ECLI:NL:RBOBR:2025:1139

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
C/01/399000 / HA ZA 23-757
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een vonnis in kort geding wegens bedrog en vergoeding van proceskosten

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, hebben eisers, bestaande uit [eiser 1] en [eiser 2] B.V., een herroeping gevorderd van een eerder vonnis in kort geding. De eisers stellen dat er sprake is van bedrog door de gedaagden, EY ADVISORY NETHERLANDS LLP en ERNST & YOUNG NEDERLAND LLP, in de vorm van een oneerlijke proceshouding. De procedure begon met een dagvaarding op 31 oktober 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 14 januari 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun claims van bedrog. De rechtbank oordeelt dat de gedaagden hen voldoende hebben geïnformeerd over de relevante feiten en dat er geen sprake was van een ongeldige volmacht. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers afgewezen en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de gedaagden, vastgesteld op € 22.468,00. De uitspraak is gedaan op 26 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/399000 / HA ZA 23-757
Vonnis van 26 februari 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [plaats] ,
hierna: [eiser 1] ,
2.
[eiser 2] B.V.,
te [plaats] ,
hierna: [eiser 2] ,
eisende partijen,
hierna samen: [eisers] ,
advocaat: mr. M.A.M. Lem,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
EY ADVISORY NETHERLANDS LLP,
te Rotterdam,
hierna: EYAN,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ERNST & YOUNG NEDERLAND LLP,
te Rotterdam,
hierna: EYNL,
gedaagde partijen,
hierna samen: EYAN c.s.,
advocaat: mr. Y. el Harchaoui.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 31 oktober 2023 met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte overlegging aanvullende producties van 14 januari 2025 van EYAN c.s.
- de mondelinge behandeling op 14 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en bij welke gelegenheid de advocaten van beide partijen spreekaantekeningen hebben voorgedragen.
1.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling is een datum voor uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] was tot 1 april 2014 als partner verbonden aan Deloitte Holding B.V.
Eind 2013 werd hij benaderd met een voorstel om als partner over te stappen naar Ernst &
Young Accountants LLP. [eiser 1] heeft daartoe op 27 december 2013 voor zichzelf
als "EYA Professional" en namens [eiser 2] in oprichting als "EYA Partner" een "A
Admission Agreement" met Ernst & Young Accountants LLP getekend.
Op dezelfde dag ondertekende [eiser 1] voor zichzelf als professional en namens WVG BV in oprichting als partner ook een "NL Admission Agreement" met EYNL.
2.2.
Nadat [eiser 1] zijn overeenkomst bij Deloitte had opgezegd tegen 1 juli 2014, is hij met ingang van 1 april 2014 toegetreden als partner bij Ernst & Young Accountants LLP en EYNL. [eiser 1] ondertekende daartoe voor zichzelf als EYA Professional en voor [eiser 2] als EYA Partner op 31 maart 2014 een aansluitingsovereenkomst met Ernst & Young Accountants LLP onder de naam "A Admission Agreement". Op diezelfde dag ondertekende [eiser 1] voor zichzelf als professional en namens [eiser 2] als partner een aansluitovereenkomst met EYNL onder de naam "NL Admission Agreement".
2.3.
Een e-mail van 11 februari 2019 over een aankomende structuurwijziging van EYAN c.s. aan de partners, onder wie [eiser 1] , houdt in:
2.4.
Per 1 april 2019 is het partnerschap bij Ernst & Young Accountants LLP
ondergebracht in EYAN. [eiser 1] heeft daartoe voor zichzelf als EYAN
Professional en namens [eiser 2] als EYAN Partner een overeenkomst met EYAN
gesloten, getiteld "AN Admission Agreement". De eerder in 2014 gesloten
aansluitingsovereenkomst met EYNL bleef ongewijzigd. Volgens [eisers] is de overeenkomst tussen [eiser 2] en EYAN niet rechtsgeldig.
2.5.
Artikel 7 van de met EYAN en EYNL gesloten overeenkomsten luidt als volgt:
"This AN [NL] Admission Agreement shall be governed by the laws of the European part of the Netherlands and any disputes which may arise from this AN [NL] Admission Agreement shall be settled in accordance with article 25 [21] of the AN [NL] Rules"
2.6.
Artikelen 25 (EYAN) respectievelijk 21 (EYNL) van de in de overeenkomsten van toepassing verklaarde “Fundamental Rules” bevatten onder het kopje "Arbitration" een (gelijkluidend) arbitraal beding met de volgende inhoud:
"All disputes arising pursuant to or in connection with the AN [NL] Members Agreement these AN [NL] Rules or the AN [NL] Regulations, including subsequent agreements and regulations, shall be referred to an arbitrator, pursuant to the rules of the Netherlands Arbitration Institute. The decision resulting therefrom shall be final and binding on the parties. If one of the parties concerned wishes to have a provisionally enforceable decision for urgent reasons, the claim relating thereto shall, to the exclusion of any other court procedure, be heard in summary arbitral proceedings with due observance of the rules of the Netherlands Arbitration Institute".
2.7.
Tussen [eisers] en EYAN c.s. is een geschil ontstaan over de waardering van de prestaties van [eisers] voor EYAN. Partijen hebben naar aanleiding van het gerezen geschil onderhandeld over een beëindiging van de relatie met wederzijds goedvinden.
2.8.
EYAN c.s. stellen zich op het standpunt dat tussen partijen geen overeenstemming over een beëindiging van de relatie is bereikt. Zij hebben de partnershipovereenkomsten met [eisers] daarom bij brief van 24 december 2020 opgezegd tegen 30 juni 2021.
2.9.
Naar aanleiding van deze opzegging zijn van de zijde van [eisers] meerdere gerechtelijke procedures gestart tegen EYAN c.s., onder meer bij de rechtbank Rotterdam.
2.9.1.
Zo hebben [eisers] in kort geding afgifte gevorderd van bescheiden door
EYAN. Bij vonnis van 12 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter zich in deze zaak onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen in verband met de op de rechtsverhouding toepasselijke arbitragebedingen.
2.9.2.
[eisers] hebben in een ander kort geding afgifte gevorderd van
onderzoeksgegevens. Bij vonnis van 26 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter zich ook in
die zaak onbevoegd verklaard voor zover de vordering is gebaseerd op 843a Rv. Voor
zover deze was gebaseerd op de AVG heeft de voorzieningenrechter de vordering afgewezen.
2.9.3.
[eisers] hebben bij de kantonrechter vernietiging van de opzegging
van de partnershipovereenkomsten gevorderd. Bij mondelinge uitspraak van 31 augustus
2021 heeft de kantonrechter zich in deze zaak onbevoegd verklaard vanwege het arbitragebeding.
2.9.4.
[eisers] hebben een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend. De rechtbank heeft zich ook in deze zaak onbevoegd verklaard onder verwijzing naar het arbitragebeding.
2.10.
[eisers] zijn in hoger beroep gegaan van het vonnis in kort geding van
12 mei 2021. Het gerechtshof Den Haag heeft het beroep van [eisers] verworpen en het vonnis bij arrest van 15 maart 2022 bekrachtigd.
2.11.
[eisers] hebben ook hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort
geding van 26 juli 2021. Het hof heeft het principale beroep van [eisers] in deze zaak verworpen.
2.12.
Ook tegen de mondelinge uitspraak van de kantonrechter van 31 augustus
2021 hebben [eisers] hoger beroep ingesteld. In deze zaak heeft het hof het
principale beroep van [eiser 1] eveneens verworpen.
2.13.
[eisers] hebben tenslotte een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen
EYAN c.s., hun advocaat mr. Voûte en haar kantoor Loyens & Loeff. Daarin vorderen [eisers] onder meer een verklaring voor recht dat tussen [eiser 2] en EYAN c.s. op 15 juni 2021 een overeenkomst tot stand is gekomen uit hoofde waarvan EYAN c.s. aan [eiser 2] een bedrag van € 1.100.215,00 vermeerderd met wettelijke rente dienen te betalen. Daarnaast vorderden [eisers] EYAN c.s. te veroordelen om aan [eisers] vanaf 1 juli 2021 een bedrag te betalen van € 46.537,-- exclusief BTW per maand totdat de overeenkomst tussen [eisers] en EYAN c.s. rechtsgeldig zal zijn geëindigd. Bij vonnis van 18 januari 2023 heeft de rechtbank Rotterdam zich vanwege de op de rechtsverhoudingen tussen partijen toepasselijke arbitragebedingen onbevoegd verklaard om kennis te nemen van deze tegen EYAN c.s. ingestelde vorderingen.
2.14.
[eisers] hebben in kort geding bij de rechtbank Oost-Brabant gelijkluidende voorlopige voorzieningen gevorderd. Bij vonnis in kort geding van 20 maart 2023 in de zaken met de zaaknummers C/01/384101 / KG ZA 22/394 en C/01/384198 KG ZA 22-400 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant zich met een beroep op het afstemmingsbeginsel in verband met het vonnis van de rechtbank Rotterdam onbevoegd verklaard om van deze vorderingen kennis te nemen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen in deze zaak dat de rechtbank:
1. het vonnis dat de voorzieningenrechter Den Bosch heeft gewezen op 20 maart 2023
in de zaken met zaaknummers: C/01/384101 / KG ZA 22/394 en C/01/384198 KG
ZA 22-400 herroept;
2. het geding tussen [eisers] en EYAN c.s. heropent op die manier dat de
heropening het gehele geding omvat;
3. EYAN c.s. veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eisers] leggen aan hun vorderingen tot herroeping en heropening het volgende ten grondslag. Er is sprake van bedrog door EYAN c.s. als bedoeld in artikel 382 sub a Rv op grond waarvan [eisers] herroeping van het vonnis in kort geding van 20 maart 2023 kunnen vorderen. Er is sprake van bedrog, in de zin van een oneerlijke proceshouding, doordat EYAN c.s. hebben belet dat in de kort gedingprocedure feiten aan het licht kwamen die tot een voor de tegenpartij, [eisers] , gunstige afloop van de procedure zouden hebben kunnen leiden.
3.2.1.
Het bedrog ziet volgens [eisers] in de eerste plaats op het in strijd met het bepaalde in artikel 15 van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) niet mededelen van diverse feiten en omstandigheden rond de overgang naar EYAN.
EYAN c.s. zijn volgens [eisers] ten opzichte van de partners daarnaast nimmer open en transparant geweest ten aanzien van de ongeldigheid van de vóór 31 maart 2019 door hen ondertekende volmachten en evenmin over het feit dat de partners vóór 31 maart 2019 daardoor nimmer akkoord kunnen zijn gegaan met de Fundamental Rules d.d. 31 maart 2019 waarin het arbitragebeding is opgenomen. Volgens [eisers] hebben EYAN c.s. daarmee verzwegen dat er tussen [eisers] en EYAN nimmer rechtsgeldige schriftelijke overeenkomsten tot stand zijn gekomen. Op grond van het schriftelijkheidsvereiste dat is neergelegd in artikel 1021 Rv geldt dan dat EYAN c.s. niet hadden kunnen bewijzen dat partijen arbitrage zijn overeengekomen. Volgens [eisers] is het gevolg van de oneerlijke proceshouding van EYAN c.s. dan ook dat daardoor is belet dat het kort geding tot een voor [eisers] gunstige afloop zou hebben geleid, namelijk dat de voorzieningenrechter zich bevoegd zou hebben verklaard om van de vorderingen in kort geding kennis te nemen, omdat geen sprake is van een rechtsgeldig arbitragebeding.
3.2.2.
Het bedrog ziet volgens [eisers] in de tweede plaats op het feit dat EYAN c.s. zich consequent op het standpunt hebben gesteld dat [A] onafhankelijk onderzoek zou hebben gedaan naar de meldingen door [eiser 1] van misstanden (
'possible anti-trust breaches in the market'en
'unethical behavior/harassment in the NL practice’). Per e-mail d.d. 10 oktober 2023 hebben EYAN c.s. – naar aanleiding van de persoonlijke aansprakelijkstelling door [eisers] van oud CEO [B] en de huidige CEO [C] – echter aangegeven dat het onderzoek door [A] slechts voor eigen, intern gebruik zou zijn geweest. Als dit bedrog niet zou hebben plaatsgevonden, zou de voorzieningenrechter het verweer van EYAN c.s. dat zij (onafhankelijk) onderzoek hebben laten doen naar de meldingen van misstanden door [eisers] uit 2018 en 2020, waaruit zou zijn gebleken dat de meldingen door [eiser 1] ongegrond zouden zijn, niet hebben mogen laten meewegen. Om die reden hebben EYAN c.s. zich namelijk op het standpunt gesteld dat de overeenkomst met [eisers] terecht zou zijn opgezegd wegens disfunctioneren van [eiser 1] .
Kortom: EYAN c.s. hadden conform het protocol uit de EY Nederland Klokkenluidersregeling onafhankelijk onderzoek moeten laten doen naar de meldingen misstanden door [eiser 1] . De voorzieningenrechter zou zonder het bedrog hebben geoordeeld dat EYAN c.s. in strijd hebben gehandeld met Nederlands en Europees recht, dat EYAN c.s. het salaris van [eiser 1] niet hadden mogen korten en dat EYAN c.s. niet tot opzegging van de overeenkomst met [eisers] hadden mogen overgaan. [eiser 1] genoot immers bescherming tegen korting op het salaris en tegen opzegging van de overeenkomst op grond van de EY Nederland Klokkenluidersregeling.
3.3.
EYAN c.s. voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] dan wel tot afwijzing van de vorderingen. Primair verzoeken EYAN c.s. veroordeling van [eisers] in de volledige proceskosten begroot op € 22.468,00 exclusief btw en kantoorkosten en subsidiair in de proceskosten volgens het liquidatietarief, althans in een in goede justitie te bepalen bedrag aan proceskosten, alle proceskostenveroordelingen inclusief nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
EYAN c.s. voeren daartoe kort samengevat aan dat [eisers] te laat zijn met hun vordering tot herroeping, dat evident geen grond aanwezig is voor herroeping en dat [eisers] met het starten van deze procedure misbruik maken van procesrecht.
3.5.
Op de stellingen en standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat de herroeping een buitengewoon rechtsmiddel is dat een door de rechtvaardigheid gevorderd laatste correctiemiddel vormt op de uit de eis van de rechtszekerheid voortvloeiende onaantastbaarheid die aan (onherroepelijke) rechterlijke uitspraken is verbonden. Artikel 382 Rv bepaalt dat er drie gronden zijn op grond waarvan een in kracht van gewijsde gegaan vonnis op vordering van een partij kan worden herroepen:
a. a) indien het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd,
b) het berust op stukken, waarvan de valsheid na het vonnis is erkend of bij gewijsde is vastgesteld, of
c) de partij na het vonnis stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.
4.2.
In zijn arrest van 4 oktober 1996 [1] heeft de Hoge Raad een ruime uitleg van het begrip bedrog aangenomen: “(...) Van bedrog in deze zin is reeds sprake wanneer een partij door haar oneerlijke proceshouding belet dat in de procedure feiten aan het licht komen die tot een voor de tegenpartij gunstige afloop van die procedure zouden hebben kunnen leiden. Dit zal zich onder meer voordoen wanneer een partij feiten (...) verzwijgt, terwijl zij wist of behoorde te weten dat de tegenpartij niet met die feiten bekend was of redelijkerwijs bekend behoorde te zijn. (...)”
4.3.
Ook in de memorie van toelichting [2] wordt benadrukt dat het begrip bedrog door de rechtspraak ruim dient te worden uitgelegd en dat het niet is onderworpen aan beperkingen die in het overeenkomstenrecht (artikel 3:44 BW) voor de uitleg van het begrip worden aangelegd. Een vordering tot herroeping in verband met bedrog kan echter niet met succes worden ingesteld, als het bedrog reeds tijdens de voorgaande procedure is ontdekt of bij een redelijkerwijs van de bedrogene te verwachten onderzoek had kunnen worden ontdekt.
Bedrog rondom de overgang naar EYAN?
4.4.
[eisers] voeren in de eerste plaats aan dat sprake is van bedrog als bedoeld in 382 sub a Rv, in de zin van een oneerlijke proceshouding, omdat EYAN c.s. [eisers] niet goed zouden hebben geïnformeerd omtrent de structuurwijziging en de overgang naar EYAN. Dit zou er volgens [eisers] uiteindelijk toe hebben geleid dat de voorzieningenrechter een onjuist oordeel heeft gegeven over de geldigheid van het overeengekomen arbitragebeding en over zijn bevoegdheid om van de vorderingen kennis te nemen.
EYAN c.s. heeft hiertegen een gemotiveerd en met stukken onderbouwd verweer gevoerd. Uit die stukken, met name uit de hiervoor bij 2.3 weergegeven e-mail van 11 februari 2019, waarin ook wordt verwezen naar een Q&A, blijkt onmiskenbaar dat [eisers] voldoende zijn geïnformeerd over de aanstaande structuurwijziging en de overgang naar EYAN. Ook blijkt uit de overgelegde stukken dat in verband met de overgang aan [eisers] (nieuwe) partnershipovereenkomsten zijn gestuurd die door [eisers] zijn ondertekend.
4.5.
[eisers] hebben op dit verweer en de overgelegde stukken ter zitting niet meer gereageerd, bijvoorbeeld door aan te geven wat voor hen aan deze informatie niet duidelijk was of wat zij niet zouden hebben begrepen. Omdat [eisers] de gemotiveerde weerlegging van hun standpunt door EYAN c.s. niet meer hebben tegengesproken, is de rechtbank van oordeel dat van het gestelde bedrog voor wat betreft de informatievoorziening over de structuurwijziging geen sprake was. Het betoog van [eisers] op dit punt faalt.
4.6.
De door [eisers] gestelde oneerlijke proceshouding rondom de overgang naar EYAN spitste zich ter zitting uitsluitend nog toe op de aan de partners verstrekte volmacht voor het aangaan van de partnershipovereenkomsten. Het verwijt van [eisers] ziet concreet op het niet mededelen door EYAN c.s. van de omstandigheid dat de bestuurders van EYAN die zouden gaan tekenen nog niet waren aangetreden. Deze omstandigheid leidt nu tot een juridische discussie tussen partijen over de geldigheid van de (totstandkoming van de) volmachten en de getekende partnershipovereenkomsten.
[eisers] hebben echter niet gesteld dat EYAN c.s. hierover bewust onwaarheid hebben gesproken en zij hebben ook niet toegelicht welk belang daarbij redelijkerwijs kon bestaan. Dit blijkt ook niet uit de stukken. De rechtbank heeft van [eisers] dus geen informatie gekregen waaruit blijkt dat EYAN c.s. de omstandigheid dat de bestuurders die zouden gaan tekenen nog niet waren aangetreden bewust hebben verzwegen. Er blijkt ook niet dat EYAN c.s. er destijds van bewust waren dat volmachtgevers zich op het standpunt zouden kunnen stellen dat dit juridisch relevant zou kunnen zijn. [eisers] hebben de door hen gestelde oneerlijke proceshouding van EYAN c.s. daarmee onvoldoende onderbouwd en toegelicht.
4.7.
De conclusie moet zijn dat van bedrog in de zin van artikel 382 sub a Rv rondom de overgang naar EYAN geen sprake is geweest.
Bedrog ten aanzien van het onderzoek door [A] ?
4.8.
Omdat de eerste grond voor herroeping met betrekking tot het gestelde bedrog rondom de overgang naar EYAN faalt, is de tweede grond voor herroeping met betrekking tot het (onafhankelijk) onderzoek door [A] naar het oordeel van de rechtbank irrelevant geworden. Zelfs als vastgesteld zou worden dat sprake is geweest van bedrog ten aanzien van dit onderzoek, dan nog zou dit niet een andere beslissing hebben geleid in het vonnis van de voorzieningenrechter van 20 maart 2023. Ook in dat geval zou de voorzieningenrechter zich immers onbevoegd hebben verklaard vanwege het overeengekomen arbitragebeding.
Conclusie
4.9.
De slotsom is dat de vorderingen tot herroeping en heropening worden afgewezen.
4.10.
Omdat de vorderingen wegens het ontbreken van een relevante herroepingsgrond worden afgewezen, kan de vraag of de vorderingen tijdig zijn ingesteld in het midden worden gelaten.
4.11.
[eisers] worden in het ongelijk gesteld en daarom in de proceskosten veroordeeld.
Misbruik van recht / vergoeding van de volledige proceskosten
4.12.
Bij de vraag of al dan niet een veroordeling in (een deel van) de werkelijke proceskosten moet volgen neemt de rechtbank het volgende tot uitgangspunt. Voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten kan volgens vaste rechtspraak alleen plaats zijn in buitengewone omstandigheden. Daarbij dient te worden gedacht aan onrechtmatig procederen of misbruik van procesrecht. Hiervan is sprake indien het instellen van de vordering gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. De eiser moet zijn vordering dan gebaseerd hebben op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig procederen als grond voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten past terughoudendheid, gelet op het recht van toegang tot de rechter, dat mede wordt gewaarborgd door artikel 6 EVRM.
De rechtbank oordeelt dat in dit geval inderdaad sprake is van zodanige buitengewone omstandigheden dat veroordeling in de werkelijke proceskosten op zijn plaats is. De eerste grond voor herroeping op grond van bedrog dat [eisers] vooraf niet afdoende geïnformeerd waren, was naar zij wisten in strijd met de waarheid. Uit de door EYAN c.s. overgelegde stukken blijkt het tegendeel. [eisers] kenden die stukken en hebben daarvan in hun dagvaarding ten onrechte geen melding gemaakt en zich op het onhoudbare standpunt gesteld dat zij niet afdoende waren geïnformeerd.
Verder geldt dat ten aanzien van de kwestie van de volmacht - wat daar verder inhoudelijk ook van zij - in wezen niets naar voren is gebracht waaruit enig bedrog op dit punt van EYAN c.s. zou kunnen volgen. Ook als juist zou zijn, zoals [eisers] betogen, dat de volmacht niet geldig was, betekent dit nog niet dat sprake was van bedrog door EYAN c.s. [eisers] hebben niet (onderbouwd) gesteld en verder is ook niet gebleken dat EYAN c.s. bewust niet hebben vermeld dat de bestuurders van EYAN op 31 maart 2019, dus na de ondertekening van de volmacht, zouden aantreden.
Met betrekking tot het onderzoek door [A] geldt dat evident moet zijn geweest voor [eisers] dat die kwestie geen zelfstandige betekenis had voor de mogelijke herroeping.
EYAN c .s. hebben gesteld dat de werkelijke proceskosten € 22.468,00 bedragen. Dat is niet bestreden, zodat dit bedrag wordt toegewezen. De gevorderde btw en kantoorkosten over dit bedrag worden niet toegewezen. De btw niet, omdat EYAN c.s. niet hebben gesteld dat de btw voor hen een schadepost vormt en de kantoorkosten niet omdat deze kosten niet zijn onderbouwd (er wordt o.a. geen percentage genoemd).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] ter zake van proceskosten aan EYAN c.s. te betalen het bedrag van € 22.468,00, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 178,00, en te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eisers] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart deze veroordelingen van 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Bik en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.

Voetnoten

1.LJN: ZC2162, NJ 1998, 45, m.nt. HJS onder NJ 1998, 46, rov. 3.3.
2.Kamerstukken II 1999/2000, 26 855, nr. 3, p. 172, A.I.M. van Mierlo en F.M. Bart, Parl. Gesch. Burg. Procesrecht (2002), p. 475.