuken en [medeverdachte] heeft toen gezegd ‘ik maak hem van kant, ben jij het daarmee eens [verdachte]?’. [medeverdachte] heeft daarbij ook gezegd dat zij dan bevrijd zou zijn, haar familie en haar kinderen weer zou zien. Het was vervolgens even stil en verdachte heeft uiteindelijk ‘ja’ geantwoord. Verdachte is naar de voorkamer gelopen en heeft haar oren dichtgehouden. [medeverdachte] is met een hamer, die hij uit de slaapkamer op de eerste verdieping heeft gehaald, de slaapkamer ingegaan waar [slachtoffer] beneden op bed lag en heeft hem vele malen met de hamer op het hoofd geslagen. [medeverdachte] kwam na enige tijd naar verdachte toegelopen in de voorkamer en zei ‘het is gebeurd, hij is overleden’, en deed de deur dicht van de voorkamer. [medeverdachte] is daarna opnieuw de slaapkamer ingelopen, omdat hij het slachtoffer nog hoorde gorgelen. [medeverdachte] heeft toen een kussen tegen het gezicht van [slachtoffer] gedrukt. Hierna hebben verdachte en [medeverdachte] lange tijd stilzwijgend naast elkaar op de bank gezeten. Later zijn ze samen buiten wat peuken gaan rapen samen en is [medeverdachte] bier gaan kopen. Pas even voor 11.00 uur in de ochtend heeft [medeverdachte] zijn begeleider en later 112 gebeld. Uit het forensisch bewijs volgt dat [slachtoffer] is overleden door de gevolgen van schedelhersenletsel door meervoudige hevige stomp botsende krachtinwerking op het hoofd.
Hoe moet het handelen van verdachte en medeverdachte juridisch worden gekwalificeerd?
-
Het handelen van [medeverdachte].
De rechtbank kwalificeert het handelen van medeverdachte [medeverdachte] als moord. [medeverdachte] heeft zich gedurende enige tijd kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en heeft niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Immers, uit de feiten volgt dat [medeverdachte] kwaad was op [slachtoffer]. Hij heeft toestemming gevraagd aan verdachte om [slachtoffer] van het leven te beroven en met haar besproken dat ook zij dan haar leven weer zou terugkrijgen. Hij heeft gewacht op het bevestigende antwoord van verdachte op zijn vraag, waarna hij pas tot zijn daad is overgegaan. Voor het uitvoeren van zijn voorgenomen plan heeft [medeverdachte] een hamer van boven gehaald. De rechtbank stelt vast dat deze hamer zich in de slaapkamer op de eerste etage bevond, omdat de hamer in de werkschoenen van [getuige 4] lag en deze boven stonden, zoals uit de getuigenverklaring van [getuige 4] volgt én uit de verklaring van [medeverdachte] zelf dat hij de hamer uit de werkschoenen heeft gehaald. Van contra-indicaties voor voorbedachte rade is de rechtbank niet gebleken. Dat [medeverdachte] opzet had op het doden van [slachtoffer] is evident. Hij heeft meermalen met een hamer op het hoofd van [slachtoffer] geslagen, terwijl deze – minst genomen – slaperig in bed lag en, nadat deze nog geluiden maakte, met een kussen op zijn hoofd gedrukt.
-
Het handelen van verdachte.
Verdachte wordt in de eerste plaats medeplichtigheid aan deze moord verweten. Medeplichtigheid is het bevorderen of gemakkelijk maken van andermans strafbaar handelen, oftewel: het hulp bieden aan de dader bij het begaan van een misdrijf. Medeplichtigheid kan zowel bestaan uit een actief optreden als ook uit een nalaten, indien een rechtsplicht tot handelen bestaat. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad moet worden afgeleid dat de medeplichtigheidshandeling een aantoonbare bijdrage moet hebben geleverd aan het strafbare feit. Deze bijdrage hoeft niet van doorslaggevende of substantiële betekenis te zijn. De gedraging moet het misdrijf in enigerlei opzicht hebben bevorderd of gemakkelijk gemaakt. Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid geldt dat de medeplichtige zowel opzet op zijn medeplichtheidsgedraging als opzet op het door de dader gepleegde feit moet hebben gehad.
Uit de hiervoor op basis van de bewijsmiddelen vastgestelde feiten volgt dat medeverdachte [medeverdachte] aan verdachte vroeg of hij [slachtoffer] van het leven moest beroven. Verdachte heeft even gewacht met het beantwoorden van deze vraag. Met het bepalen van de duur hoeláng zij hiermee heeft gewacht gaat de rechtbank behoedzaam om. Verdachte heeft hierover verschillend verklaard en, als gezegd, uit haar verklaringen volgt dat zij het moeilijk vindt om juiste tijdsduidingen te geven. Uit al haar verklaringen volgt wél dat zij niet aanstonds antwoord heeft gegeven op de vraag van [medeverdachte]. Hieruit leidt de rechtbank af dat [medeverdachte] op zijn minst enige momenten heeft gewacht op het antwoord van verdachte en pas toen verder is gegaan met zijn voorgenomen handelen. [medeverdachte] heeft de toestemming van verdachte dus afgewacht voordat hij tot zijn daad overging. Hieruit leidt de rechtbank af dat de toestemming van verdachte het voorgenomen handelen van [medeverdachte] om [slachtoffer] om het leven te brengen heeft bevorderd en dat het hieraan een aantoonbare bijdrage heeft geleverd. Verdachte heeft zich vervolgens gedistantieerd door naar de voorkamer te gaan, haar oren met haar handen te bedekken en zich níet meer met [medeverdachte]’ handelen te bemoeien, terwijl zij wist dat hij haar partner van het leven zou gaan beroven. Op de voet van artikel 450 van het Wetboek van Strafrecht, had verdachte, die wist dat [slachtoffer] in ogenblikkelijk levensgevaar verkeerde, aan [slachtoffer] hulp moeten verlenen. Dat had zij kunnen doen door alsnog [medeverdachte] op andere gedachten te brengen dan wel hem tegen te houden. Verdachte heeft dit echter niet gedaan.
De gedragingen van verdachte, die bestaan uit een actief handelen, namelijk het toestemming geven voor het feit, als ook een passief handelen, het niet op andere gedachten brengen van [medeverdachte] of ingrijpen, moeten worden geduid als handelingen die de strafbare daad hebben bevorderd.
Verdachte wist en begreep wat [medeverdachte] van plan was, namelijk het doden van haar partner in de slaapkamer, en heeft toch gehandeld zoals hierboven vermeld. Dit betekent dat zij zowel opzet op haar eigen handelen heeft gehad als ook op de daad van [medeverdachte].
Conclusie.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank verdachte schuldig acht aan medeplichtigheid van moord en haar zal veroordelen voor het primair aan haar ten laste gelegde.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
primair:
[medeverdachte] op 3 september 2023 te 's-Hertogenbosch [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door meermalen met kracht met een hamer op het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en een kussen in het gezicht van die [slachtoffer] te drukken, tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op 3 september 2023 te 's-Hertogenbosch opzettelijk gelegenheid, heeft verschaft, door met die [medeverdachte] te bespreken dat hij die [slachtoffer] kon doden en dat zij, verdachte, dan haar leven terug zou krijgen en die [medeverdachte] toestemming te geven die [slachtoffer] te doden en die [medeverdachte] naar de slaapkamer te laten gaan waar die [slachtoffer] in bed lag en die [medeverdachte] niet van het plan af te brengen en tegen te houden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de duur van het voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit.
[medeverdachte] heeft [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroofd. Verdachte is, door hier toestemming voor te geven en [medeverdachte] niet op andere gedachten te brengen of tegen te houden, medeplichtig aan deze moord.
Door het handelen van [medeverdachte] en verdachte is een vreselijke en onomkeerbare daad begaan en het slachtoffer het meest fundamentele bezit, namelijk het recht om te leven, ontnomen. Het slachtoffer is op gruwelijke wijze om het leven gekomen. Verdachte heeft een groot en onherstelbaar verlies en veel verdriet toegebracht aan de nabestaanden en iedereen die het slachtoffer lief had. Het leven van slachtoffers’ naasten zal sinds deze gebeurtenis nooit meer hetzelfde zijn. De moeder van het slachtoffer kon uit vrees voor de impact van de zitting op haar gezondheid, niet bij de zitting van 19 februari 2025 aanwezig zijn. Haar advocaat heeft namens haar de impact van het overlijden van haar zoon indringend verwoord.
Verdachte zal de rest van haar leven moeten leven met het gegeven dat zij mede schuld draagt aan de dood van haar eigen partner.
De persoon van verdachte.
Verdachte is niet eerder met justitie in aanraking gekomen en heeft dan ook geen strafblad.
Over verdachte zijn voorafgaand aan de zitting van 19 februari 2025 rapportages opgemaakt. De GZ-psychologen M.J.S.G. Verdonschot en S. Labrijn hebben op 14 maart 2024 gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking en voorts zijn verschillende stoornissen in remissie onderkend. Ook zijn afhankelijke en vermijdende persoonlijkheidstrekken bij verdachte gezien. Volgens de deskundigen waren deze ook ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig en hebben deze de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte beïnvloed. De deskundigen adviseren het tenlastegelegde, indien bewezen, in (sterk) verminderde mate toe te rekenen. Zij schatten het recidiverisico laag in, omdat de disfuncties zich voornamelijk desastreus manifesteerden in de context van de relatie met [slachtoffer]. Daarbij is de leefomgeving van verdachte sindsdien geheel anders dan ten tijde van het tenlastegelegde. Vanwege het lage recidiverisico wordt door de GZ-psychologen geen interventie-advies geadviseerd. De rechtbank acht deze rapportage over verdachte begrijpelijk, helder en goed onderbouwd en zal de conclusies hieruit overnemen.
De reclassering heeft in haar rapportage van 4 september 2024 de conclusies van de GZ-psychologen onderstreept. De reclassering voegt hieraan toe dat in de afgelopen maanden sprake is geweest van stabilisering op meerdere leefgebieden. Onder meer op huisvesting, sociaal netwerk, middelengebruik, dagstructuur en passende hulpverlening. Ook de reclassering adviseert in het geval van een veroordeel een straf zonder bijzondere voorwaarden. Zij vindt interventies of toezicht niet nodig.
De op te leggen straf.
Alhoewel verdachte haar leven sinds het plegen van het delict goed op orde heeft, is de rechtbank gelet op de ernst van het door verdachte gepleegde delict - medeplichtigheid aan moord - van oordeel dat in deze zaak geen andere straf dan een gevangenisstraf van lange duur aan de orde is.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf onder meer acht geslagen op de zeer kwalijke, maar toch zeker ook beperkte, rol die verdachte heeft gespeeld in het delict, haar sterk verminderde toerekenbaarheid, alsook op het gegeven dat verdachte uiteindelijk de waarheid tegen de politie heeft verteld om ‘met zichzelf in het reine te komen’. Hierdoor heeft zij de nabestaanden de mogelijkheid gegeven om het ware verhaal over de toedracht van het overlijden van het slachtoffer te kennen.
Alles overziend acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden en zal zij aan verdachte een gevangenisstraf van 40 maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde].

[benadeelde] vordert een bedrag van € 1.303,63 aan materiële schade en een bedrag van € 17.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast is verzocht om het schadebedrag hoofdelijk toe te wijzen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel kan worden toegewezen met wettelijke rente en het opleggen van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd deze vordering hoofdelijk toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gezegd dat zij geen opmerkingen had, maar heeft zich vervolgens wel op het standpunt gesteld dat deze kosten niet voor rekening van verdachte moeten komen.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente over de immateriële schade vanaf 3 september 2023 en over de materiële schade vanaf 25 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente over de immateriële schade vanaf 3 september 2023 en over de materiële schade vanaf 25 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en haar mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 48, 49 en 289 van het Wetboek van Strafrecht

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het primair ten laste gelegde feit bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

medeplichtigheid aan moord.

De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel:
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
 de
maatregel tot schadevergoeding, inhoudende de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde], van een bedrag van € 18.803,63. Indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 129 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit € 1.303,63 materiële schade en € 17.500,00 immateriële schade. De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde]:
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde], van een bedrag van € 18.803,63, bestaande uit € 1.303,63 materiële schade en € 17.500,00 immateriële schade. De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door haar mededader is betaald.
De rechtbank bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of haar mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.M. Zandbergen, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. M. Lochs, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.H.P. van den Berkmortel, griffier,
en is uitgesproken op 5 maart 2025.