ECLI:NL:RBOBR:2025:1258

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
01.169567.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting met toepassing van adolescentenstrafrecht en bijzondere voorwaarden

Op 4 maart 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een vonnis gewezen in een strafzaak tegen een 19-jarige verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting van een 17-jarig slachtoffer. De zaak kwam aanhangig na een dagvaarding op 21 januari 2025, en de zitting vond plaats op 18 februari 2025. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte werd beschuldigd van het dwingen van het slachtoffer tot seksuele handelingen door middel van geweld en bedreiging. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, terwijl de verklaringen van de verdachte inconsistent en vaag waren. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldiging van verkrachting, onderbouwd door DNA-bewijs en getuigenverklaringen. De verdachte werd veroordeeld tot 182 dagen jeugddetentie, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren. De rechtbank paste het adolescentenstrafrecht toe, gezien de leeftijd van de verdachte ten tijde van het delict. De uitspraak benadrukte de ernst van de verkrachting en de impact op het slachtoffer, en legde bijzondere voorwaarden op voor de voorwaardelijke straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01.169567.23]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.169567.23
Datum uitspraak: 04 maart 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [verdachte] op [2002] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 januari 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 februari 2022 te Helmond, althans in Nederland door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten:
-het (tong)zoenen van haar en/of
-het (over de kleding) betasten van haar borsten en/of
-het betasten en/of strelen van haar vagina en/of
-het brengen en/of duwen en/of bewegen van zijn vinger(s) in haar vagina,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin dat verdachte:
-die [slachtoffer] bij haar keel heel gepakt/gegrepen en/of
-tegen de schuurdeur aan heeft geduwd en/of
-haar rokje naar beneden/omhoog heeft gedaan/geduwd en/of haar panty naar beneden
heeft getrokken en/of
-zijn hand in haar string heeft geduwd/gedaan en/of
-op een dreigende/dwingende toon tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat ze de
schuurdeur open moest maken en/of zijn broek en/of penis moest aanraken en/of dat hij nu
wilde afmaken waar hij aan begonnen was en/of
-de hand van die [slachtoffer] heeft gepakt en/of naar/richting zijn penis gebracht en/of
-(stelselmatig) voorbij is gegaan aan de verbale en/of fysieke uitingen van onwil en/of verzet van die [slachtoffer] tegen die (seksuele) handelingen door verdachte.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde verkrachting gerekwireerd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat sprake zou zijn geweest van enige vorm van dwang. De verklaring van aangeefster vindt op dat punt onvoldoende steun in overige bewijsmiddelen. Daarnaast biedt het aangetroffen DNA in de onderbroek van aangeefster onvoldoende steun voor het ten laste gelegde seksueel binnendringen; inwendig is geen DNA van verdachte aangetroffen. mogelijk is er sprake geweest van een poging, maar dat wordt verdachte niet verweten.
De beoordeling van de rechtbank.
Aan de orde is de beschuldiging van verkrachting in de vorm van – kort gezegd – het vingeren in de vagina.
In zedenzaken doet zich vaak de situatie voor dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de seksuele handelingen: de aangever en de vermeende dader. Dat is in deze zaak niet anders. Aangeefster heeft verklaard dat zij tegen haar wil en in een dwangsituatie door verdachte, een bekende van haar, is gevingerd. Verdachte heeft ontkend aangeefster te hebben gevingerd. De door aangeefster geschetste dwangsituatie zou zich evenmin hebben voorgedaan.
De eerste vraag waarvoor de rechtbank zich ziet gesteld, is of de verklaringen van aangeefster als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Aangeefster heeft ten tijde van de inleidende melding, het informatieve gesprek en de uitgebreide aangifte verklaringen afgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft aangeefster hierbij eenduidig, gedetailleerd en consistent verklaard over het algehele verloop van die bewuste nacht en ochtend, een stapavond met onder meer verdachte. Ook over de feiten en omstandigheden waaronder de verkrachting heeft plaatsgevonden komen de verklaringen van aangeefster op de kernpunten overeen. De enkele inconsistenties in haar verklaringen en de enkele verschillen met andere bewijsmiddelen zijn van ondergeschikt belang en doen geen afbreuk aan het kernverwijt. De rechtbank acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar en geloofwaardig.
De verklaringen van verdachte, zowel bij de politie als ter terechtzitting, overtuigen de rechtbank daarentegen geenszins. Verdachte heeft wisselend verklaard en zijn verklaringen zijn veelal in vaagheden verzonken. Hij heeft vragen vaak op zo’n manier beantwoord dat het lijkt alsof hij weinig herinneringen aan de avond/nacht heeft, terwijl hij ook heeft verklaard dat hij die avond wel aangeschoten was, maar goed wist wat hij deed. In dit verband wijst de rechtbank ook op zijn opvallende reactie als de verhorend verbalisant aan hem vraagt wat het zou betekenen als zijn DNA in haar vagina of op haar onderbroek wordt gevonden: ‘Dan kan ik mij de avond toch niet zo goed herinneren.’
Ook wist verdachte zich tijdens de zitting plots details te herinneren die – aldus verdachte – wellicht de aanwezigheid van zijn DNA in de onderbroek van aangeefster zou verklaren. Dit zou op de bank in de woning van [getuige] kunnen zijn gekomen. Verdachte zou met aangeefster aan het dollen en stoeien zijn geweest en kietelde haar in de buik, waarop aangeefster zijn hand misschien wel naar beneden zou kunnen hebben geduwd. Hij schetst hierbij een situatie die haaks staat op zijn verklaring bij de politie, die er op neer komt dat er bij [getuige] op de bank niets is gebeurd. Het vindt ook geen steun in de verklaringen van aangeefster of [getuige]. De rechtbank heeft bovendien grote moeite deze verklaring te volgen, gelet op de locatie waar het DNA van verdachte is aangetroffen, te weten aan de binnenkant van de onderbroek van aangeefster bovenin en ter hoogte van het kruis. Deze uitleg van verdachte acht de rechtbank daarom volstrekt onwaarschijnlijk en dus niet aannemelijk.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank uitgaat van de juistheid van de verklaring van aangeefster over de feitelijke toedracht en dat de rechtbank haar verklaring als uitgangspunt bij de bewijstechnische beoordeling neemt.
De volgende vraag die rechtbank dient te beantwoorden is of is voldaan aan het bewijsminimum, zoals bepaald in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Anders gezegd: er moet steunbewijs ter ondersteuning van de beschuldiging zijn.
Het bewijsminimumvoorschrift heeft betrekking op de gehele tenlastelegging. Het steunbewijs hoeft dan ook geen betrekking te hebben op elk afzonderlijk onderdeel van de tenlastelegging. Onderdelen van een bewezenverklaring mogen op één enkele getuigenverklaring berusten. Dat betekent dat in een zedenzaak voor het bewijs van seksuele handelingen of de dwang één getuigenverklaring volstaat, op voorwaarde dat de bewezenverklaring op bepaalde punten bevestigd wordt door andere bewijsmiddelen.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan, met name in zedenzaken, een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met geloofwaardige verklaringen van het slachtoffer het volgens de wet vereiste minimum aan bewijs opleveren.
Het steunbewijs moet op relevante wijze en in een niet te ver verwijderd verband van de inhoud van de verklaring van het slachtoffer staan en mag in beginsel niet van dezelfde bron afkomstig zijn. Een zogeheten de auditu-verklaring van een getuige die van het slachtoffer verneemt van hetgeen hem/haar is overkomen levert op zichzelf onvoldoende steunbewijs op. Wel kunnen bepaalde waarnemingen van deze de auditu-getuige voldoende steunbewijs opleveren als deze binnen de context van de gebeurtenissen voldoende zelfstandig onderscheidend zijn om als objectief gegeven in combinatie met andere omstandigheden
te worden beschouwd.
Toegespitst op deze zaak oordeelt de rechtbank dat ruimschoots aan het bewijsminimum
is voldaan. Zo is een van verdachte afkomstig DNA-spoor in de ‘binnenkant voorpand’
van de onderbroek van aangeefster aangetroffen. Het behoeft geen betoog dat dit naadloos past bij de beschuldiging dat verdachte aangeefster heeft gevingerd. Daarnaast heeft
[betrokkene 1] verklaard dat hij ’s nachts werd opgebeld door aangeefster en dat zij hem vertelde dat verdachte teveel op had en de hele tijd zei dat hij met haar wilde neuken. [betrokkene 1] heeft ook verklaard dat hij verdachte dit ook zelf een paar keer heeft horen zeggen toen hij aangeefster aan de lijn had. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte die nacht behoefte had aan seksueel contact met aangeefster. Dat dit uitsluitend een grapje zou zijn, zoals verdachte ter zitting verklaard heeft, acht de rechtbank, gelet op alle bewijsmiddelen, niet aannemelijk. Verder is er de verklaring van [betrokkene 2] over een heel gestreste, heel erg geschrokken en gespannen aangeefster toen ze hem in de middag na het voorval vertelde wat haar was overkomen.
Ook de verklaring van verdachte zelf ondersteunt op belangrijke onderdelen de verklaringen van aangeefster.
Kortom, de hiervoor door de rechtbank als geloofwaardig aangemerkte verklaring
van aangeefster vindt in sterke mate verankering in technisch bewijs en daarnaast in de verklaringen van [betrokkene 1] en van [betrokkene 2] .
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde verkrachting, zoals hierna uitgeschreven.
Het door de raadsman gevoerde verweer dat de dwang niet kan worden bewezen en de door hem geopperde mogelijkheid dat de verkrachting in de pogingfase kan zijn gestrand, zijn bewijsverweren die door de inhoud van de verklaring van aangeefster, die de rechtbank in volle omvang tot uitgangspunt neemt, wordt weerlegd. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding voor twijfel op deze specifieke punten van haar verklaring.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zullen nader worden uitgewerkt in
een aanvulling op dit verkort vonnis ingeval daartegen hoger beroep wordt ingesteld
(artikel 365a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering).

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
op 27 februari 2022 te Helmond door geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit
of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten:
-het tongzoenen van haar en
-het (over de kleding) betasten van haar borsten en/of
-het betasten en/of strelen van haar vagina en/of
-het brengen en/of duwen en/of bewegen van zijn vingers in haar vagina,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid hierin dat verdachte:
-die [slachtoffer] bij haar keel heel gepakt/gegrepen en
-tegen de schuurdeur aan heeft geduwd en
-haar rokje naar beneden/omhoog heeft gedaan/geduwd en/of haar panty naar beneden
heeft getrokken en
-zijn hand in haar string heeft geduwd/gedaan en
-op een dreigende/dwingende toon tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat ze de
schuurdeur open moest maken en zijn penis moest aanraken en dat hij nu wilde afmaken
waar hij aan begonnen was en
-de hand van die [slachtoffer] heeft gepakt en naar/richting zijn penis gebracht en
-stelselmatig voorbij is gegaan aan de verbale en/of fysieke uitingen van onwil van die [slachtoffer]
tegen die seksuele handelingen door verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.(bijlage)
De officier van justitie heeft ten aanzien van de op te leggen straf het volgende gevorderd:
- toepassing van het adolescentenstrafrecht (hierna: ASR);
- jeugddetentie van 182 dagen met aftrek waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een
proeftijd van 2 jaren en met de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden;
- een werkstraf van 200 uren subsidiair 100 dagen jeugddetentie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden veroordeeld volgens het jeugdstrafrecht. De door de officier van justitie gevorderde werkstraf is passend. De voorwaardelijke jeugddetentie zou moeten worden gematigd naar 92 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk. Dit in verband met het feitencomplex en de ouderdom van de zaak.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte (destijds 19 jaar) heeft zich schuldig gemaakt aan een verkrachting. Hij heeft
het destijds 17-jarige slachtoffer, een bekende van hem, na een avondje stappen naar huis gebracht. Onderweg had hij al diverse seksuele toespelingen gemaakt en ongewenste handtastelijkheden begaan. Toen het slachtoffer haar fiets in de berging had geplaatst en zich omdraaide stond hij ineens achter haar, pakte haar bij de keel en duwde haar tegen de schuurdeur. Hij begon haar te zoenen en te betasten en ging uiteindelijk met zijn hand onder haar rokje en in haar onderbroek waarna hij haar begon te vingeren. Verdachte, op dat moment werkzaam als stratenmaker, was veel sterker dan het slachtoffer. Dat zij verbaal en fysiek haar onwil uitte heeft verdachte er niet van weerhouden zijn verregaande seksuele handelingen gedurende enige tijd voort te zetten.
Verdachte heeft zijn eigen seksuele behoefte op eenzijdige en grove wijze boven de belangen van het slachtoffer gesteld. Hij heeft zich volstrekt niet om haar gevoelens bekommerd.
Een verkrachting betekent per definitie een ernstige en grove aantasting van de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. In zijn algemeenheid is een verkrachting een schokkende, ingrijpende en beangstigende gebeurtenis die vaak
langdurig fysieke, psychische en/of emotionele klachten bij het slachtoffer tot gevolg
heeft.
De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan. Daarnaast tilt de rechtbank zwaar aan de omstandigheid dat hij geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn afkeurenswaardige gedrag heeft genomen
Strafblad
De rechtbank heeft gezien dat verdachte geen voor de afdoening van deze zaak relevant strafblad heeft.
Strafmatigende omstandigheden
Sinds het tijdstip waarop het door verdachte gepleegde strafbare feit heeft plaatsgehad is geruime tijd verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van een rapport van de reclassering
d.d. 9 juli 2024 dat over verdachte is opgesteld. Hierin wordt de toepassing van ASR geadviseerd alsmede, zo begrijpt de rechtbank, een voorwaardelijk strafdeel met diverse bijzondere voorwaarden onder het toezicht van de volwassenreclassering. Verdachte heeft ter terechtzitting zich bereid getoond om aan de geformuleerde voorwaarden mee te werken.
Toepassing ASR
De rechtbank stelt voorop dat verdachte meerderjarig was ten tijde van het plegen van het strafbare feit. In beginsel brengt dit met zich dat iemand volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht bepaalt echter dat de rechter, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de jongvolwassene die ten tijde van het begaan van het strafbare feit de leeftijd van achttien jaren, maar nog niet die van drieëntwintig jaren heeft bereikt, toepassing kan geven aan het jeugdstrafrecht. Met de officier van justitie en de verdediging ziet de rechtbank op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het rapport van de reclassering voldoende aanknopingspunten om de daarin geadviseerde toepassing van het ASR te volgen. Dit betekent dat de zaak, wat betreft de op te leggen straf, zal worden afgedaan binnen de kaders van het jeugdstrafrecht.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een jeugddetentie voor de duur van 182 dagen met aftrek van voorarrest. De rechtbank zal deze straf voor een groot gedeelte, 180 dagen, voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de door de reclassering in haar rapport van 9 juli 2024 geformuleerde bijzondere voorwaarden
worden gekoppeld.
Daarnaast acht de rechtbank een werkstraf van 200 uren op zijn plaats om de ernst van het feit te benadrukken.
Overschrijding redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft te gelden dat bij een niet gedetineerde verdachte waarbij het jeugdstrafrecht is toegepast de behandeling van de zaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond binnen16 maanden. De rechtbank stelt vast dat op de datum dat het vonnis in deze zaak wordt gewezen de redelijke termijn, gemeten vanaf het tijdstip dat verdachte in verzekering is gesteld, met circa zeven maanden is overschreden. De rechtbank verbindt hieraan geen consequenties en volstaat met deze enkele constatering.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 77c, 77i, 77m, 77x, 77y, 77z, 77aa, 63 en 242 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

verkrachting

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straffen.

*
Een jeugddetentievoor de duur van 182 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27
van het Wetboek van Strafrecht waarvan 180 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van
2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal
maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
-dat veroordeelde zich binnen drie werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis
meldt bij Reclassering Nederland op het adres Slachthuisstraat 31 te Roermond via
telefoonnummer 088-8041501. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken van de
reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dan nodig vindt;
-dat veroordeelde gedurende de proeftijd actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa-
plus of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De
reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de
afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
-dat veroordeelde zich - indien de reclassering nodig acht - laat behandelen door de Rooyse
Wissel ambulant behandelen of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de
reclassering. De behandeling duur de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering
nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de
zorgverlener geeft voor de behandeling;
-dat veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect – contact
heeft of zoekt met [slachtoffer] , geboren op [2004] te
[geboorteplaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
-dat veroordeelde gedurende de proeftijd - indien de reclassering nodig acht - meewerkt
aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen.
De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de
controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde
lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden
en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn daarbij verder dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
-ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid,
van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij
de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
*
Een taakstrafbestaande uit een werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen
jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W. Heijninck, voorzitter,
mr. W.M.T. Keukens en mr. S.H. van Dalen, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 04 maart 2025.
De jongste rechter is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.