ECLI:NL:RBOBR:2025:1171

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
01.095610.22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor mishandelingen en bedreigingen van opsporingsambtenaren en anderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere mishandelingen en bedreigingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor drie mishandelingen, waaronder de mishandeling van een buitengewoon opsporingsambtenaar, en heeft hem een taakstraf van 80 uren opgelegd, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die een beroep op noodweer deed, verworpen. De verdachte is vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder opzetheling en bedreiging van een andere opsporingsambtenaar. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoedingen zijn opgelegd aan de slachtoffers. De uitspraak is gedaan na een zitting op 13 februari 2025, waar de rechtbank de vorderingen van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig waren en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

[parketnummer vordering: 10.202585.22]
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummers dagvaardingen: 01.095610.22, 01.154569.22, 01.238141.22, 01.028178.21 en 01.111726.23 [ter terechtzitting gevoegd]
Parketnummer vordering tenuitvoerlegging: 10.202585.22
Datum uitspraak: 27 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1972] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 februari 2025. Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte onder de hiervoor genoemde parketnummers aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaken onder de hiervoor genoemde parketnummers zijn aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 januari 2025. Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij:
In de zaak met parketnummer 01.095610.22:
op een of meerdere tijdstippen op of omstreeks 25 september 2021 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] een of meermalen op/tegen diens lichaam te slaan met een fietsketting en/of een of meermalen met een bierflesje op diens hoofd, althans lichaam, te slaan;
In de zaak met parketnummer 01.154569.22:
op of omstreeks 5 juni 2022 te 's-Hertogenbosch, een (elektrische) vouwfiets (merk Lacros), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
In de zaak met parketnummer 01.238141.22:
1.
op of omstreeks 28 juni 2022 te 's-Hertogenbosch, een ambtenaar, [slachtoffer 2] , buitengewoon opsporingsambtenaar, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] tegen de neus, althans het gezicht te stompen en/of te slaan;
2.
op of omstreeks 12 juli 2022 te 's-Hertogenbosch [slachtoffer 3] , buitengewoon opsporingsambtenaar heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "ik schiet jullie dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
In de zaak met parketnummer 01.028178.21:
in of omstreeks de periode van 20 mei 2020 tot en met 22 mei 2020 te 's-Hertogenbosch meermalen opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
op of omstreeks 15 juli 2020 te ’s-Hertogenbosch [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] te slaan en/of te duwen en/of met een kettingslot te zwaaien, waardoor hij die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] tegen het hoofd heeft geraakt;
In de zaak met parketnummer 01.111726.23:
op of omstreeks 1 mei 2023 te ’s-Hertogenbosch [slachtoffer 6] heeft mishandeld door die [slachtoffer 6] meermalen, althans éénmaal met kracht tegen haar hoofd heeft geslagen.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 10.202585.22 is aangebracht bij vordering van 8 oktober 2024. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 16 december 2022.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.

De beoordeling van de tenlastegelegde feiten.

ten aanzien van parketnummer 01.095610.22
 De feiten
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 25 september 2025 op een verjaardagsfeest ruzie heeft gekregen met verdachte en dat hij tijdens die ruzie door verdachte met een fietsketting is geslagen. [slachtoffer 1] heeft het feest toen verlaten, maar is later weer teruggekeerd. Daar is de ruzie tussen [slachtoffer 1] en verdachte weer opgelaaid. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij tijdens die tweede ruzie door verdachte met bierflessen op zijn hoofd is geslagen. [slachtoffer 1] stelt dat hij door het handelen van verdachte gehoorschade en een gebroken kootje van een ringvinger heeft opgelopen. De verklaring van [slachtoffer 1] over de tweede ruzie waarbij verdachte met bierflessen op het hoofd zou zijn geslagen, wordt bevestigd door de verklaring van zijn echtgenote, getuige [getuige 1] .
[slachtoffer 1] heeft enkele dagen gewacht alvorens hij zich met het door hem opgelopen letsel tot een arts heeft gewend. [slachtoffer 1] heeft op meerdere momenten, tegen verschillende artsen, gezegd dat het letsel was ontstaan doordat hij van de trap was gevallen. Diezelfde verklaring heeft [slachtoffer 1] ook aan zijn leidinggevende [naam] gegeven. Tijdens zijn verhoor door de rechter-commissaris op 1 juni 2023 is [slachtoffer 1] op die verklaring teruggekomen. Hij heeft toen verklaard dat het letsel het gevolg was van de mishandeling door aangever maar dat hij dit uit schaamte niet eerder heeft willen zeggen. Bij haar verhoor door de rechter-commissaris op 1 juni 2023 heeft [getuige 1] ook dit onderdeel van de verklaring van [slachtoffer 1] bevestigd.
 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdediging heeft vrijspraak van verdachte voor dit feit bepleit.
 Het oordeel van de rechtbank.
Op grond van de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting van 13 februari 2025 stelt de rechtbank vast dat er op 25 september 2021 twee confrontaties tussen [slachtoffer 1] en verdachte hebben plaatsgevonden en dat er geen getuigen zijn die beide confrontaties hebben gezien. De verklaring van [slachtoffer 1] dat hij door verdachte met een fietsketting is geslagen, vindt steun in de verklaring die de getuige [getuige 2] heeft afgelegd, in zoverre dat deze getuige heeft gezien dat verdachte een fietsketting onder het zadel van zijn fiets vandaan heeft gehaald en daarmee heeft gezwaaid. [getuige 2] weet niet of verdachte iemand met de zwaaiende fietsketting heeft geraakt. De verklaring van [slachtoffer 1] dat hij bij de tweede confrontatie door [slachtoffer 1] met drie bierflesjes op het hoofd is geslagen, wordt enkel bevestigd door de verklaring die de getuige [getuige 1] heeft afgelegd.
De rechtbank overweegt verder dat [slachtoffer 1] op verschillende momenten verschillende verklaringen heeft afgelegd over het ontstaan van het letsel. De rechtbank acht de aangifte van [slachtoffer 1] en zijn getuigenverklaring bij de rechter-commissaris daarom ongeloofwaardig.
Dit betekent dat de rechtbank niet buiten gerede twijfel kan vaststellen of en zo ja welk letsel [slachtoffer 1] door de ruzies met verdachte op 25 september 2021 heeft opgelopen. Deze twijfel legt de rechtbank in het voordeel van verdachte uit. De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.
ten aanzien van parketnummer 01.154569.22
 Het verwijt
Verdachte wordt primair opzetheling en subsidiair schuldheling van een elektrische vouwfiets verweten. Verdachte heeft dit feit ontkend.
 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdediging heeft vrijspraak van verdachte voor dit feit bepleit.
 Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting van 13 februari 2025 stelt de rechtbank vast dat verdachte op 5 juni 2022 een elektrische vouwfiets voorhanden heeft gehad waarvan het slot was opengeknipt. Verdachte heeft verklaard deze fiets enkele maanden daarvoor voor € 150,-- van een vriend te hebben gekocht. Uit onderzoek is gebleken dat de nieuwwaarde van de fiets ongeveer € 2.000,-- bedraagt. Zowel bij zijn verhoor door de politie op 5 juni 2022 als ter terechtzitting van 13 februari 2025 heeft verdachte verklaard dat hijzelf het slot had opengeknipt nadat hij de sleutel van het fietsslot was verloren.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat deze fiets van misdrijf afkomstig was. De fiets stond niet als gestolen geregistreerd. Verdachte heeft consistent verklaard over de wijze waarop hij de fiets heeft verkregen en over waarom het fietsslot was opengeknipt. Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank niet op voorhand onaannemelijk. Nu er geen andere feiten en omstandigheden zijn op grond waarvan tot het oordeel kan worden gekomen dat de fiets van misdrijf afkomstig is, zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken.
ten aanzien van parketnummer 01.238141.22
FEIT 1:
 Het verwijt
Verdachte wordt verweten dat hij op 28 juni 2022 buitengewoon opsporingsambtenaar [slachtoffer 2] gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door hem tegen de neus te slaan.
 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdediging heeft vrijspraak van verdachte voor dit feit bepleit.
 Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden waaruit aannemelijk wordt dat [slachtoffer 2] in zijn bejegening van verdachte disproportioneel of onrechtmatig heeft gehandeld.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
FEIT 2
 Het verwijt
Verdachte wordt verweten dat hij op 12 juli 2022 buitengewoon opsporingsambtenaar [slachtoffer 3] heeft bedreigd door haar de woorden toe te voegen: “Ik schiet jullie dood” of woorden van gelijke aard of strekking.
 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken omdat getwijfeld kan worden of de woorden in de context waarin deze zijn geuit kunnen worden opgevat als een strafbare bedreiging. De verdediging heeft vrijspraak van verdachte voor dit feit bepleit.
 Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting van 13 februari 2025 stelt de rechtbank vast dat buitengewoon opsporingsambtenaar [slachtoffer 3] verdachte op 12 juli 2022 heeft aangesproken op zijn gedrag in het Prins Hendrikpark te
's-Hertogenbosch op 28 juni 2022. Verdachte heeft toen – aldus [slachtoffer 3] – onder meer tegen haar geroepen: “Ik schiet jullie dood”.
Bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie op 13 juli 2022 heeft verdachte onder meer verklaard dat hij tegen [slachtoffer 3] zou hebben geroepen: “Ik ben geen crimineel die zo een wapen op onschuldige mensen gaat schieten in winkels ofzo zoals je nu overal op het nieuws ziet en hoort. Ik ben zo niet. Als ik wel zo ben dan zou ik dat niet doen maar beginnen met jullie”. Ter terechtzitting van 13 februari 2025 heeft verdachte zich in gelijksoortige bewoordingen uitgelaten. Hij heeft toen verklaard dat hij zou hebben gezegd: “Als ik een crimineel zou zijn, zou ik jullie allemaal doodschieten”.
[slachtoffer 3] droeg tijdens de confrontatie met verdachte een bodycam. De beelden met audio van de bodycam bevestigen de verklaring van verdachte. Uit die beelden met audio blijkt dat verdachte op agressieve toon naar [slachtoffer 3] heeft geroepen: “Als ik een crimineel was”. Daarna wijst hij in de richting van [slachtoffer 3] en schreeuwt verdachte: Ik schiet jullie dood”.
Hoewel deze bewoordingen op zichzelf geschikt zijn om een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht te kunnen opleveren, is de rechtbank van oordeel dat die uitlating bezien in de context waarin de uitlating nu is gedaan, niet van dien aard is dat bij [slachtoffer 3] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen. Het bovenstaande leidt ertoe dat het onder feit 2 bij parketnummer 01.028178.21 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.
ten aanzien van parketnummer 01.028178.21
FEIT 1
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 20 mei 2022 tot en met 22 mei 2022 de auto van zijn zus, [slachtoffer 4] , heeft beschadigd door deuken in de deuren van haar auto te trappen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
FEIT 2
 Het verwijt
Verdachte wordt verweten dat hij op 15 juli 2020 te 's-Hertogenbosch zijn zus [slachtoffer 4] en haar vriend [slachtoffer 5] heeft mishandeld door hen te duwen, te slaan en/of met een kettingslot te zwaaien waardoor [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] zijn geraakt.
 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdediging heeft primair bepleit verdachte te ontslaan van rechtsvervolging omdat verdachte uit noodweer heeft gehandeld en subsidiair, voor het geval de rechtbank dit verweer zou verwerpen, verdachte vrij te spreken van de mishandeling van [slachtoffer 5] .
 Het oordeel van de rechtbank
Aangever [slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij op 15 juli 2020 door verdachte met een fietsketting op het hoofd is geslagen waardoor [slachtoffer 5] verwondingen heeft opgelopen.
Deze verklaring vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. De rechtbank acht de mishandeling van [slachtoffer 5] dan ook niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel van het tenlastegelegde vrijspreken.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de verdediging gesteld dat verdachte op 15 juli 2022 tijdens de confrontatie met zijn zus [slachtoffer 4] en haar vriend [slachtoffer 5] uit noodweer heeft gehandeld en dat verdachte daarom van alle rechtsvervolging moet worden ontslagen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer moet worden verworpen.
De rechtbank stelt voorop dat een geslaagd beroep op noodweer zou leiden tot een vrijspraak van de tenlastegelegde mishandeling. De rechtbank behandelt dit verweer daarom op deze plek in het vonnis en overweegt hieromtrent het volgende.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting van 13 februari 2025 stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte en zijn zus hebben al langere tijd onenigheid. Op 15 juli 2020 omstreeks 17.30 uur is verdachte op de Rompertsebaan te 's-Hertogenbosch door een personenauto klemgereden, waardoor verdachte van zijn fiets moest stappen. Deze personenauto werd bestuurd door [slachtoffer 4] . Als passagier zat [slachtoffer 5] in de auto. Vervolgens is er een woordenwisseling tussen verdachte, [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] ontstaan, waarbij over en weer naar elkaar is geschreeuwd en waarbij zij elkaar over en weer hebben geduwd. Verdachte heeft verschillende keren geprobeerd zich aan de confrontatie te onttrekken. Daarin is hij niet geslaagd omdat [slachtoffer 4] heeft verhinderd dat verdachte weg kon fietsen door op de fiets van verdachte te staan. Op enig moment tijdens de confrontatie heeft verdachte het kettingslot van zijn fiets gepakt en is daarmee gaan zwaaien. [slachtoffer 5] heeft zich vervolgens aan de confrontatie onttrokken. [slachtoffer 4] heeft evenwel opnieuw de confrontatie met verdachte gezocht. Tijdens het zwaaien met het kettingslot heeft verdachte [slachtoffer 4] aan het hoofd geraakt.
De gedragingen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] kunnen weliswaar worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte, maar op grond van de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting van 13 februari 2025 is niet aannemelijk geworden dat de situatie zodanig is geweest dat de gedragingen van verdachte, te weten het op zodanige wijze zwaaien met een fietsketting in de richting van [slachtoffer 4] dat zij daardoor aan het hoofd geraakt werd, geboden was voor de noodzakelijke verdediging van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank staat de gekozen gedraging van verdachte om zich te verdedigen door met een kettingslot te zwaaien, in onredelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. Immers had verdachte zich ook aan de aanranding kunnen onttrekken door weg te lopen met achterlating van zijn fiets.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden geen beroep op noodweer rechtvaardigen. Het door de verdediging gevoerde beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Aldus acht de rechtbank op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 15 juli 2020 met een kettingslot heeft gezwaaid waardoor hij [slachtoffer 4] tegen het hoofd heeft geraakt.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
ten aanzien van parketnummer 01.111726.23
 het verwijt
Verdachte wordt verweten dat hij op 1 mei 2023 aangeefster [slachtoffer 6] tegen haar hoofd heeft geslagen.
 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdediging heeft primair bepleit verdachte te ontslaan van rechtsvervolging omdat verdachte uit noodweer heeft gehandeld en subsidiair, voor het geval de rechtbank dit verweer zou verwerpen, bewezen te verklaren dat verdachte éénmaal een klap aan aangeefster heeft gegeven. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit beroep op noodweer moet worden verworpen.
 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat een geslaagd beroep op noodweer zou leiden tot een vrijspraak van de tenlastegelegde mishandeling. De rechtbank behandelt dit verweer daarom op deze plek in het vonnis en overweegt hieromtrent het volgende.
Aan het beroep op noodweer heeft de verdediging ten grondslag gelegd dat verdachte eerst door aangeefster [slachtoffer 6] zou zijn geslagen en dat hij daarop heeft gereageerd door aangeefster één keer terug te slaan.
De stelling van de verdediging dat verdachte eerst door aangeefster is geslagen, vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte eerst door aangeefster zou zijn geslagen. Gelet hierop verwerpt de rechtbank het beroep van de verdediging dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld.
Aldus acht de rechtbank op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 1 mei 2023 aangeefster [slachtoffer 6] eenmaal tegen het hoofd heeft geslagen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank merkt nog op dat de verdediging op de in de pleitnota genoemde gronden heeft bepleit de verklaring van [zoon aangeefster] , de zoon van aangeefster [slachtoffer 6] , niet te laten bijdragen aan het bewijs van de aan verdachte tenlastegelegde mishandeling, omdat deze verklaring van [zoon aangeefster] – aldus de verdediging – te onbetrouwbaar is.
Nu de rechtbank de verklaring van [zoon aangeefster] niet zal gebruiken om tot het bewijs van de aan verdachte tenlastegelegde mishandeling te komen, zal de rechtbank niet nader ingaan op de vraag of de verklaring van [zoon aangeefster] voldoende betrouwbaar is.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
In de zaak met parketnummer 01.238141.22, feit 1:
op 28 juni 2022 te 's-Hertogenbosch, een ambtenaar, [slachtoffer 2] , buitengewoon opsporingsambtenaar, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] tegen de neus te slaan;
In de zaak met parketnummer 01.028178.21:
in de periode van 20 mei 2020 tot en met 22 mei 2020 te 's-Hertogenbosch opzettelijk en wederrechtelijk een auto die aan een ander, te weten aan [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft beschadigd;
op 15 juli 2020 te ’s-Hertogenbosch [slachtoffer 4] heeft mishandeld door met een kettingslot te zwaaien, waardoor hij die [slachtoffer 4] tegen het hoofd heeft geraakt;
In de zaak met parketnummer 01.111726.23:
op 1 mei 2023 te ’s-Hertogenbosch [slachtoffer 6] heeft mishandeld door die [slachtoffer 6] met kracht tegen haar hoofd te slaan.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal en /of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.


ten aanzien van alle hiervoor bewezenverklaarde feiten
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen en maatregelen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren. Een kopie van deze op schrift gestelde vordering is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit verdachte te veroordelen tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank.

Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

De ernst van de bewezen verklaarde feiten
Verdachte wordt veroordeeld voor drie mishandelingen. Daardoor heeft verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Elk van de slachtoffers heeft door het handelen van verdachte letsel opgelopen. Daarnaast heeft verdachte beschadigingen aan de auto van zijn zus aangericht door deuken in de deuren van die auto te trappen. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte geen respect getoond voor de eigendommen van zijn zus.

Strafverzwarende omstandigheden
Een van die mishandelingen was gericht tegen een buitengewoon opsporingsambtenaar tijdens de uitvoering van diens werkzaamheden. Het is ontoelaatbaar dat personen die zijn belast met orde- en rechtshandhaving worden belemmerd in de uitvoering van hun functie. Zij moeten hun taken onbelemmerd kunnen uitoefenen teneinde een adequate uitvoering van de publieke taak niet in gevaar te brengen.
De mishandeling van slachtoffer [slachtoffer 6] vond plaats in het bijzijn van haar minderjarige zoon. Naast de impact die deze mishandeling op het slachtoffer heeft gehad, moet de mishandeling van zijn moeder ook voor haar zoon een schokkende gebeurtenis zijn geweest.

Strafmatigende omstandigheden
Naast de mishandelingen van een opsporingsambtenaar en van slachtoffer [slachtoffer 6] heeft verdachte ook zijn zus tijdens een ruzie mishandeld. Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank er rekening mee dat de zus van verdachte en haar vriend ook een wezenlijk aandeel in de ruzie met verdachte hebben gehad, waarbij de zus van verdachte heeft getracht te verhinderen dat verdachte zich aan de confrontatie kon onttrekken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat verdachte problemen heeft bij het beheersen van zijn agressie. Verdachte heeft dit kennelijk ingezien omdat hij zich onder behandeling heeft gesteld om te leren zijn agressie in de toekomst beter te kunnen beheersen.
Evenals de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het recht van verdachte op een eerlijke en openbare behandeling binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is geschonden in de bewezenverklaarde feiten onder de parketnummers 01.238141.22 en 01.028178.21. Er is geen sprake van feiten en omstandigheden die maken dat het tijdsverloop geheel of gedeeltelijk is toe te rekenen aan de verdediging. Ook is geen sprake van feiten en omstandigheden die ertoe dienen te leiden dat afgeweken wordt van het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt. Een en ander maakt dat bij het doen van uitspraak door de rechtbank de redelijke termijn in de hiervoor genoemde zaken is overschreden. Voor deze termijnoverschrijding zal de rechtbank verdachte compenseren.

De strafmodaliteit
De rechtbank acht oplegging van een taakstraf passend en geboden. Voor het geval verdachte de taakstraf niet naar behoren vervult, zal de rechtbank bevelen dat aan verdachte vervangende hechtenis zal worden opgelegd.
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit het oogpunt van een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met alleen de oplegging van een taakstraf. Daarom zal de rechtbank ook een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen. Die voorwaardelijke gevangenisstraf zal niet ten uitvoer worden gelegd als verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet opnieuw aan een strafbaar feit schuldig zal maken. De rechtbank wil hiermee enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds invloed uitoefenen op het gedrag van verdachte, opdat hij niet opnieuw een strafbaar feit begaat.
Indien deze strafzaak wel binnen redelijke termijn zou zijn berecht was oplegging van een taakstraf van 100 uur, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar, redelijk en billijk geweest. Gelet op het hiervoor genoemde tijdsverloop zal de rechtbank de op te leggen taakstraf matigen tot 80 uren.

De conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1][01.095610.22]
.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2][01.238141.22]
.
De rechtbank acht toewijsbaar als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, de gevorderde immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 250,-- en de materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 12,48 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het restant van de gevorderde immateriële schadevergoeding. De rechtbank heeft daarbij gelet op de ernst van het letsel en de bedragen die daarvoor worden toegekend in vergelijkbare zaken. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder zal verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde [slachtoffer 3] [01.238141.22]

Benadeelde [slachtoffer 3] heeft een formulier “verzoek tot schadevergoeding ingediend” waarin zij aangeeft tijdens haar werkzaamheden als bijzonder opsporingsambtenaar te zijn bedreigd met een misdrijf tegen leven gericht dan wel met zware mishandeling. De benadeelde heeft echter niet aangegeven welk geldbedrag zij vordert voor de door haar geleden schade. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer 3] zich niet formeel als benadeelde partij heeft gesteld die schadevergoeding vordert voor het door haar geleden nadeel.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat verdachte is vrijgesproken van het feit waarop het door [slachtoffer 3] ingediende formulier “verzoek tot schadevergoeding” ziet. Zelfs als [slachtoffer 3] als benadeelde partij zou worden aangemerkt, zou zij in die vordering niet ontvankelijk zijn verklaard.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] .
De rechtbank acht toewijsbaar als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, de gevorderde immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 200,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het aandeel dat de benadeelde partij in het bewezenverklaarde feit heeft gehad, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het restant van de gevorderde immateriële schadevergoeding. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder zal verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] .
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2023 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder zal verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 10.202585.22.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 60a, 63, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van de feiten die onder de parketnummers 01.095610.22, 01.154569.22 en 01.238141.22, feit 2 ten laste gelegd zijn.
Verklaart de onder parketnummers 01.238141.22, feit 1 en 01.028178.21 en 01.111726.23 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van parketnummer 01.238141.22, feit 1
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
ten aanzien van parketnummer 01.028178.21
1.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
2.
mishandeling
ten aanzien van parketnummer 111726.23
mishandeling
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
ten aanzien parketnummers 01.238141.22, feit 1 en 01.028178.21 en 01.111726.23.
 een
taakstrafvoor de duur
van 80 uren[tachtig uren] te vervangen door 40 dagen hechtenis indien veroordeelde deze taakstraf niet of niet naar behoren verricht.
 een
gevangenisstrafvoor de duur
van één maand.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Legt op de volgende maatregelen:
ten aanzien van parketnummer 01.238141.22, feit 1
 Legt aan verdachte op
de verplichting tot betalingaan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] van een bedrag
van € 262,48.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 5 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het toegewezen bedrag, bestaande uit € 12,48 euro materiële schadevergoeding en € 250,-- immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
ten aanzien van parketnummer t.a.v. 01.028178.21 feit 2:
 Legt aan verdachte op
de verplichting tot betalingaan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 4] van een bedrag
van € 200,--.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 4 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het toegewezen bedrag bestaande uit immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
ten aanzien van parketnummer 01.111726.23
 Legt aan verdachte op
de verplichting tot betalingaan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 6] , van een bedrag
van € 350,--.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 7 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het toegewezen bedrag bestaande uit immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 01 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
[parketnummer 01-095610-22]:
Bepaalt dat de
benadeelde partij niet-ontvankelijkis in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
[parketnummer 01.238141.22 feit 1]:
Wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
toeen veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van
€ 262,48, bestaande uit € 12,48 materiële schadevergoeding en € 250,-- immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
[parketnummer 01.028178.21 feit 2]:
Wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
toeen veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van een bedrag van
€ 200,--,bestaande uit immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6][parketnummer 01-111726-23]:
Wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
toeen veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] van een bedrag van
€ 350,--,bestaande uit immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 01 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 16 december 2022, gewezen onder parketnummer 10.202585.22, te weten een taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H. Slaar, voorzitter,
mr. L. Verborg en mr. S.H.C. Merkx, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 27 februari 2025.