ECLI:NL:RBOBR:2025:126

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
12 januari 2025
Zaaknummer
11074959
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de pachtkamer in een incident betreffende ontruiming en ontbinding van pachtovereenkomsten

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, pachtkamer, wordt de bevoegdheid van de pachtkamer besproken in het kader van een incident dat is opgeworpen door de gedaagde partij. De gemeente Land van Cuijk heeft in de hoofdzaak vorderingen ingesteld tot ontbinding van pachtovereenkomsten en ontruiming van landbouwpercelen. De gedaagde, die een agrarisch familiebedrijf exploiteert, betwist de bevoegdheid van de pachtkamer om de vordering tot ontruiming van perceel [perceelnummer 1] te behandelen, omdat dit perceel geen pachtovereenkomst betreft maar een bruikleenovereenkomst. De pachtkamer oordeelt dat de vorderingen van de gemeente samenhang vertonen en dat de pachtkamer bevoegd is om alle vorderingen te behandelen, inclusief de ontruiming van perceel [perceelnummer 1]. De pachtkamer wijst de incidentele vordering van de gedaagde af en stelt dat de gezamenlijke behandeling van de vorderingen in het belang van de proceseconomie is. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling, waarbij een mondelinge zitting zal worden gepland.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
PACHTKAMER
Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 11074959 CV EXPL 24-2324
Vonnis van 9 januari 2025
in de zaak van:
DE GEMEENTE LAND VAN CUIJK,
zetelende te Cuijk,
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde: Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.J.M. van Santvoort.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 april 2024 van de gemeente met producties 1 tot en met 9,
  • de exceptie van onbevoegdheid, tevens houdende conclusie van antwoord in de hoofdzaak van 29 augustus 2024 van [gedaagde] met producties 1 tot en met 14,
  • de conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in het incident van 24 oktober 2024 van de gemeente,
  • de brief van 17 oktober 2024 van [gedaagde] , waarin kort gezegd bezwaar is gemaakt tegen indiening van de conclusie van repliek in conventie van de gemeente,
  • de brief van 18 oktober 2024 van de gemeente, waarin samengevat staat dat het gemaakte bezwaar moet worden verworpen.
1.2
Vervolgens is vonnis in het incident bepaald.

2.De kernvraag

2.1
In dit vonnis in het incident staat de vraag centraal of de pachtkamer de door de gemeente in de hoofdzaak ingestelde vordering tot ontruiming van perceel [perceelnummer 1] samen kan behandelen met de vordering in de hoofdzaak van de gemeente tot ontbinding van de pachtovereenkomsten van percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] en de ontruiming daarvan. Deze laatste vordering behoort in ieder geval tot de bevoegdheid van de pachtkamer. Volgens [gedaagde] geldt dat niet voor de vordering tot ontruiming van perceel [perceelnummer 1] en kan de pachtkamer de bevoegdheid niet ontlenen aan artikel 1019l van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), omdat de samenhang tussen beide vorderingen ontbreekt en er is niets wat zich verzet tegen een afzonderlijke behandeling.
2.2
Het door [gedaagde] opgeworpen bevoegdheidsincident zal hierna worden beoordeeld, maar eerst wordt het geschil in de hoofdzaak, de vordering in het incident en het daartegen gevoerde verweer, en een ander processueel punt aan de orde gesteld.

3.Het geschil tussen partijen in de hoofdzaak en in het incident

Een korte schets van de hoofdzaak
3.1
[gedaagde] exploiteert sinds 1 januari 2000 een agrarisch familiebedrijf ( [A] ) aan de [adres] in [plaats] . Volgens [gedaagde] richten de bedrijfsactiviteiten zich inmiddels vooral op biologische akkerbouw, aangevuld met het houden van vleesvee en paarden. [gedaagde] beschikt over 17.00.00 ha landbouwgrond in eigendom. Daarnaast maakt [gedaagde] in de nabijheid van zijn bedrijf gebruik van andere percelen landbouwgrond, zoals de percelen kadastraal bekend gemeente [gemeente] [perceelnummer 2] (groot 3.98.00 ha), [perceelnummer 3] gedeeltelijk (groot 3.29.90 ha) en [perceelnummer 1] (groot 3.32.64 ha). Deze drie percelen zijn eigendom van de gemeente. De percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] zijn op basis van reguliere pachtovereenkomsten sinds 1988 in gebruik bij (de vader van) [gedaagde] . Met betrekking tot perceel [perceelnummer 1] bestaat tussen partijen geen pachtovereenkomst, maar [gedaagde] heeft het perceel al jarenlang in gebruik. Tot 2012 was (de vader van van) [gedaagde] eigenaar van perceel [perceelnummer 1] . Eind 2023 heeft de gemeente [gedaagde] gevraagd om gegevens te verstrekken over zijn bedrijf. Naar aanleiding daarvan heeft de gemeente aan [gedaagde] bericht dat in haar visie geen sprake (meer) is van bedrijfsmatige exploitatie en dat [gedaagde] het gepachte niet persoonlijk gebruikt, en dat de gemeente daarom de pachtovereenkomsten van de percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] wil beëindigen. Verder heeft de gemeente aan [gedaagde] laten weten dat het “voortgezet gebruik” van perceel [perceelnummer 1] met ingang van 31 december 2023 wordt beëindigd. [gedaagde] is het hier om verschillende redenen niet mee eens.
De vordering in de hoofzaak van de gemeente
3.2
De gemeente vordert in de hoofdzaak (letterlijk weergegeven):
A. de tussen eiseres als verpachtster en de gedaagde als pachter bestaande
pachtovereenkomsten met betrekking tot de landbouwpercelen, (destijds) gelegen in de gemeente [gemeente] , complex en kavelnummer [perceelnummer 2] , groot 3.98.00 en complex en kavel nummer [perceelnummer 3] , gedeeltelijk, groot 3.29.90 ha., te ontbinden met ingang van de datum van het in deze te wijzen vonnis en gedaagde te veroordelen om gemelde pachtpercelen met ook het perceel wat gedaagde om niet in gebruik heeft, zijnde het perceel kadastraal bekend [perceelnummer 1] , groot 3.32.64 ha. binnen 08 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis met al de zijnen en het zijne te ontruimen en te verlaten op straffe van een dwangsom van €. 750,-- per dag, een gedeelte van een dag voor een hele dag te rekenen en eiseres
te machtigen die ontruiming zelf te doen bewerkstelligen middels politie en justitie op kosten van gedaagde, indien gedaagde geen gehoor geeft aan de veroordeling tot ontruiming,
gedaagde te veroordelen, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen, de door eiseres geleden en nog te lijden schade, zoals in het lichaam van deze dagvaarding aangegeven, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de Wet, met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de dag van deze dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening,
alles met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure.
3.3
Ter onderbouwing van de vorderingen onder A. heeft de gemeente samengevat het volgende aangevoerd. De gemeente vordert ontbinding van de pachtovereenkomsten van de percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] , primair omdat bij [gedaagde] geen sprake (meer) is van bedrijfsmatige agrarische exploitatie en subsidiair omdat [gedaagde] de gepachte percelen niet (meer) zelf bewerkt. Ten aanzien van de gevorderde ontruiming van perceel [perceelnummer 1] heeft de gemeente aangevoerd dat [gedaagde] dat perceel om niet in gebruik heeft, dat de gemeente het gebruik heeft opgezegd en dat [gedaagde] weigert dit perceel ter vrije beschikking te stellen.
3.4
[gedaagde] heeft daartegen verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van alle vorderingen, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
De incidentele vordering van [gedaagde]
3.5
[gedaagde] vordert in het incident dat de pachtkamer zich onbevoegd verklaard voor zover de vordering van de gemeente in de hoofdzaak betrekking heeft op perceel [perceelnummer 1] , en dus de gevorderde ontruiming daarvan.
3.6
Ter onderbouwing hiervan heeft [gedaagde] aangevoerd dat het onderwerp van geschil geen (beëindiging van een) pachtovereenkomst betreft. De grondslag voor het gebruik van perceel [perceelnummer 1] is immers gelegen in de afspraken die partijen hebben gemaakt tijdens de verkoop/ruiling van dit perceel door [gedaagde] aan de gemeente op 24 februari 2012. Deze afspraken zien op een “voortgezet gebruik om niet”, dan wel een bruikleenovereenkomst, maar in elk geval geen pachtovereenkomst. Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat de gestelde samenhang zoals artikel 1019l Rv vereist tussen beide onderdelen van de vordering (dus ontbinding van de pachtovereenkomsten van de percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] , en de ontruiming van het perceel [perceelnummer 1] ) ontbreekt, en er niets is wat zich verzet tegen een afzonderlijke behandeling. De enige samenhang ziet op dat het gaat over dezelfde partijen. De percelen liggen op ruim 500 meter afstand van elkaar, de percelen hebben betrekking op verschillende overeenkomsten (pacht versus bruikleen) die op andere momenten zijn gesloten (1988 versus 2012), en de beide onderdelen van de vordering hebben een andere grondslag (ontbinding versus ontruiming).
3.7
De gemeente voert verweer tegen deze incidentele vordering en concludeert tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.8
Volgens de gemeente kan de gevorderde ontruiming van perceel [perceelnummer 1] , welk perceel [gedaagde] om niet in gebruik heeft, op grond van artikel 1019l Rv door de pachtkamer worden behandeld en beslist. In de lezing van de gemeente valt uit artikel 1019l Rv af te leiden dat gezamenlijke behandeling mogelijk is en bovendien voor de hand ligt, tenzij de vereiste samenhang ontbreekt. In dit geval bestaat de samenhang zeker. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het gegeven dat bij beide vorderingen ontruiming wordt gevorderd van losse percelen landbouwgrond. Verder heeft de gemeente belang bij een gezamenlijke behandeling vanwege de proceseconomie. Bovendien heeft notabene [gedaagde] meermaals bij de gemeente gepleit voor een totaaloplossing, dus over alle drie de percelen en daarbij is het belang van perceel [perceelnummer 1] voor [gedaagde] het grootst (zie bijvoorbeeld de correspondentie die is overgelegd als productie 6 en 7 bij dagvaarding).

4.De beoordeling van het incident

Een processueel punt vooraf: de conclusie van repliek in de hoofdzaak
4.1
De pachtkamer is van oordeel dat [gedaagde] terecht bezwaar heeft gemaakt tegen de indiening van het eerste deel van het door de gemeente op 24 oktober 2024 ingediende processtuk. Dat stuk is getiteld:
“Conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in het incident”.Het was de gemeente in dat stadium van de procedure alleen toegestaan om te reageren op de op 29 augustus 2024 ingediende incidentele conclusie van [gedaagde] , dus de exceptie van onbevoegdheid ten aanzien van de gevorderde ontruiming van perceel [perceelnummer 1] . Dit brengt mee dat de onderdelen 1 tot en met 38 (conclusie van repliek in conventie) van het op 24 oktober 2024 door de gemeente ingediende processtuk in dit vonnis buiten beschouwing wordt gelaten en dat de pachtkamer voor de beoordeling van het door [gedaagde] opgeworpen incident met betrekking tot de reactie daarop vanuit de gemeente uitsluitend kennis neemt van de onderdelen 39 tot en met 70 (conclusie van antwoord in het incident) van het hiervoor genoemde processtuk.
Bevoegdheid pachtkamer
4.2
De pachtkamer wijst de vordering van [gedaagde] in het incident af. Dat betekent dat de pachtkamer bevoegd is om alle vorderingen in de hoofdzaak te behandelen en daarover een beslissing te geven. Dit oordeel wordt hierna uitgelegd.
4.3
Uit artikel 1019j aanhef en onder a, b en c Rv volgt dat zaken betreffende (het wijzigen/het beëindigen en het aangaan van) een pachtovereenkomst worden behandeld en beslist door de pachtkamer van de rechtbank. Daarbij is niet de grondslag van de vordering beslissend, maar het voorlopige oordeel van de rechter over het onderwerp van het geschil (artikel 71 lid 3 Rv). [1] In artikel 7:311 van het Burgerlijk Wetboek staat: “Pacht is de overeenkomst waarbij de ene partij, de verpachter, zich verbindt aan de andere partij, de pachter, een onroerende zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken ter uitoefening van de landbouw en de pachter zich verbindt tot een tegenprestatie.”
4.4
De gemeente vordert in de hoofdzaak kort gezegd met betrekking tot de percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] ontbinding van de pachtovereenkomsten en de ontruiming van die percelen. Met betrekking tot perceel [perceelnummer 1] vordert de gemeente ontruiming. Partijen zijn het erover eens dat de percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] zien op een pachtovereenkomst, en het perceel [perceelnummer 1] op een bruikleenovereenkomst. Duidelijk is dus dat de vorderingen ten aanzien van de gevorderde ontbinding van de percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] en de ontruiming daarvan in ieder geval tot de bevoegdheid van de pachtkamer behoren. Ter discussie staat of de tegelijkertijd ingestelde vordering tot ontruiming van perceel [perceelnummer 1] ook door de pachtkamer kan worden behandeld.
4.5
In artikel 1019l lid 1 Rv is bepaald dat indien een zaak meerdere vorderingen betreft en ten minste één daarvan een zaak is als bedoeld in het hiervoor genoemde artikel 1019j Rv, al deze vorderingen door de pachtkamer worden behandeld en beslist, voor zover de samenhang tussen de vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet. Uit dit artikel volgt dus dat samenhang tussen vorderingen ertoe kan leiden dat de pachtkamer mede bevoegd is tot kennisneming van vorderingen die volgens artikel 1019j Rv in beginsel niet tot zijn competentie behoren. [2] Artikel 1019l Rv is daarmee de pachtrechtelijke equivalent van artikel 94 lid 2 en 3 Rv, waarin is geregeld dat indien een zaak meerdere vorderingen betreft en ten minste één daarvan een zaak is die tot de competentie van de kantonrechter behoort, al deze vorderingen door de kantonrechter worden behandeld en beslist, voor zover de samenhang tussen de vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet. [3] Artikel 94 Rv (en dus ook artikel 1019l Rv) voorkomt dus een onnodige splitsing optreedt van wat beter samen kan worden beoordeeld. [4] Uitgangspunt van de wetgever is geweest dat samenhangende vorderingen vanuit een oogpunt van doelmatigheid zo veel mogelijk door één en dezelfde rechter moeten worden behandeld en beslist, waarbij rekening moet worden gehouden met het specialisme van de rechter.
4.6
Tegen deze achtergrond is de pachtkamer van oordeel dat alle door de gemeente ingestelde vorderingen samen dienen te worden behandeld. De vorderingen staan immers niet geheel op zichzelf, want perceel [perceelnummer 1] maakt onderdeel uit van de bedrijfsexploitatie van [gedaagde] en mogelijk heeft een oordeel over perceel [perceelnummer 1] gevolgen voor de vorderingen ten aanzien van de percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] . Bovendien heeft [gedaagde] zelf bij herhaling bij de gemeente verzocht om een totaaloplossing voor alle drie de percelen (zie de brief van 20 december 2023 en de e-mail van 21 februari 2024, overgelegd als producties 6 en 7 bij dagvaarding). Daarbij komt dat [gedaagde] stelt dat zijn belang bij perceel [perceelnummer 1] , mede qua ligging, het grootst is. Verder is de pachtkamer van oordeel dat de proceseconomie is gebaat bij gelijktijdige en dus gezamenlijke behandeling van alle vorderingen. Dat de ingestelde vorderingen een andere grondslag hebben zoals [gedaagde] heeft betoogd, is niet relevant. Ook de omstandigheid dat de verschillende overeenkomsten op andere momenten zijn gesloten en dat de percelen niet naast elkaar liggen, leidt niet tot een ander oordeel.
Proceskosten
4.7
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en wordt daarom in de proceskosten in het incident veroordeeld. De proceskosten van de gemeente worden tot vandaag vastgesteld op:
- salaris gemachtigde
135,00
(1 punt × € 135,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
202,50

5.De voortgang in de hoofdzaak

5.1
De pachtkamer zal een mondelinge behandeling bepalen om informatie te verkrijgen en om met partijen te onderzoeken of op zitting een oplossing bereikt kan worden.
5.2
Als een partij voor de zitting nog een proceshandeling wil verrichten of andere stukken op wil sturen, moet deze partij ervoor zorgen dat de pachtkamer en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de zitting een kopie van de proceshandeling en/of de stukken hebben ontvangen.
5.3
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

De pachtkamer:
in het incident
6.1
wijst de vordering af,
6.2
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van de gemeente vastgesteld op € 202,50, en te vermeerderen met de eventuele explootkosten van de betekening van het vonnis,
6.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
6.4
bepaalt een zitting op een nader vast te stellen datum en tijdstip in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8, 5223 BA ’s-Hertogenbosch,
6.5
bepaalt dat beide partijen op de zitting aanwezig moeten zijn, waarbij een rechtspersoon vertegenwoordigd moet zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en gemachtigd is om inlichtingen te geven en een schikking aan te gaan,
6.6
bepaalt dat partijen uiterlijk op donderdag 30 januari 2025 per brief hun verhinderdagen en de verhinderdagen van hun gemachtigden in de periode van april 2025 tot en met september 2025 kunnen opgeven, waarna dag en tijdstip van de zitting worden bepaald,
6.7
bepaalt dat de pachtkamer, indien een partij niet dan wel niet tijdig de verhinderdata opgeeft, de datum en het tijdstip van de zitting zelfstandig vaststelt,
6.8
bepaalt dat de datum en het tijdstip van de zitting na vaststelling ervan in beginsel niet meer worden gewijzigd,
6.9
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de pachtkamer van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, bestaande uit mr. J.A.M. van den Berk, kantonrechter tevens voorzitter, J.J.F. Berkvens en G.W.A.M. Weijers-Verboort (MSc) als deskundige leden, en is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2025.

Voetnoten

1.Asser/Valk 7-III 2024/14.
2.Asser/Valk 7-III 2024/14.
3.Pachtprocesrecht (BPP nr. 22) 2020/10.
4.