ECLI:NL:RBOBR:2025:1274

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
01-094140-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant inzake het medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van MDMA

Op 4 maart 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer in 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1986 en destijds dakloos, verbleef in een woning waar een drugslaboratorium was aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat er in de woning een drugslaboratorium aanwezig was en dat hij opzettelijk aanwezig was bij de productie van MDMA. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte samen met anderen opzettelijk MDMA aanwezig heeft gehad, wat wettig en overtuigend bewezen werd geacht. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, en een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn beperkte strafblad en positieve ontwikkelingen in zijn leven sinds het gepleegde feit. De vorderingen na voorwaardelijke veroordeling werden afgewezen, omdat de rechtbank de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet opportuun achtte voor toewijzing.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummers vorderingen: 01.197692.22 en 01.002696.23 Parketnummer: [01.094140.23]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.094140.23
Parketnummers vorderingen: 01.197692.22 en 01.002696.23
Datum uitspraak: 04 maart 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1986] ,
wonende te [adres 1] ,
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 januari 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2023 tot en met 06 april 2023 te Oss, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer hoeveelheden (van een materiaal bevattende) (met)amfetamine en/of MDMA, zijnde (een) middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
De vorderingen na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 01.197692.22 is aangebracht bij vordering van 11 juni 2024. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch
van 12 december 2022. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
(bijlage 1)
De zaak met parketnummer 01.002696.23 is aangebracht bij vordering van 11 juni 2024.
Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te ’s-Hertogenbosch
van 25 januari 2023. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht
. (bijlage 2)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsvraag.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gerekwireerd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte:
  • het opzet had op het voorhanden hebben van drugs;
  • wist dat de ten laste gelegde drugs aanwezig waren;
  • de beschikkingsmacht over de drugs had.
De enkele omstandigheid dat verdachte zich niet heeft onttrokken aan de situatie is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
De beoordeling van de rechtbank.
Op 6 april 2023 werd op de zolder van de woning gelegen aan [adres 2] te
Oss een productieruimte voor - kort gezegd - de vervaardiging van PMK (uit PMK glycidezuur) en MDMA (uit PMK) aangetroffen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de hele woning, onder meer als gevolg van het productieproces, ernstig vervuild was. Op de vloeren van de diverse ruimtes op de eerste etage en op de vloer op zolder werd een donkere, kleverige substantie aangetroffen. In de woning hing een zeer sterke chemische geur, die verbalisanten direct bij binnenkomst waarnamen. Verspreid over de hele woning, waaronder ook de begane grond, werden een groot aantal goederen (onder meer jerrycans, blauwe vaten, volgelaatsmaskers), grondstoffen, chemicaliën, afvalstoffen en productiemiddelen ten behoeve van het fabricageproces aangetroffen. Er werden op de begane grond restanten bruin poeder bevattende MDMA en op zolder 1,8 liter aan vloeistoffen bevattende MDMA gevonden.
Uit de verklaring van de hoofdbewoner van de woning, [betrokkene] , kan worden afgeleid dat het drugslaboratorium vanaf januari 2023 werd ingericht.
Verdachte bevond zich op 6 april 2023 in de woning en uit zijn verklaring volgt dat hij
op dat moment al maandenlang in de woning verbleef. Hij was destijds dakloos en mocht op een bank op de begane grond slapen. Verdachte maakte ook gebruik van de douche op de eerste verdieping.
Verdachte heeft, toegespitst op de beschuldiging, onder meer verklaard dat hij tijdens zijn verblijf in de woning:
- personen vaten en kannen naar binnen heeft zien brengen;
- stickers met ‘ethanol’ op vaten heeft gezien;
- boven is geweest en ‘spullen’ heeft zien staan;
- wel wist dat er in de woning iets illegaals gebeurde;
-mannen met gasmaskers op naar beneden heeft zien komen en dat deze mannen boven aan
het werk waren;
- dat er een tijdje twee mannen binnen gewoond hebben die dagelijks boven aan het werk
waren;
- op de begane grond ook wel eens een gasmasker heef zien liggen;
- een sterke chemische geur rook en van de chemische walm fysiek ongemak had.
Verder heeft verdachte nog verklaard dat ‘het’ al maanden aan de gang was, hij niet
durft te zeggen of ‘het’ actief was en dat hij, zo vertaalt de rechtbank, zich nergens
mee heeft bemoeid en de andere kant op heeft gekeken.
Voor het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen gelden in beginsel twee voorwaarden.
In de eerste plaats moet een verdachte wetenschap van de aanwezigheid van verdovende middelen hebben, waaronder tevens is begrepen de situatie waarin verdachte bewust de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. De rechtbank leidt uit het samenstel van de verklaringen van verdachte af dat hij wist dat er op zolder een drugslaboratorium actief
was. In het verlengde hiervan volgt naar het oordeel van de rechtbank tevens dat het niet
anders kan zijn dan dat verdachte wist dat er een synthetische drug, zoals MDMA,
werd vervaardigd en dat deze drug zich in de woning bevond.
In de tweede plaats moeten de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden in die zin dat hij daarover kan beschikken. Het is daarvoor niet noodzakelijk dat de verdovende middelen in de directe nabijheid van verdachte zijn
noch dat zij aan verdachte toebehoren noch dat hij beschikkings- of beheersbevoegdheid
heeft met betrekking tot de verdovende middelen. De rechtbank is van oordeel dat ook
aan deze voorwaarde is voldaan, omdat alle ruimtes in de woning, waaronder de zolder,
kennelijk vrij toegankelijk waren en verdachte als toenmalige medebewoner van de
woning over de op zolder geproduceerde drugs kon beschikken.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachte samen met (een) ander(en) opzettelijk (een materiaal bevattende) MDMA aanwezig heeft gehad, zoals hierna uitgeschreven in de bewezenverklaring.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zullen nader worden uitgewerkt in
een aanvulling op dit verkort vonnis ingeval daartegen hoger beroep wordt ingesteld
(artikel 365a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering).
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
in de periode van 01 januari 2023 tot en met 06 april 2023 te Oss, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, hoeveelheden (van een materiaal bevattende) MDMA, zijnde een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.(bijlage 3)
- een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis waarvan 60 uren te vervangen
door 30 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
-de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen van 12
dagen en 3 dagen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie
– inclusief een deels voorwaardelijke straf – passend is. De zaak leent zich er niet voor om aansluiting te zoeken bij de standaard richtlijnen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
strafverzwarende omstandigheden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het mede opzettelijk aanwezig hebben
van (een materiaal bevattende) MDMA. Hij wist dat er in de woning waarin hij
verbleef een drugslaboratorium aanwezig was ten behoeve van de fabricage van synthetische drugs en heeft er bewust voor gekozen om de andere kant op te kijken. Dit terwijl algemeen bekend is dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen.
strafblad
De rechtbank heeft gezien dat verdachte een beperkt strafblad heeft en nooit eerder
vanwege een Opiumwetdelict met politie of justitie in aanraking is geweest. Wel heeft
hij het onderhavige feit in twee proeftijden van voorwaardelijk opgelegde straffen van andersoortige feiten gepleegd.
strafverlagende omstandigheden
Hoewel de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, is de rechtbank niet blind voor de op diverse leefgebieden neerwaartse spiraal waarin verdachte destijds na een echtscheiding terecht was gekomen (verlies woning en werk, schulden, middelengebruik, dakloos). Hierdoor stond het water hem dusdanig aan de lippen dat hij - weliswaar de verkeerde, maar in die gegeven situatie voorstelbare - keuze heeft gemaakt om zich niet aan de strafbare activiteiten in de woning te onttrekken en deze te tolereren. Dit met als enige doel om zijn slaapplek niet te verliezen en een dak boven zijn toentertijd dakloze hoofd te behouden. Als zodanig kan verdachte als een volstrekt passieve, maar desondanks strafbare deelgenoot van het bewezenverklaarde feit worden aangemerkt. De rechtbank beschouwt het door verdachte gepleegde strafbare feit dan ook als een eenmalige en ongelukkige misstap zonder enig financieel motief.
De rechtbank zal ook in matigende zin meewegen dat sinds het tijdstip waarop het door hem gepleegde strafbare feit heeft plaatsgehad geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
Verder heeft de rechtbank oog voor de tijdens de terechtzitting gebleken positieve ontwikkelingen die verdachte sinds het bewezenverklaarde feit op nagenoeg alle leefgebieden heeft doorgemaakt. Zo heeft hij een klinische behandeling ondergaan en is hij nu helemaal clean van drugs. Verder drinkt hij geen alcohol meer, heeft hij werk bij [bedrijf] en heeft hij zijn schuldenlast van circa € 13.000,= bijna afgelost. Tot slot woont hij in een beschermde woonsetting met uitzicht op een zelfstandige woning.
De rechtbank zal met de officier van justitie al deze omstandigheden in belangrijke mate en
los van de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor vergelijkbare strafbare feiten in de op te leggen straf laten doorklinken.
de straf
Al met al acht de rechtbank de oplegging van een taakstraf van 120 uren passend en geboden. De rechtbank zal hiervan 60 uren voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan
te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Motivering van de beslissingen na voorwaardelijke veroordeling 01.197692.22 en
01.002696.23
De vorderingen voldoen aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vorderingen. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De rechtbank zal de door de officier van justitie gevorderde tenuitvoerleggingen echter afwijzen, omdat gelet op de hiervoor in positieve zin geschetste gewijzigde persoonlijke omstandigheden van verdachte een toewijzing van de vorderingen niet opportuun acht.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK
De rechtbank
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf.

Een taakstrafvoor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 60 uren subsidiair
30 dagen hechtenis voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank waardeert elke dag die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, op 2 uur te verrichten arbeid.
Opheffing van het tegen verdachte verleende (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.

Beslissingen na voorwaardelijke veroordelingen:

Wijst af de vorderingen met parketnummers 01.197692.22 en 01.002692.23 van de officier van justitie van telkens d.d. 11 juni 2024.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.M.T. Keukens, voorzitter,
mr. W. Heijninck en mr. S.H. van Dalen, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 04 maart 2025.
De jongste rechter is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.