De beoordeling van de tenlastegelegde feiten.
ten aanzien van parketnummer 01.095610.22
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 25 september 2025 op een verjaardagsfeest ruzie heeft gekregen met verdachte en dat hij tijdens die ruzie door verdachte met een fietsketting is geslagen. [slachtoffer 1] heeft het feest toen verlaten, maar is later weer teruggekeerd. Daar is de ruzie tussen [slachtoffer 1] en verdachte weer opgelaaid. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij tijdens die tweede ruzie door verdachte met bierflessen op zijn hoofd is geslagen. [slachtoffer 1] stelt dat hij door het handelen van verdachte gehoorschade en een gebroken kootje van een ringvinger heeft opgelopen. De verklaring van [slachtoffer 1] over de tweede ruzie waarbij verdachte met bierflessen op het hoofd zou zijn geslagen, wordt bevestigd door de verklaring van zijn echtgenote, getuige [getuige 1] .
[slachtoffer 1] heeft enkele dagen gewacht alvorens hij zich met het door hem opgelopen letsel tot een arts heeft gewend. [slachtoffer 1] heeft op meerdere momenten, tegen verschillende artsen, gezegd dat het letsel was ontstaan doordat hij van de trap was gevallen. Diezelfde verklaring heeft [slachtoffer 1] ook aan zijn leidinggevende [naam] gegeven. Tijdens zijn verhoor door de rechter-commissaris op 1 juni 2023 is [slachtoffer 1] op die verklaring teruggekomen. Hij heeft toen verklaard dat het letsel het gevolg was van de mishandeling door aangever maar dat hij dit uit schaamte niet eerder heeft willen zeggen. Bij haar verhoor door de rechter-commissaris op 1 juni 2023 heeft [getuige 1] ook dit onderdeel van de verklaring van [slachtoffer 1] bevestigd.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdediging heeft vrijspraak van verdachte voor dit feit bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Op grond van de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting van 13 februari 2025 stelt de rechtbank vast dat er op 25 september 2021 twee confrontaties tussen [slachtoffer 1] en verdachte hebben plaatsgevonden en dat er geen getuigen zijn die beide confrontaties hebben gezien. De verklaring van [slachtoffer 1] dat hij door verdachte met een fietsketting is geslagen, vindt steun in de verklaring die de getuige [getuige 2] heeft afgelegd, in zoverre dat deze getuige heeft gezien dat verdachte een fietsketting onder het zadel van zijn fiets vandaan heeft gehaald en daarmee heeft gezwaaid. [getuige 2] weet niet of verdachte iemand met de zwaaiende fietsketting heeft geraakt. De verklaring van [slachtoffer 1] dat hij bij de tweede confrontatie door [slachtoffer 1] met drie bierflesjes op het hoofd is geslagen, wordt enkel bevestigd door de verklaring die de getuige [getuige 1] heeft afgelegd.
De rechtbank overweegt verder dat [slachtoffer 1] op verschillende momenten verschillende verklaringen heeft afgelegd over het ontstaan van het letsel. De rechtbank acht de aangifte van [slachtoffer 1] en zijn getuigenverklaring bij de rechter-commissaris daarom ongeloofwaardig.
Dit betekent dat de rechtbank niet buiten gerede twijfel kan vaststellen of en zo ja welk letsel [slachtoffer 1] door de ruzies met verdachte op 25 september 2021 heeft opgelopen. Deze twijfel legt de rechtbank in het voordeel van verdachte uit. De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.
ten aanzien van parketnummer 01.154569.22
Verdachte wordt primair opzetheling en subsidiair schuldheling van een elektrische vouwfiets verweten. Verdachte heeft dit feit ontkend.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdediging heeft vrijspraak van verdachte voor dit feit bepleit.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting van 13 februari 2025 stelt de rechtbank vast dat verdachte op 5 juni 2022 een elektrische vouwfiets voorhanden heeft gehad waarvan het slot was opengeknipt. Verdachte heeft verklaard deze fiets enkele maanden daarvoor voor € 150,-- van een vriend te hebben gekocht. Uit onderzoek is gebleken dat de nieuwwaarde van de fiets ongeveer € 2.000,-- bedraagt. Zowel bij zijn verhoor door de politie op 5 juni 2022 als ter terechtzitting van 13 februari 2025 heeft verdachte verklaard dat hijzelf het slot had opengeknipt nadat hij de sleutel van het fietsslot was verloren.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat deze fiets van misdrijf afkomstig was. De fiets stond niet als gestolen geregistreerd. Verdachte heeft consistent verklaard over de wijze waarop hij de fiets heeft verkregen en over waarom het fietsslot was opengeknipt. Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank niet op voorhand onaannemelijk. Nu er geen andere feiten en omstandigheden zijn op grond waarvan tot het oordeel kan worden gekomen dat de fiets van misdrijf afkomstig is, zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken.
ten aanzien van parketnummer 01.238141.22
Verdachte wordt verweten dat hij op 28 juni 2022 buitengewoon opsporingsambtenaar [slachtoffer 2] gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door hem tegen de neus te slaan.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdediging heeft vrijspraak van verdachte voor dit feit bepleit.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden waaruit aannemelijk wordt dat [slachtoffer 2] in zijn bejegening van verdachte disproportioneel of onrechtmatig heeft gehandeld.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Verdachte wordt verweten dat hij op 12 juli 2022 buitengewoon opsporingsambtenaar [slachtoffer 3] heeft bedreigd door haar de woorden toe te voegen: “Ik schiet jullie dood” of woorden van gelijke aard of strekking.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken omdat getwijfeld kan worden of de woorden in de context waarin deze zijn geuit kunnen worden opgevat als een strafbare bedreiging. De verdediging heeft vrijspraak van verdachte voor dit feit bepleit.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting van 13 februari 2025 stelt de rechtbank vast dat buitengewoon opsporingsambtenaar [slachtoffer 3] verdachte op 12 juli 2022 heeft aangesproken op zijn gedrag in het Prins Hendrikpark te
's-Hertogenbosch op 28 juni 2022. Verdachte heeft toen – aldus [slachtoffer 3] – onder meer tegen haar geroepen: “Ik schiet jullie dood”.
Bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie op 13 juli 2022 heeft verdachte onder meer verklaard dat hij tegen [slachtoffer 3] zou hebben geroepen: “Ik ben geen crimineel die zo een wapen op onschuldige mensen gaat schieten in winkels ofzo zoals je nu overal op het nieuws ziet en hoort. Ik ben zo niet. Als ik wel zo ben dan zou ik dat niet doen maar beginnen met jullie”. Ter terechtzitting van 13 februari 2025 heeft verdachte zich in gelijksoortige bewoordingen uitgelaten. Hij heeft toen verklaard dat hij zou hebben gezegd: “Als ik een crimineel zou zijn, zou ik jullie allemaal doodschieten”.
[slachtoffer 3] droeg tijdens de confrontatie met verdachte een bodycam. De beelden met audio van de bodycam bevestigen de verklaring van verdachte. Uit die beelden met audio blijkt dat verdachte op agressieve toon naar [slachtoffer 3] heeft geroepen: “Als ik een crimineel was”. Daarna wijst hij in de richting van [slachtoffer 3] en schreeuwt verdachte: Ik schiet jullie dood”.
Hoewel deze bewoordingen op zichzelf geschikt zijn om een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht te kunnen opleveren, is de rechtbank van oordeel dat die uitlating bezien in de context waarin de uitlating nu is gedaan, niet van dien aard is dat bij [slachtoffer 3] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen. Het bovenstaande leidt ertoe dat het onder feit 2 bij parketnummer 01.028178.21 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.
ten aanzien van parketnummer 01.028178.21
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 20 mei 2022 tot en met 22 mei 2022 de auto van zijn zus, [slachtoffer 4] , heeft beschadigd door deuken in de deuren van haar auto te trappen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Verdachte wordt verweten dat hij op 15 juli 2020 te 's-Hertogenbosch zijn zus [slachtoffer 4] en haar vriend [slachtoffer 5] heeft mishandeld door hen te duwen, te slaan en/of met een kettingslot te zwaaien waardoor [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] zijn geraakt.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdediging heeft primair bepleit verdachte te ontslaan van rechtsvervolging omdat verdachte uit noodweer heeft gehandeld en subsidiair, voor het geval de rechtbank dit verweer zou verwerpen, verdachte vrij te spreken van de mishandeling van [slachtoffer 5] .
Het oordeel van de rechtbank
Aangever [slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij op 15 juli 2020 door verdachte met een fietsketting op het hoofd is geslagen waardoor [slachtoffer 5] verwondingen heeft opgelopen.
Deze verklaring vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. De rechtbank acht de mishandeling van [slachtoffer 5] dan ook niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel van het tenlastegelegde vrijspreken.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de verdediging gesteld dat verdachte op 15 juli 2022 tijdens de confrontatie met zijn zus [slachtoffer 4] en haar vriend [slachtoffer 5] uit noodweer heeft gehandeld en dat verdachte daarom van alle rechtsvervolging moet worden ontslagen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer moet worden verworpen.
De rechtbank stelt voorop dat een geslaagd beroep op noodweer zou leiden tot een vrijspraak van de tenlastegelegde mishandeling. De rechtbank behandelt dit verweer daarom op deze plek in het vonnis en overweegt hieromtrent het volgende.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting van 13 februari 2025 stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte en zijn zus hebben al langere tijd onenigheid. Op 15 juli 2020 omstreeks 17.30 uur is verdachte op de Rompertsebaan te 's-Hertogenbosch door een personenauto klemgereden, waardoor verdachte van zijn fiets moest stappen. Deze personenauto werd bestuurd door [slachtoffer 4] . Als passagier zat [slachtoffer 5] in de auto. Vervolgens is er een woordenwisseling tussen verdachte, [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] ontstaan, waarbij over en weer naar elkaar is geschreeuwd en waarbij zij elkaar over en weer hebben geduwd. Verdachte heeft verschillende keren geprobeerd zich aan de confrontatie te onttrekken. Daarin is hij niet geslaagd omdat [slachtoffer 4] heeft verhinderd dat verdachte weg kon fietsen door op de fiets van verdachte te staan. Op enig moment tijdens de confrontatie heeft verdachte het kettingslot van zijn fiets gepakt en is daarmee gaan zwaaien. [slachtoffer 5] heeft zich vervolgens aan de confrontatie onttrokken. [slachtoffer 4] heeft evenwel opnieuw de confrontatie met verdachte gezocht. Tijdens het zwaaien met het kettingslot heeft verdachte [slachtoffer 4] aan het hoofd geraakt.
De gedragingen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] kunnen weliswaar worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte, maar op grond van de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting van 13 februari 2025 is niet aannemelijk geworden dat de situatie zodanig is geweest dat de gedragingen van verdachte, te weten het op zodanige wijze zwaaien met een fietsketting in de richting van [slachtoffer 4] dat zij daardoor aan het hoofd geraakt werd, geboden was voor de noodzakelijke verdediging van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank staat de gekozen gedraging van verdachte om zich te verdedigen door met een kettingslot te zwaaien, in onredelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. Immers had verdachte zich ook aan de aanranding kunnen onttrekken door weg te lopen met achterlating van zijn fiets.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden geen beroep op noodweer rechtvaardigen. Het door de verdediging gevoerde beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Aldus acht de rechtbank op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 15 juli 2020 met een kettingslot heeft gezwaaid waardoor hij [slachtoffer 4] tegen het hoofd heeft geraakt.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
ten aanzien van parketnummer 01.111726.23
Verdachte wordt verweten dat hij op 1 mei 2023 aangeefster [slachtoffer 6] tegen haar hoofd heeft geslagen.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdediging heeft primair bepleit verdachte te ontslaan van rechtsvervolging omdat verdachte uit noodweer heeft gehandeld en subsidiair, voor het geval de rechtbank dit verweer zou verwerpen, bewezen te verklaren dat verdachte éénmaal een klap aan aangeefster heeft gegeven. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit beroep op noodweer moet worden verworpen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat een geslaagd beroep op noodweer zou leiden tot een vrijspraak van de tenlastegelegde mishandeling. De rechtbank behandelt dit verweer daarom op deze plek in het vonnis en overweegt hieromtrent het volgende.
Aan het beroep op noodweer heeft de verdediging ten grondslag gelegd dat verdachte eerst door aangeefster [slachtoffer 6] zou zijn geslagen en dat hij daarop heeft gereageerd door aangeefster één keer terug te slaan.
De stelling van de verdediging dat verdachte eerst door aangeefster is geslagen, vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte eerst door aangeefster zou zijn geslagen. Gelet hierop verwerpt de rechtbank het beroep van de verdediging dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld.
Aldus acht de rechtbank op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 1 mei 2023 aangeefster [slachtoffer 6] eenmaal tegen het hoofd heeft geslagen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank merkt nog op dat de verdediging op de in de pleitnota genoemde gronden heeft bepleit de verklaring van [zoon aangeefster] , de zoon van aangeefster [slachtoffer 6] , niet te laten bijdragen aan het bewijs van de aan verdachte tenlastegelegde mishandeling, omdat deze verklaring van [zoon aangeefster] – aldus de verdediging – te onbetrouwbaar is.
Nu de rechtbank de verklaring van [zoon aangeefster] niet zal gebruiken om tot het bewijs van de aan verdachte tenlastegelegde mishandeling te komen, zal de rechtbank niet nader ingaan op de vraag of de verklaring van [zoon aangeefster] voldoende betrouwbaar is.