ECLI:NL:RBOBR:2025:1256

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
01.106913.23 en 01.186690.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betrokkenheid bij voorbereidingshandelingen Opiumwet bewezen met gevangenisstraf

Op 4 maart 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs, specifiek amfetamine en MDMA. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks 27 februari 2023 in Eindhoven en/of Waalre, samen met anderen, handelingen heeft verricht die gericht waren op het telen, bereiden en vervoeren van stoffen die bestemd waren voor de productie van deze drugs. De tenlastelegging omvatte ook het voorhanden hebben van grote hoeveelheden BMK-glycidezuur, een precursor voor amfetamine, en PMK-glycidezuur, een precursor voor MDMA. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij bijdroeg aan de productie van synthetische drugs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank ook rekening hield met de ernst van de feiten en het eerdere strafblad van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor soortgelijke delicten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummers: 01.106913.23 en 01.186690.23 (ter terechtzitting gevoegd) [verdachte]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.106913.23 en 01.186690.23 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 04 maart 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1974] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 februari 2025.
Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaken zijn aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van telkens 21 januari 2025.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 18 februari 2025 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
t.a.v. 01.106913.23
hij op of omstreeks 27 februari 2023 te Eindhoven en/of Waalre, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
-het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of
vervoeren en/of
-het opzettelijk vervaardigen
van amfetamine en/of metamfetamine, in elk geval een materiaal bevattende amfetamine en/of metamfetamine, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
-zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit
heeft getracht te verschaffen,
-voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn
mededaders, wist(en) of ernstige reden had(den om te vermoeden dat zij bestemd waren tot
het plegen van dat feit, door
-zijn huisadres en/of bus ter beschikking te stellen voor ontvangst van pakketten met daarin
een (grote) hoeveelheid BMK-glycidezuur (2-methy1-3-fenyloxiraan-2-carbonzuur), welke
stof kan worden gebruikt voor het vervaardigen van BMK (benzylnnethylketon),, een
grondstof voor amfetamine en metamfetamine,
-het vervoeren en/of opslaan en/of voorhanden hebben van een (grote) hoeveelheid BMK-
glycidezuur(2-methy1-3-fenyloxiraan-2-carbonzuur), welke stof kan worden gebruikt voor
het vervaardigen van BMK (benzylnnethylketon), een grondstof voor amfetamine en
metamfetamine,
in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst;
t.a.v. 01-186690-23 feit 1:
hij op of omstreeks 19 juli 2023 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
-het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of
vervoeren en/of vervaardigen van MDMA, in elk geval een materiaal bevattende MDMA, in
elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
-voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn
mededaders, wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot
het plegen van dat feit, door
het vervoeren en/of opslaan en/of voorhanden hebben van een (grote) hoeveelheid (ethylester van) PMK-glycidezuur (ethyl 3-(1,3-benzodioxol-5-yI)-2-methyloxiraan-2-carboxylaat), welke stof kan worden omgezet in PMK (piperonylmethylketon), welke stof kan worden gebruikt bij/voor de bereiding en verwerking en vervaardiging van MDMA, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst;
t.a.v. 01-186690-23 feit 2:
hij op of omstreeks 1 augustus 2023 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
-het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of
vervoeren en/of vervaardigen van MDMA, in elk geval een materiaal bevattende MDMA,
in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
-voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn
mededaders, wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot
het plegen van dat feit, door
het vervoeren en/of opslaan en/of voorhanden hebben van een (grote) hoeveelheid (ethylester van) PMK-glycidezuur (ethyl 3-(1,3-benzodioxol-5-yI)-2-methyloxiraan-2-carboxylaat), welke stof kan worden omgezet in PMK (piperonylmethylketon), welke stof kan worden gebruikt bij/voor de bereiding en verwerking en vervaardiging van MDMA, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst.
Tengevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging begaan, is bij alle tenlastegelegde feiten telkens in de laatste regel na het woordje ‘lijst’ de hoofdletter
‘I’ weggevallen. De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet
in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op gronden als verwoord in zijn schriftelijke requisitoir
tot een bewezenverklaring van alle feiten gerekwireerd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak van alle feiten bepleit. Daarbij is aangevoerd dat het dossier geen bewijs bevat waaruit volgt dat verdachte wist of moest vermoeden wat de inhoud van de pakketten was. Op grond hiervan kan niet worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de voorbereiding of bevordering van handelingen gericht op de productie van synthetische drugs, aldus de raadsman.
De beoordeling van de rechtbank.
schets van de zaken
De rechtbank stelt allereerst vast dat de drie aan de orde zijnde beschuldigingen telkens onder nagenoeg identieke feiten en omstandigheden hebben plaatsgevonden.
Voor de leesbaarheid en vanwege de chronologie zal de rechtbank hierna het feit onder parketnummer 01.106913.23 aanduiden als zaak A en de feiten 1 en 2 onder parketnummer 01.186690.23 als respectievelijk zaak B en zaak C.
In alle drie de zaken is sprake van aan het woonadres van verdachte, [adres 2] te Eindhoven, geadresseerde pakketten met daarin stoffen die kunnen dienen als pre-precursoren ten behoeve van de productie van synthetische drugs. In de zaken B en C werd op de etiketten tevens als geadresseerde ‘ [alias] ’ vermeld. In zaak A was sprake van 18 pakketten met in totaal 450 kilogram aan BMK-glycidezuur, zijnde een grondstof waarmee BMK wordt vervaardigd. BMK is een grondstof voor de vervaardiging van (met)amfetamine. Op de pakketten bevonden zich onder meer etiketten met een Chinese tekst en met de tekst ‘diethyl aminoethyl hexanoate’, een middel dat volgens openbare bronnen met name wordt gebruikt als groeiregulator voor planten.
In de zaken B en C was sprake van respectievelijk 8 pakketten met in totaal circa 200 kilogram en 11 pakketten met, zo begrijpt de rechtbank, in totaal circa 275 kilogram aan telkens PMK-glycidezuur, zijnde een grondstof waarmee PMK wordt vervaardigd. PMK is een grondstof voor de vervaardiging van MDMA.
In alle zaken heeft een gecontroleerde aflevering plaatsgevonden, waarbij in zaak A de BMK-glycidezuur was vervangen door gips.
In zaak A werden de 18 pakketten op 27 februari 2023 door een verbalisant in burger op het woonadres van verdachte afgeleverd. Verdachte opende de deur en de verbalisant hoorde hem zeggen dat hij de 18 pakketten verwachtte en dat deze overgeladen moesten worden in een om de hoek geparkeerd staande bestelbus (hierna: Vito). Verdachte, zijn partner [naam partner] en de verbalisant hebben gezamenlijk de pakketten overgeheveld van de door de verbalisant gebruikte DPB-bus in de Vito. Vervolgens werd door andere verbalisanten waargenomen dat de Vito anderhalf uur later met verdachte als bestuurder naar een parkeerterrein van de Albert Heijn reed en aldaar contact had met inzittenden van een andere bestelbus (hierna: Sprinter) en een personenauto (hierna: Clio). Na een kort contact verlieten de Clio gevolgd door respectievelijk de Vito met verdachte als bestuurder en de Sprinter het parkeerterrein om uiteindelijk in een doodlopende straat te parkeren. De Vito en Sprinter werden naast elkaar geparkeerd, de schuifdeur van de laadruimte van de Vito werd geopend waarna de pakketten in de Sprinter werden geladen. Intussen was er nog een kort contact met een inzittende van de Clio. Vervolgens reden alle voertuigen weg, met dien verstande dat de Clio en Sprinter achter elkaar hun weg vervolgden.
In zaak B werden de 8 pakketten op 19 juli 2023 door een verbalisant in burger op het woonadres van verdachte afgeleverd. De verbalisant hoorde verdachte zeggen dat hij
8 dozen verwachtte en de dozen zelf in de woning zou leggen. De verbalisant zag verdachte vervolgens de dozen in de woning leggen. Vervolgens werd door andere verbalisanten waargenomen dat verdachte een half uur later 8 bruine dozen uit zijn woning droeg en deze in een personenauto (hierna: Golf) plaatste. Enige tijd later parkeerde voor de woning van verdachte een BMW, waarvan de bestuurder ter hoogte van de voordeur een gesprek had met een persoon binnen in de woning. Deze BMW stond op naam van een persoon die staat ingeschreven op het adres [adres 3] in Eindhoven. Op dat adres staat eveneens [betrokkene] ingeschreven. Verdachte verplaatste zich kort daarop in de Golf en arriveerde in de [adres 3] in Eindhoven. Er werd gezien dat verdachte met een steekwagen naast de Golf stond en daar een bruine doos uit haalde. Kort daarop werd wederom gezien dat verdachte bij de Golf liep en iets in zijn handen had, terwijl de bijrijdersdeur en kofferbak van de Golf openstonden. Ten tijde van deze activiteiten van verdachte reed de eerder genoemde BMW telkens rondjes door de wijk. Korte tijd hierna had verdachte op een nabijgelegen tankstation kort contact met [betrokkene] .
In zaak C werden op 28 juli 2023 11 pakketten door een verbalisant in burger op het woonadres van verdachte afgeleverd. De pakketten werden in ontvangst genomen door de partner van verdachte, [naam partner] , die de dozen in gang van de woning plaatste. Op 5 oktober 2023 werden in een schuur, gelegen achter in de tuin van genoemde woning, 10 (lege) opgevouwen kartonnen dozen met een chemische lucht aangetroffen. De rechtbank leidt uit de resultaten van vergelijkend onderzoek van de posities van de stickers af dat ten minste 6 van deze 10 dozen tot de op 28 juli 2023 afgeleverde partij van 11 volle dozen behoorden. Verder leidt de rechtbank uit de verklaring van [naam partner] af dat de 11 pakketten voor verdachte bestemd waren en dat hij de dozen vanuit de hal had verplaatst.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat in alle drie de zaken de pakketten
met pre-precursoren voor verdachte bestemd waren, hij in de zaken A en B er ook blijk
van heeft gegeven op de hoogte te zijn geweest van deze bestellingen en hij in die twee
zaken de pakketten ook telkens in een bedenkelijke context heeft verplaatst en overgedragen. De rechtbank stelt verder vast dat in zaak C in de schuur bij de woning
van verdachte lege dozen afkomstig van de op 28 juli 2023 bij zijn woning afgeleverde
volle dozen zijn aangetroffen en dat deze lege dozen een chemische geur hadden.
proceshouding verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard niet met planten te werken (zaak A) en geen persoon of bedrijf genaamd ‘ [alias] ’ te kennen (zaken B en C). Verder heeft hij zich beroepen op zijn zwijgrecht. Ook bij de politie heeft hij zich volledig op zijn zwijgrecht beroepen.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden wijzen echter zodanig op de betrokkenheid van verdachte bij het delict, dat van hem een redelijke verklaring mag worden verlangd om die te weerleggen. Dat gegeven betrekt de rechtbank in het nadeel van verdachte bij haar selectie en waardering van het in het dossier aanwezige bewijsmateriaal.
Juridisch kader artikel 10a van de Opiumwet
Vooropgesteld moet worden dat ingevolge artikel 10a, eerste lid, onder 3, van de Opiumwet strafbaar is degene die stoffen voorhanden heeft waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het opzettelijk vervaardigen van een (verdovend) middel van lijst I en dat hij die stoffen voorhanden heeft om dat vervaardigen voor te bereiden of te bevorderen.
Het gaat dus om het voorhanden hebben van stoffen die zijn bestemd tot het vervaardigen van een middel van lijst I, en dit ter voorbereiding of bevordering van dat vervaardigen.
Wat betreft de bestemming van de voorhanden stoffen, is wetenschap in voorwaardelijke zin voldoende, maar kan ook een variant van culpa toereikend zijn, te weten een ernstige reden om te vermoeden dat die stoffen zijn bestemd voor het vervaardigen van een middel van
lijst I.
Er moeten dus objectieve bezwaren bestaan die bij de verdachte een ernstig vermoeden (moeten) hebben teweeggebracht dat de voorhanden stof bestemd is voor het vervaardigen van een harddrug. Waar het in belangrijke mate gaat om de intenties van anderen dan de verdachte zelf ten aanzien van het gebruik van de stoffen, is voor de strafbaarheid van voorbereidingshandelingen niet vereist dat de verdachte vooraf op de hoogte is van alle details van het voorgenomen synthetiseren van drugs, zoals de precieze aard van het beoogde middel van lijst I, de kenmerken van het productieproces en de bijdrage die de voorhanden stof daarin vervult. In die zin kan een globaal opzet voldoende zijn en is
kennis van de toegepaste scheikunde niet nodig.
Samengevat: voor strafbaarheid op grond van artikel 10a, eerste lid, onder 3, van de Opiumwet is in dit geval noodzakelijk dat de verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaardt dat hij de productie van een synthetische harddrug voorbereidt of bevordert door een stof voorhanden te hebben waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij dient als voorloper van die synthetische harddrug.
Als het gaat om gedragingen met betrekking tot voorwerpen en stoffen die in principe niet verboden zijn of als het gaat om gedragingen met betrekking tot voorwerpen of stoffen waarvan de verdachte de werkelijke aard niet kent, dient dan meer in het bijzonder te kunnen worden vastgesteld of de verdachte opzet had op die criminele bestemming en
of hij handelde om de productie van synthetische drugs voor te bereiden of te bevorderen.
conclusie rechtbank
De rechtbank oordeelt, toetsend aan het hiervoor uitgeschreven kader, dat verdachte op grond van de door de rechtbank geschetste redengevende feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang en in samenhang met hetgeen verder uit de bewijsmiddelen
naar voren komt, minst genomen moest vermoeden dat hij stoffen voorhanden had die
dienen als voorloper van een synthetische harddrug.
Met name de gedragingen van verdachte in de zaken A en B, bezien in hun algehele context zoals eerder geschetst, kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvormen worden aangemerkt als gedragingen die passen bij de betrokkenheid van illegale, waaronder beoogde drugs-gerelateerde, activiteiten. Voor wat betreft zaak C moet de ook voor verdachte waarneembare chemische geur een sterke indicatie voor dergelijke doeleinden geweest
zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte dan ook in alle gevallen op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een bijdrage aan Opiumwet-gerelateerde misdrijven zou (gaan) leveren.
De rechtbank acht de alle feiten dan ook bewezen, zoals hierna uitgeschreven. De jurisprudentie waaraan de raadsman ter ondersteuning van zijn standpunt heeft gerefereerd (ECLI:NL:GHAMS:2012:BW6605 en ECLI:NL:RBNE:2022:6251) brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Ten aanzien van zaak A overweegt de rechtbank nog dat de verwisseling van BMK-glycidezuur door gips geen invloed heeft op de strafwaardigheid van de handelingen
van verdachte (en zijn mededaders). De voorbereiding en/of bevordering van een misdrijf als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet is immers in
artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet als zelfstandig delict strafbaar gesteld. Het resultaat van die handelingen is niet relevant. Dat betekent dat reeds strafbaar is het uiting geven aan de intentie om harddrugs te bereiden, te bewerken, te verwerken etc. door het plegen van
daarop gerichte voorbereidings- of bevorderingshandelingen. Het is voldoende als de handelingen van een verdachte gericht zijn op een Opiumwetdelict dat in zijn voorstelling concrete vormen heeft aangenomen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank in zaak A evident het geval.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zullen nader worden uitgewerkt in
een aanvulling op dit verkort vonnis ingeval daartegen hoger beroep wordt ingesteld
(artikel 365a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering).

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
t.a.v. 01.106913.23
op 27 februari 2023 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten:
-het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren
en/of vervaardigen
van (een materiaal bevattende) amfetamine en/of metamfetamine, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
-zich en/of een ander gelegenheid en/of middelen tot het plegen van dat feit heeft getracht
te verschaffen,
en
-voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn
mededaders wisten en/of ernstige reden hadden om te vermoeden, dat zij bestemd waren
tot het plegen van dat feit, door
-zijn huisadres en/of bus ter beschikking te stellen voor ontvangst van pakketten met daarin
een (grote) hoeveelheid BMK-glycidezuur (2-methy1-3-fenyloxiraan-2-carbonzuur),welke
stof kan worden gebruikt voor het vervaardigen van BMK (benzylnethylketon), een
grondstof voor amfetamine en metamfetamine,, in elk geval een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I.
t.a.v. 01-186690-23 feit 1:
op 19 juli 2023 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten:
-het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren
en/of vervaardigen van (een materiaal bevattende) MDMA, in elk geval een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
-voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn
mededaders wisten en/of ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot
het plegen van dat feit, door
het vervoeren en opslaan en voorhanden hebben van een (grote) hoeveelheid (ethylester van) PMK-glycidezuur (ethyl 3-(1,3-benzodioxol-5-yI)-2-methyloxiraan-2-carboxylaat), welke stof kan worden omgezet in PMK (piperonylmethylketon), welke stof kan worden gebruikt bij/voor de bereiding en verwerking en vervaardiging van MDMA, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
t.a.v. 01-186690-23 feit 2:
op 1 augustus 2023 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten:
-het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren
en/of vervaardigen van (een materiaal bevattende) MDMA, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
-voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en zijn
mededaders wisten en/of ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren
tot het plegen van dat feit, door
het vervoeren en opslaan en voorhanden hebben van een (grote) hoeveelheid (ethylester van) PMK-glycidezuur (ethyl 3-(1,3-benzodioxol-5-yI)-2-methyloxiraan-2-carboxylaat), welke stof kan worden omgezet in PMK (piperonylmethylketon), welke stof kan worden gebruikt bij/voor de bereiding en verwerking en vervaardiging van MDMA, in elk geval
een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.(
bijlage)
Een gevangenisstraf van 40 maanden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
ernst feit
Verdachte heeft zich mede schuldig gemaakt aan voorbereidings- en bevorderings-handelingen gericht op de productie van synthetische drugs. Het woonadres van verdachte heeft hierbij gefungeerd als postadres voor de ontvangst en ter verdere verspreiding van aanzienlijke hoeveelheden pre-precursoren.
Het is algemeen bekend dat het gebruik van synthetische drugs kan leiden tot een geestelijke of lichamelijke verslaving en, bij overdosis, zelfs tot de dood van de gebruiker. Synthetische drugs vormen steeds meer een nationaal probleem. Het chemisch afval dat ontstaat bij de productie van die drugs wordt vrijwel altijd illegaal gedumpt, waardoor het milieu schade ondervindt en belast wordt en waarbij er in de regel veel geld, tijd en energie geïnvesteerd moet worden om de negatieve gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk ongedaan te maken. Bovendien legt het opsporen, ontmantelen en vervolgen van de producenten van synthetische drugs een fors beslag op het opsporingsapparaat, als gevolg waarvan de opsporing van andere misdrijven in het gedrang kan komen. De georganiseerde drugscriminaliteit leidt ook tot veel geweld met alle gevolgen van dien. Kortom, de productie en handel van harddrugs heeft op meerdere niveaus van de maatschappij een forse negatieve invloed. Aan al deze negatieve effecten heeft verdachte een bijdrage geleverd
door aanzienlijke hoeveelheden BMK-glycidezuur en PMK-glycidezuur in ontvangst
te nemen, te vervoeren en over te dragen met het oog op de productie van (met)amfetamine en MDMA. Verdachte heeft door zijn woning voor de ontvangst van deze stoffen
beschikbaar te stellen als onmisbare schakel in de algehele keten gefungeerd.
De rechtbank houdt het ervoor dat verdachte geen weerstand heeft kunnen bieden aan de verleiding om snel geld te verdienen. Hiermee stelt verdachte zijn eigen geldelijke gewin boven het maatschappelijk belang, hetgeen de rechtbank verdachte zwaar aanrekent.
strafblad
De rechtbank heeft gezien dat verdachte eerder vanwege soortgelijke Opiumwetdelicten is veroordeeld en wel op 15 februari 2019 en 2 februari 2023. De hierbij opgelegde taakstraf en gevangenisstraf van 11 maanden hebben hem er blijkbaar niet van weerhouden om wederom dergelijke feiten te plegen. De rechtbank rekent ook dit verdachte ten nadele aan.
strafmatigende omstandigheden
Sinds het tijdstip waarop de door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgehad is geruime tijd verstreken.
Voor het overige is de rechtbank in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet van strafverlagende omstandigheden gebleken.
strafmodaliteit
Voor strafbare voorbereidingshandelingen zijn geen oriëntatiepunten voorhanden. Uit de oriëntatiepunten voor de handel en im- en export van harddrugs volgt naar het oordeel
van de rechtbank echter wel in algemene zin dat voor Opiumwetdelicten doorgaans forse straffen worden opgelegd. Uit de jurisprudentie volgt ook dat het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen ten aanzien van drugsfeiten zwaar bestraft worden.
de straf
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. De rechtbank zal deze straf voor een gedeelte, groot 12 maanden, voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal een aanzienlijk lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. 01.106913.23
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en/of een ander gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
t.a.v. 01-186690-23 feit 1:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
t.a.v. 01-186690-23 feit 2:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf.

t.a.v. 01-106913-23, 01-186690-23 feit 1 en feit 2:
Een gevangenisstrafvoor de duur van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.M.T. Keukens, voorzitter,
mr. W. Heijninck en mr. S.H. van Dalen, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 04 maart 2025.
De jongste rechter is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.