ECLI:NL:RBOBR:2025:115

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
01.182861.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van jarenlange dwang en mishandeling binnen een gezin met taakstraf en contactverbod

Op 10 januari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan jarenlange dwang en mishandeling van haar moeder en zus. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte haar moeder, [slachtoffer 1], door geweld en intimidatie heeft gedwongen tot verschillende handelingen, wat resulteerde in een ernstige inbreuk op haar vrijheid. De verdachte heeft haar moeder jarenlang fysiek en geestelijk mishandeld, wat leidde tot een situatie waarin de moeder geen weerstand meer kon bieden aan de wil van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de dwang ten aanzien van haar zus, [slachtoffer 2], maar heeft wel bewezen verklaard dat zij haar zus heeft mishandeld door haar in het gezicht te steken. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 120 uren opgelegd, alsook een contactverbod met zowel haar moeder als haar zus voor de duur van drie jaar. De rechtbank heeft ook een gebiedsverbod opgelegd voor de woning van haar moeder. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de impact van het gedrag van de verdachte op de slachtoffers zwaar heeft meegewogen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.182861.24
Datum uitspraak: 10 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
ingeschreven te [adres 1] ,
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 december 2024. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 10 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 november 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
zij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 17 juni 2021 tot en met 10 januari 2024 te Zijtaart, gemeente Meierijstad, en/of elders in Nederland een ander, te weten [slachtoffer 1] (zijnde verdachte's moeder), door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derden, te weten tegen die [slachtoffer 1] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten die [slachtoffer 1] heeft gedwongen om (langdurig en/of telkens)
- dezelfde zinnen te zeggen en/of uitspraken te doen en/of te herhalen en/of
- in haar woning van muur tot muur te lopen en/of oefeningen (squats) te doen en/of
- de was op te laten hangen en/of vervolgens die was van de waslijn te trekken en/of
- geld aan verdachte te geven en/of cadeaukaarten voor haar, verdachte, te kopen en/of
- (vernederende en/of denigrerende) uitspraken tegen [slachtoffer 2] , (zijnde de dochter van die [slachtoffer 1] ) te doen en/of
- die [slachtoffer 2] te negeren en/of niet te spreken met die [slachtoffer 2] en/of
- niet naar de toilet te gaan en/of haar ontlasting te laten lopen
en/of die [slachtoffer 1] heeft gedwongen te dulden dat
- verdachte het dagritme van die [slachtoffer 1] bepaalde en/of
- [slachtoffer 2] van die [slachtoffer 1] werd uitgescholden,
door tegen die [slachtoffer 1] te schreeuwen en/of te schelden en/of door die [slachtoffer 1] te mishandelen (te weten te slaan en/of te bijten en/of te krabben en/of te knijpen en/of aan haar haren te trekken) en/of te intimideren en/of te manipuleren;
Feit 2
zij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 17 juni 2021 tot en met 10 januari 2024 te Zijtaart, gemeente Meierijstad, en/of elders in Nederland een ander, te weten [slachtoffer 2] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derden, te weten tegen die [slachtoffer 2] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten die [slachtoffer 2] heeft gedwongen
- zich te conformeren aan de door verdachte opgestelde regels en/of
- (langdurig en/of telkens) dezelfde (kwetsende) zinnen te zeggen en/of uitspraken te doen en/of
en/of die [slachtoffer 2] heeft gedwongen te dulden dat verdachte
- in de gym (van die [slachtoffer 2] ) poepte en/of die gym bevuilde en/of
- kauwgum tussen de kleding van die [slachtoffer 2] plakte en/of
- de frequentie en of de inhoud van het contact tussen die [slachtoffer 2] en haar moeder bepaalde en/of
- (opzettelijk) de woning bevuilde kort nadat die [slachtoffer 2] die had schoon gemaakt,
door (telkens) bedreigende berichten naar die [slachtoffer 2] te sturen en/of die [slachtoffer 2] te slaan en/of te stompen en/of aan haar haren te trekken en/of te intimideren en/of te manipuleren;
Feit 3
zij op een tijdstip in de periode van 20 december 2023 tot en met 1 februari 2024 te Zijtaart, gemeente Meierijstad, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door (met een voorwerp) in of nabij het oog, in elk geval het gezicht van die [slachtoffer 2] te steken;

De formele voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag

Inleiding
Op 11 januari 2024 is aan de verdachte een huis- en contactverbod opgelegd door de burgemeester van de gemeente Meierijstad, omdat er bij de gemeente verschillende signalen waren binnengekomen waardoor men zich ernstige zorgen maakte over het welzijn van een aantal gezinsleden met wie verdachte samen woonde. Vervolgens zijn meerdere familieleden door de politie als getuigen gehoord. Deze verhoren hebben ertoe geleid dat op 13 februari 2024 [slachtoffer 1] , de moeder van verdachte (hierna: [slachtoffer 1] ), aangifte heeft gedaan tegen de verdachte. [slachtoffer 1] heeft bij de politie naar voren gebracht dat zij al jarenlang door haar tot 10 januari 2024 nog inwonende [verdachte] fysiek en geestelijk is mishandeld en dat [verdachte] haar dwong om handelingen te verrichten. Als [slachtoffer 1] dit niet deed volgden er straffen, aldus [slachtoffer 1] in de aangifte. Op dezelfde datum heeft ook [slachtoffer 2] van verdachte (hierna: [slachtoffer 2] ), aangifte tegen [verdachte] gedaan. Ook zij heeft verklaard dat [verdachte] haar jarenlang heeft mishandeld en uitspraken tegen haar heeft gedaan waardoor haar angst werd aangejaagd. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hebben in hun aangifte naar voren gebracht dat zij niet willen dat de verdachte straf krijgt voor haar handelen, maar dat zij gaat inzien dat de dingen die zij gedaan heeft niet juist zijn. Ook willen zij graag dat er hulp komt voor verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft vrijspraak van de tenlastegelegde feiten bepleit. Ten aanzien van feit 1, de dwang ten aanzien van [slachtoffer 1] , heeft de raadsvrouw bepleit dat er geen sprake is van een feitelijkheid die heeft geleid tot dusdanige psychische druk dat [slachtoffer 1] hiertegen geen weerstand kon bieden. [slachtoffer 1] heeft zelf aangegeven dat de verdachte goede bedoelingen had met de handelingen die [slachtoffer 1] van haar moest verrichten en dat de verdachte de Zalandobonnen voor het hele gezin wilde kopen. De opzet op de wederrechtelijkheid van de tenlastegelegde gedragingen ontbreekt dus. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat [slachtoffer 2] zichzelf niet onbetuigd heeft gelaten en dat [verdachte & slachtoffer 2] elkaar het licht niet in de ogen gunden, waardoor zij beiden schuldig zijn en van dwang geen sprake is geweest.
Ten aanzien van feit 3, de mishandeling van [slachtoffer 2] , heeft de raadsvrouw aangegeven dat zowel de verdachte als [slachtoffer 2] verwondingen hebben en dat er geen bewijs is van opzet van de verdachte om [slachtoffer 2] te verwonden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen (bijlage 1).
Feit 1 – Dwang tegen [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de verdachte in de tenlastegelegde periode [slachtoffer 1] meermalen heeft mishandeld als [slachtoffer 1] niet deed wat verdachte wilde en dat verdachte in het dagelijks leven bepaalde wat [slachtoffer 1] op welk moment moest doen en op welke manier zij dat moest doen. Dit blijkt uit de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , en de [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Het kleineren, zeuren, dwingen en treiteren waarover [slachtoffer 1] verklaart, zijn naar het oordeel van de rechtbank samen te vatten als intimidatie. De rechtbank concludeert verder op basis van de bewijsmiddelen dat door de vele en jarenlange geweldshandelingen en intimidatie van verdachte richting [slachtoffer 1] in de thuissituatie een dusdanig drukkende sfeer is ontstaan, dat [slachtoffer 1] al voordat verdachte haar hiertoe sommeerde of geweld gebruikte meeging in de wil van verdachte. [slachtoffer 1] heeft hiertoe immers verklaard dat zij moe was van het strijden en uiteindelijk deed waartoe verdachte haar commandeerde om met rust gelaten te worden en fysieke straffen te ontlopen. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheid kwalificeert als een feitelijkheid in de zin van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), nu [slachtoffer 1] hierdoor een zodanige psychische druk heeft ervaren dat zij geen (effectieve) weerstand kon bieden aan de wil van verdachte.
Het verweer van de verdediging dat verdachte goede bedoelingen had met haar handelen en geen opzet had op de wederrechtelijkheid van haar handelen, wordt door de rechtbank verworpen. De wederrechtelijkheid van de (gedwongen) verrichte handelingen van [slachtoffer 1] is geen vereiste in de zin van artikel 284 Sr. De geweldshandelingen en de intimidatie vanuit verdachte zijn naar de het oordeel van de rechtbank wederrechtelijk verricht, omdat deze onderdeel waren van de dwang richting [slachtoffer 1] , zoals hierboven overwogen.
Ten aanzien van het ophangen van de was door [slachtoffer 1] en het weer van de lijn trekken van die was door verdachte, ziet de rechtbank geen bewijs voor dwang richting [slachtoffer 1] ten aanzien van het ophangen van die was. De rechtbank zal verdachte voor dit onderdeel van de tenlastelegging dus vrijspreken.
Feit 2 – Dwang tegen [slachtoffer 2]
Onder feit 2 is aan verdachte ten laste gelegd dat zij ook [slachtoffer 2] door geweld of een andere feitelijkheid (of bedreiging daarmee) heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden. De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat verdachte veelvuldig pesterijen en geweldhandelingen heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] is van deze uitlatingen en handelingen het slachtoffer geweest. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of deze gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als dwang zoals bedoeld in artikel 284 Sr. Deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. De rechtbank ziet in deze gedragingen geen dwangelement om [slachtoffer 2] handelingen te laten doen, niet te doen of te dulden. Verdachtes pesterijen en het geweld dat zij tijdens ruzies naar [slachtoffer 2] uitoefende, lijken in dit opzicht los van elkaar te staan, althans naar het oordeel van de rechtbank niet te kwalificeren als dwang zoals bedoeld in artikel 284 Sr. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van feit 2.
Feit 3 – Mishandeling [slachtoffer 2]
De rechtbank is op grond van de gebezigde bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] . De aangifte van [slachtoffer 2] wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [slachtoffer 1] en [betrokkene 3] . De rechtbank zal de bewezenverklaarde periode verkorten tot en met 10 januari 2024, nu de verdachte sinds die datum niet meer thuis woont en uit het dossier blijkt dat er geen contact meer is geweest tussen de verdachte en het slachtoffer.

De bewezenverklaring

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Feit 1
zij op tijdstippen gelegen in de periode van 17 juni 2021 tot en met 10 januari 2024 te Zijtaart, gemeente Meierijstad, een ander, te weten [slachtoffer 1] ), door geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander, te weten tegen die [slachtoffer 1] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen en/of te dulden, te weten die [slachtoffer 1] heeft gedwongen om
- dezelfde zinnen te zeggen en/of uitspraken te doen en/of te herhalen en
- in haar woning van muur tot muur te lopen en/of oefeningen (squats) te doen en
- geld aan verdachte te geven en/of cadeaukaarten voor haar, verdachte, te kopen en
- (vernederende en/of denigrerende) uitspraken tegen [slachtoffer 2] te doen en
- die [slachtoffer 2] te negeren en/of niet te spreken met die [slachtoffer 2] en
- niet naar de toilet te gaan en/of haar ontlasting te laten lopen
en die [slachtoffer 1] heeft gedwongen te dulden dat verdachte het dagritme van die [slachtoffer 1] bepaalde
door tegen die [slachtoffer 1] te schreeuwen en/of te schelden en/of door die [slachtoffer 1] te mishandelen (te weten te slaan en/of te bijten en/of te knijpen en/of aan haar haren te trekken) en/of te intimideren en/of te manipuleren;
Feit 3
zij op een tijdstip in de periode van 20 december 2023 tot en met 10 januari 2024 te Zijtaart, gemeente Meierijstad, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door (met een voorwerp) in of nabij het oog, in elk geval het gezicht van die [slachtoffer 2] te steken;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft daarnaast een contactverbod met [slachtoffer 1] , [betrokkene 4] en [slachtoffer 2] en een locatieverbod in een straal van 50 meter rond het ouderlijk huis en op het adres van de sportschool van [slachtoffer 2] ex artikel 38v Sr gevorderd voor de duur van 5 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht (bijlage 2).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft namens de verdachte naar voren gebracht dat de verdachte al is getroffen door gevolgen sinds haar aanhouding. De familie van de verdachte wil geen contact meer met haar en de verdachte kan niet meer thuis wonen. Om die reden moet het toepassen van artikel 9a Sr worden overwogen, waarbij geen straf en/of maatregel wordt opgelegd. Een taakstraf kan de verdachte niet uitvoeren wegens haar medische toestand.
Als het contact- en locatieverbod wordt opgelegd, moet daarin een clausule worden opgenomen waarin staat dat de verdachte haar oma van het terrein bij het woonadres in Veghel mag afleiden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan het dwingen van [slachtoffer 1] tot verschillende handelingen, door geweld en intimidatie toe te passen. Jarenlang heeft de verdachte het dagritme van [slachtoffer 1] bepaalt en tot in detail bepaald hoe zij zich moest gedragen, met fysiek geweld en geschreeuw tot gevolg als [slachtoffer 1] dit weigerde. De verdachte heeft daarmee een grote inbreuk gemaakt op de vrijheid van het handelen van [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die getuige is geweest van dit gedrag en eveneens slachtoffer is geworden van geweldshandelingen en pesterijen van de verdachte, zijn hierdoor getraumatiseerd en uit de schriftelijke slachtofferverklaringen blijkt dat het gedrag van de verdachte een enorme impact op hun leven heeft gehad. Daarnaast heeft de verdachte [slachtoffer 2] mishandeld door haar in de buurt van haar oog te steken. Dit heeft pijn en letsel veroorzaakt bij [slachtoffer 2] en eveneens inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit.
Tijdens de terechtzitting is gebleken dat met de verdachte over de verdenking niet goed het gesprek kan worden aangegaan. De verdachte was veelal ontkennend over haar handelen of gaf, ten aanzien van de video- en geluidsfragmenten waarvan zij de inhoud niet kón ontkennen, aan dat haar handelen voortkwam uit paniekaanvallen die zij nu - zelfstandig - onder controle heeft gekregen. De rechtbank houdt dan ook rekening met het gebrek aan inzicht in haar handelen als ook met de omstandigheid dat verdachte de ernst van het door haar aan haar familie aangedane leed kennelijk niet dan wel onvoldoende inziet.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van Reclassering Nederland, opgesteld op 10 december 2024. Daaruit blijkt dat een psychiater van SPOR heeft aangegeven dat er mogelijk sprake is van persoonlijkheidsproblematiek bij de verdachte en de reclassering onderschrijft dat vermoeden. Desondanks adviseert de reclassering om aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat verdachte zich niet bereid toont daaraan mee te werken, ook niet aan een mogelijk traject bij de GGZ. Er kan op die manier bij de verdachte niet gewerkt worden aan gedragsverandering. Ook tijdens de terechtzitting reageerde de verdachte desgevraagd zeer stellig dat zij niet aan hulpverlening wenst mee te werken. Alhoewel de rechtbank de zorgen over de verdachte op het gebied van psychosociaal functioneren deelt, zal zij gelet op het standpunt van de verdachte overgaan tot het opleggen van een straf zonder daaraan bijzondere voorwaarden te koppelen.
De rechtbank zal dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde taakstraf, ook al spreekt de rechtbank verdachte vrij van feit 2. De gevorderde straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde. De rechtbank zal daarom een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis opleggen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De rechtbank overweegt daarbij dat bij de uitvoering van een taakstraf doorgaans rekening wordt gehouden met (medische) beperkingen van de veroordeelde.
De rechtbank is van oordeel dat ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten nodig is dat een contactverbod met [betrokkene 4] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een gebiedsverbod voor het woonadres als afzonderlijke maatregelen ex artikel 38v Sr moeten worden opgelegd. De rechtbank acht daarbij een periode van 3 jaren passend en geboden. De contact- en gebiedsverboden worden nader omschreven in het dictum. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarbij ook het adres van de sportschool van [slachtoffer 2] in het locatieverbod op te nemen, nu de verdachte zal worden vrijgesproken van feit 2. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om een uitzonderingsclausule ten aanzien van de oma van verdachte in het gebiedsverbod op te nemen, nu contact met oma ook op andere wijze kan plaats vinden dan binnen de straal van het gebiedsverbod.
De rechtbank zal bepalen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregelen wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen jegens [betrokkene 4] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar is.

Toepasselijke wetsartikelen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 22c, 22d, 38v, 38w, 57, 63, 284 en 300 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 ten laste gelegde;
verklaart het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Feit 1:
een ander door geweld en een feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen en te dulden, meermalen gepleegd
Feit 3:
mishandeling
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf en maatregelen:
t.a.v. feit 1 en 3:
een
taakstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
120 (HONDERDTWINTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 (ZESTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar rato van twee uur per dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
t.a.v. feit 1:
Contactverbod voor de duur van 3 jaren
legt op de maatregel dat de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
  • [slachtoffer 2] , [1988] ;
  • [slachtoffer 1] , [1969] ;
  • [betrokkene 4] , [1966] ;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van 6 maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Gebiedsverbod voor de duur van 3 jaren
legt op de maatregel dat de veroordeelde zich niet zal ophouden binnen een straal van 50 meter van de woning aan [adres 2] Veghel;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van 6 maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
beveelt dat de opgelegde maatregelen (het contactverbod en het gebiedsverbod) dadelijk uitvoerbaar zijn.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. C.M. Zandbergen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Warners, griffier,
en is uitgesproken op 10 januari 2025.