ECLI:NL:RBOBR:2025:1114

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
11125693
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbreking van samenwoning en bindend karakter van afspraken gemaakt in een overeenkomst

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, staat de verbreking van een affectieve relatie en de bindendheid van gemaakte afspraken centraal. De partijen, [eiser] en [gedaagde], hebben van eind 2022 tot eind 2023 samengewoond. Na de beëindiging van hun relatie hebben zij op 15 december 2023, onder begeleiding van [A] van SMO Helmond, een overeenkomst opgesteld over de verdeling van inboedel en financiële afspraken. Deze overeenkomst is echter niet ondertekend.

[eiser] vordert nakoming van de gemaakte afspraken, specifiek de betaling van € 2.214,00 door [gedaagde]. [gedaagde] betwist de bindendheid van de afspraken en stelt dat zij geen definitief akkoord heeft gegeven. De kantonrechter oordeelt dat, ondanks het ontbreken van een handtekening, er wel degelijk een bindende overeenkomst tot stand is gekomen door aanbod en aanvaarding. De rechter stelt vast dat partijen al uitvoering hebben gegeven aan een deel van de afspraken, wat de bindendheid versterkt.

De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] toe en veroordeelt [gedaagde] tot betaling van het gevorderde bedrag. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 27 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 11125693 \ CV EXPL 24-3763
Vonnis van 27 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. T.H. Hermans,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.G. van Ek.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte aanvullende productie met productie 7 aan de zijde van [eiser] ;
- de akte aanvullende producties met producties 8 en 9 tevens houdende wijziging/verduidelijking van eis aan de zijde van [eiser] ;
- de mondelinge behandeling van 7 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben van eind 2022 tot en met eind 2023 een affectieve relatie met elkaar gehad. Partijen hebben gedurende een jaar samengewoond in de huurwoning gelegen aan de [straatnaam] in [plaats] .
2.2.
In december 2023 is de relatie tussen partijen beëindigd.
2.3.
Op 15 december 2023 hebben partijen onder begeleiding van [A] , werkzaam bij SMO Helmond, een gesprek gehad over de afwikkeling van de verbreking van de samenwoning. Tijdens of na afloop van dit gesprek hebben partijen een overeenkomst opgesteld, waarin zij de inboedel verdeeld hebben en enkele financiële afspraken hebben gemaakt. Partijen hebben deze overeenkomst niet ondertekend.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – nakoming van de onder begeleiding van [A] gemaakte afspraken, meer concreet de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 2.214,00.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] .
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

[gedaagde] moet de gemaakte afspraken nakomen
4.1.
Partijen verschillen van mening over de vraag of zij tijdens het gesprek onder begeleiding van [A] (bindende) afspraken hebben gemaakt over de gevolgen van de verbreking van hun samenwoning.
4.2.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat dit het geval is. Volgens [eiser] hebben partijen tijdens het gesprek onder begeleiding van [A] afspraken gemaakt over de verdeling van enkele inboedelgoederen en over de verrekening van enkele financiële bedragen. Aan de afgesproken verdeling van de inboedelgoederen hebben partijen ook al uitvoering gegeven. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] enkel de afgesproken aan hem te betalen bedragen nog niet betaald, reden waarom hij van die afspraak nakoming vordert in deze procedure. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] eerder ook erkend dat partijen bindende afspraken hebben gemaakt in de e-mail van haar advocaat van 4 januari 2024, waarin mr. Van Ek het volgende heeft opgenomen:
“Van cliënte begrijp ik, dat uw cliënt na het uiteengaan van partijen de zaken, die genoemd zijn in de bijlage bij uw brief, heeft meegenomen. Dat is dus geregeld. Blijkens de bijlage zouden er nog allerlei bedragen door cliënte betaald moeten worden aan uw cliënt. Daar kan cliënte niet mee instemmen. Cliënte is alleenstaande moeder met een minimuminkomen. Gezien het feit, dat cliënte een groot aantal praktische zaken (onder andere meubels) opnieuw zal moeten aanschaffen, is er geen enkele financiële ruimte om nog enig bedrag aan uw cliënt te betalen. Wat betreft cliënte is de kwestie dan ook afgedaan.”
4.3.
[gedaagde] betwist dat partijen bindende afspraken hebben gemaakt over de verbreking van hun samenwoning. Volgens [gedaagde] heeft zij tijdens het gesprek onder begeleiding van [A] nog geen (definitief) akkoord gegeven op de in de overeenkomst opgenomen afspraken en heeft zij het voorbehoud gemaakt dat zij deze afspraken eerst nog wilde bespreken met haar advocaat.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat partijen een overeenkomst hebben gesloten, waarin zij bindende afspraken hebben gemaakt over de verbreking van hun samenwoning en dat partijen deze afspraken moeten nakomen. Het feit dat partijen de overeenkomst niet hebben ondertekend, staat daaraan niet in de weg. Een bindende overeenkomst komt immers tot stand door aanbod en aanvaarding. De totstandkoming van de overeenkomst is vormvrij. Een handtekening is geen vereiste en is voor het sluiten van de overeenkomst dus ook niet nodig.
4.5.
De kantonrechter legt aan dit oordeel ten grondslag dat gebleken is dat partijen voor een groot deel ook al uitvoering hebben gegeven aan de desbetreffende overeenkomst. De inboedel is immers conform de overeenkomst verdeeld. Dat heeft [gedaagde] ook erkend en staat dus onbetwist vast. [gedaagde] heeft alleen nog geen uitvoering gegeven aan de in de overeenkomst opgenomen door haar aan [eiser] te betalen bedragen.
4.6.
De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in haar stelling dat zij tijdens het maken van de afspraken een voorbehoud heeft gemaakt, wat inhield dat zij eerst het akkoord van haar advocaat nodig had op de gemaakte afspraken. [gedaagde] heeft niet verder concreet of inzichtelijk gemaakt hoe dit voorbehoud er precies uitzag, tot wanneer zij dit voorbehoud kon inroepen en wanneer de afspraken dan volgens haar wel definitief geworden zouden zijn. Nu tussen partijen vaststaat dat zij op enig moment uitvoering hebben gegeven aan een deel van de in de overeenkomst opgenomen afspraken, is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] er in dat kader op mocht vertrouwen dat de eventueel door [gedaagde] gestelde opschortende voorwaarde – voor zover daarvan überhaupt sprake is – vervuld was en de afspraken dus definitief geworden waren.
4.7.
Dit vindt bevestiging in de e-mail van mr. Van Ek namens [gedaagde] van 4 januari 2024. Deze e mail kan aldus worden begrepen dat [gedaagde] erkent dat partijen afspraken hebben gemaakt over de verbreking van hun samenwoning en in dat kader een overeenkomst hebben gesloten. Mr. Van Ek bevestigt immers in zijn e-mail dat partijen de afspraken voor wat betreft de verdeling van de inboedel al zijn nagekomen. Ten aanzien van de financiële afspraken stelt Mr. Van Ek dat [gedaagde] niet kan instemmen met de betaling van de in de overeenkomst opgenomen bedragen aan [eiser] , omdat zij hiertoe geen financiële ruimte heeft. Hierbij betwist mr. Van Ek naar het oordeel van de kantonrechter niet dat partijen deze afspraken hebben gemaakt, maar geeft hij enkel aan waarom [gedaagde] dit onderdeel van de gemaakte afspraken niet langer wil of kan nakomen. De financiële onmogelijkheid van [gedaagde] doet echter niets af aan het feit dat partijen de door [gedaagde] aan [eiser] te betalen bedragen wel als zodanig overeengekomen zijn.
4.8.
De kantonrechter is daarom van oordeel dat [gedaagde] het door [eiser] gevorderde bedrag van € 2.214,00 aan [eiser] moet betalen.
4.9.
Tijdens de zitting heeft [gedaagde] verklaard dat zij door zowel [A] als door [eiser] onder druk gezet is om de in de overeenkomst opgenomen afspraken te maken. [gedaagde] heeft hier echter geen rechtsgevolgen aan verbonden, zodat de kantonrechter aan deze stellingname voorbij gaat.
4.10.
[gedaagde] heeft daarnaast tijdens de zitting naar voren gebracht dat zij ook bedragen betaald heeft voor [eiser] , die niet meegenomen zijn in de overeenkomst. De kantonrechter stelt vast dat het zou kunnen dat er meer bedragen betrokken dienen te worden in de verrekening tussen partijen, maar hiertoe heeft [gedaagde] geen reconventionele vordering ingesteld. [gedaagde] heeft in dat kader ook geen stukken in het geding gebracht over deze door haar te verrekenen bedragen en/of zich op de verrekening beroepen. Evenmin is gesteld en/of gebleken dat partijen hierover (ook) (nadere) afspraken hebben gemaakt. De kantonrechter gaat daarom ook aan deze stelling van [gedaagde] voorbij.
De proceskosten worden gecompenseerd
4.11.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.214,00,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. van den Berk en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2025.