ECLI:NL:RBOBR:2025:1153

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
10601815
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in een arbeidsgeschil over loonvordering en salarisadministratie

In deze zaak heeft de kantonrechter op 6 maart 2025 een eindvonnis gewezen in een arbeidsgeschil tussen [eiser] en Red Dienstverlening B.V. De zaak betreft een loonvordering van [eiser], die stelt dat hij in de periode van 25 november 2020 tot 25 juli 2021 in totaal 678,5 uren heeft gewerkt voor Red, met een bruto uurloon van € 15,00. De werkgever, Red, heeft de juistheid van het aantal gewerkte uren betwist, maar de kantonrechter oordeelt dat Red onvoldoende bewijs heeft geleverd om deze betwisting te onderbouwen. De kantonrechter benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van de werkgever is om een correcte salarisadministratie te voeren en dat de loonstroken die door Red zijn verstrekt, als juist worden aangenomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] recht heeft op betaling van 70% van het loon over de periode van 25 juli 2021 tot 4 juli 2022, met inachtneming van twee wachtdagen. Daarnaast is Red veroordeeld tot betaling van een wettelijke verhoging van 50% over het verschuldigde loon, evenals de wettelijke rente over het achterstallige loon en de verhoging. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van [eiser] toegewezen, die zijn vastgesteld op € 1.239,28. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Zaaknummer: 10601815
Rolnummer: 23-3021
Vonnis van 6 maart 2025
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. A. Tekatli,
toevoegingsnummer: [nummer] ,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Red Dienstverlening B.V.,
gevestigd te Vught,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Red,
gemachtigde: mr. D.P.M.G. van den Boom.

1.Het verloop van het geding

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
a. het tussenvonnis van 19 december 2024;
b. de akte van [eiser] (ingekomen ter griffie op 15 januari 2025);
c. de antwoordakte van Red (ingekomen ter griffie op 12 februari 2025).
1.2.
Tot slot is een datum voor vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 19 december 2024 (hierna het tussenvonnis) en gaat bij de verdere beoordeling uit van de in dat tussenvonnis vastgestelde feiten en van de in dat tussenvonnis weergegeven overwegingen en genomen beslissingen.
2.2.
In het tussenvonnis is [eiser] in de gelegenheid gesteld om een nadere, korte, toelichting te geven over het aantal door hem gewerkte uren in de periode van 25 november 2020 tot 25 juli 2021, alsmede over de hoogte van het bruto uurloon. Hij heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. In de door hem ingediende akte stelt hij dat hij in de periode van 25 november 2020 tot 25 juli 2021 in totaal 678,5 uren voor Red heeft gewerkt en dat het brutoloon € 15,00 bedroeg. Ter onderbouwing heeft hij de loonstroken over de periode van 25 november 2020 tot 25 juli 2021 en een urenoverzicht overgelegd.
2.3.
Red heeft vervolgens bij antwoordakte gereageerd. Red voert aan dat met het indienen van de loonstroken en een urenoverzicht geen bewijs is geleverd van de gemiddelde arbeidsomvang. Het aantal uur dat op de loonstrook staat vermeld zegt niets over het daadwerkelijk aantal gewerkte uren in de desbetreffende maand. Een chauffeur die de pakketten sneller afleverde dan de daarvoor ingecalculeerde tijd, werd immers betaald conform de ingecalculeerde tijd (en dus niet op basis van het daadwerkelijk aantal gewerkte uren). Indien wordt uitgegaan van het aantal uren dat op de loonstroken staat vermeld, dient te worden geconcludeerd dat [eiser] in de periode van 25 november 2020 tot 25 juli 2021 een gemiddelde arbeidsomvang had van 19,96 uren per week (in totaal 678,5 arbeidsuren).
Loonvordering
2.4.
Red heeft de juistheid van het aantal arbeidsuren dat op de loonstroken staat vermeld betwist, maar de kantonrechter heeft geen aanleiding om aan de juistheid te twijfelen. Daartoe wordt vooropgesteld dat de loonstroken door Red (en/of in haar opdracht) zijn opgesteld en aan [eiser] zijn verstuurd. Niet is gesteld en/of gebleken dat zij nadien gecorrigeerde loonstroken aan [eiser] heeft verstuurd. Het is echter de verantwoordelijkheid van de werkgever om een deugdelijke salarisadministratie te voeren en correcte loonstroken te verstrekken, zodat duidelijk is hoe er precies wordt verloond. Bovendien is de kantonrechter van oordeel dat Red rijkelijk laat is met haar betwisting van de door [eiser] gestelde arbeidsomvang door aan te voeren dat de gegevens op de loonstroken incorrect zijn. Zij was immers al bij het uitbrengen van de dagvaarding op 26 juni 2023 op de hoogte (en/of had moeten zijn) van het feit dat [eiser] zich – voor het berekenen van de arbeidsomvang – baseerde op het aantal arbeidsuren dat staat vermeld op de loonstroken van april 2021 tot en met juni 2021. Daarom wordt niet begrepen dat Red pas tijdens de zitting op 29 november 2024 voor het eerst heeft aangevoerd dat de loonstroken onjuiste informatie bevatten. Voor zover het verweer van Red niet reeds als tardief buiten beschouwing zou moeten blijven, is de kantonrechter van oordeel dat Red – in het licht van de gemotiveerde stelling van [eiser] – niet enkel kon volstaan met een blote betwisting van het gestelde aantal arbeidsuren dat staat vermeld op de door haarzelf verstrekte loonstroken. Zij had haar verweer eenvoudigweg kunnen onderbouwen door (bijvoorbeeld) gecorrigeerde loonstroken en/of een rittenregistratie te overleggen, waaruit volgt dat [eiser] – op structurele basis – sneller pakketten afleverde dan het vastgestelde aantal pakketten per uur (op basis waarvan het bruto uurloon is bepaald). Omdat zij dit heeft nagelaten, heeft zij de stelling van [eiser] onvoldoende gemotiveerd betwist.
2.5.
Zoals reeds is overwogen, gaat de kantonrechter uit van de juistheid van de door [eiser] overgelegde loonstroken (2.2.). Partijen zijn het erover eens dat [eiser] in de periode van 25 november 2020 tot 25 juli 2021 (8 maanden) in totaal 678,5 uren heeft gewerkt. Dit betekent dat [eiser] gemiddeld 84,81 uren per maand werkzaam was voor Red. Omdat op de loonstroken een bruto uurloon van € 15,00 staat vermeld, wordt uitgegaan van dat bedrag. Zoals reeds is geoordeeld in het tussenvonnis, heeft [eiser] recht op betaling van het loon vanaf de dag dat hij zich ziek heeft gemeld (25 juli 2021) tot de dag dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigde (4 juli 2022). Op die periode dienen twee wachtdagen in mindering te worden gebracht. Omdat [eiser] bij de berekening van zijn loonvordering is uitgegaan van een referteperiode van drie maanden, is [eiser] uitgegaan van een onjuiste arbeidsomvang (94,8 uren). Hierdoor heeft [eiser] de loonvordering onjuist berekend. Red zal daarom worden veroordeeld tot betaling van 70% van (het netto equivalent van) het loon over de periode van 25 juli 2021 tot 4 juli 2022 (waarop twee wachtdagen in mindering worden gebracht), waarbij wordt uitgegaan van een gemiddelde arbeidsomvang van 84,81 uur per maand en een bruto uurloon van € 15,00.
Wettelijke verhoging
2.6.
Red heeft het loon tot op heden niet betaald. Op grond van de wet moet zij daarom de wettelijke verhoging betalen (artikel 7:625 BW). Red heeft verzocht deze verhoging te matigen. Er wordt geen aanleiding gezien om deze verhoging te matigen. De kantonrechter overweegt dat Red het loon van een arbeidsongeschikte werknemer – in strijd met de wettelijke bepalingen – onbetaald heeft gelaten, ten gevolge waarvan het loon van [eiser] plotseling (en ten onrechte) is weggevallen. Dat inkomensverlies heeft voor [eiser] grote gevolgen gehad, omdat hij – zoals hij onweersproken heeft gesteld – door ziekte niet de mogelijkheid had om elders een inkomen te genereren. Bovendien heeft de kantonrechter meegewogen dat zij [eiser] van het spreekwoordelijke kastje naar de muur heeft gestuurd door hem – voor zijn inkomensverlies – meermaals te verwijzen naar een schadeverzekeraar. Hierdoor is hij een geruime periode in het ongewisse gelaten en dat valt Red te aan te rekenen. Dit geldt te meer, omdat (zoals ter zitting aan de zijde van Red is aangevoerd) Red op grote schaal nul-urencontracten aanbiedt aan haar medewerkers. Een zekere mate van juridische kennis en/of het inschakelen van juridische hulp had dan ook van haar mogen worden verwacht. In die omstandigheden ziet de kantonrechter geen aanleiding de wettelijke verhoging te matigen. De wettelijke verhoging wordt daarom vastgesteld op 50%.
Wettelijke rente
2.7.
Red moet ook de wettelijke rente betalen over het achterstallig loon en de wettelijke verhoging, omdat zij te laat is met de betaling hiervan. De wettelijke rente hierover is (zoals gevorderd) toewijsbaar vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening. Daarbij wordt nog opgemerkt dat cumulatie van wettelijke verhoging en wettelijke rente mogelijk is (aldus de Hoge Raad op 5 januari 1979, NJ 1979/207).
Buitengerechtelijke incassokosten
2.8.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, omdat onvoldoende is gebleken dat de verrichte buitengerechtelijke incassowerkzaamheden meer hebben omvat dan het verzenden van een e-mail waarin aan Red wordt gevraagd waarom zij het loon van [eiser] niet heeft betaald (zie e-mail van 19 december 2021, overgelegd als productie 5 bij dagvaarding). Niet is gebleken dat Red – voor aanvang van deze procedure – is aangemaand tot betaling van het loon.
Proceskosten
2.9.
Omdat Red in het ongelijk is gesteld, zal zij worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). Aan [eiser] is een toevoeging verleend. De dagvaardings- en betekeningskosten komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking. De proceskosten van [eiser] worden tot vandaag vastgesteld op:
- salaris gemachtigde € 1.015,00 (2,5 punten x € 406,00)
- griffierecht € 86,00
- informatiekosten € 3,28
- nakosten €
135,00
Totaal € 1.239,28‬

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt Red over de periode van 25 juli 2021 tot 4 juli 2022 tot betaling – binnen drie dagen na betekening van het vonnis – aan [eiser] van 70% van (het netto equivalent van) het loon (waarop twee wachtdagen in mindering moeten worden gebracht), waarbij wordt uitgegaan van een gemiddelde arbeidsomvang van 84,81 uur per maand en een bruto uurloon van € 15,00;
3.2.
veroordeelt Red tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ter hoogte van 50% over het loon (3.1.);
3.3.
veroordeelt Red tot betaling aan [eiser] van de wettelijke rente over het loon (3.1.) en de wettelijke verhoging (3.2.) vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
3.4.
veroordeelt Red in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] tot vandaag zijn vastgesteld op € 1.239,28, te betalen binnen veertien dagen;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. van den Berk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2025.