ECLI:NL:RBOBR:2025:1034

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
11400983
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling arbeidsovereenkomst en schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 3 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en [verweerder] over de vraag of er een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. [verzoeker] verzocht de kantonrechter om [verweerder] te veroordelen tot betaling van diverse vergoedingen, waaronder achterstallig loon en schadevergoeding, omdat hij meende dat hij op basis van een mondelinge arbeidsovereenkomst in dienst was van [verweerder]. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat er geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. De rechter heeft vastgesteld dat de werkzaamheden die [verzoeker] heeft verricht, niet voldoen aan de voorwaarden voor een arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft daarbij gekeken naar verschillende gezichtspunten, zoals de aard en duur van de werkzaamheden, de wijze waarop deze werden verricht, en de inbedding van het werk in de organisatie van [verweerder]. De rechter concludeerde dat [verzoeker] zich in het economisch verkeer als ondernemer heeft gedragen en dat er geen schriftelijke overeenkomst was. Hierdoor kon er ook geen ontslag op staande voet zijn geweest. De primaire verzoeken van [verzoeker] zijn afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten van [verweerder]. Daarnaast heeft de kantonrechter de subsidiaire en meer subsidiaire verzoeken van [verzoeker] verwezen naar de dagvaardingsprocedure, omdat deze geen verband houden met het einde van het dienstverband. Het tegenverzoek van [verweerder] is eveneens verwezen naar de dagvaardingsprocedure.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer / rekestnummer: 11400983 \ EJ VERZ 24-488
Beschikking van 3 maart 2025
in de zaak van
[verzoeker],
te [plaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. Ö. Kenç,
tegen
[verweerder] H.O.D.N. [A],
te [plaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. G. Debije.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met 13 producties, ingekomen op 12 november 2024,
- het verweerschrift, met een voorwaardelijk tegenverzoek, met 11 producties,
- de akte met aanvullende producties 14 t/m 21 van [verzoeker] ,
- de mondelinge behandeling van 3 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.Het verzoek van [verzoeker] en het verweer van [verweerder]

2.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad,
Primair
I. [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 8.692,70 aan achterstallig brutoloon, vermeerderd met de wettelijke vakantietoeslag van € 179,15,
II. [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 5.347,35 bruto aan wettelijke maximale verhoging wegens te late uitbetaling van het loon,
III. [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 2.388,60 bruto aan gefixeerde schadevergoeding,
IV. [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 5.000,00 bruto aan billijke vergoeding,
V. [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 300,43 bruto aan transitievergoeding,
VI. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over deze vergoedingen,
VII. [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 925,- aan buitengerechtelijke incassokosten,
VIII. [verweerder] te veroordelen in de kosten van de procedure,
IX. [verweerder] te veroordelen in de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente
Subsidiair
I. [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 8.692,70 aan loon,
II. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het loon vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening,
VII. [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 925,- aan buitengerechtelijke incassokosten,
VIII. [verweerder] te veroordelen in de kosten van de procedure,
IX. [verweerder] te veroordelen in de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente
Meer subsidiair
I. [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 8.692,70 aan schadevergoeding,
II. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het schadebedrag vanaf het tijdstip van het ontstaan van schade tot aan de dag van algehele voldoening
VII. [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 925,- aan buitengerechtelijke incassokosten,
VIII. [verweerder] te veroordelen in de kosten van de procedure,
IX. [verweerder] te veroordelen in de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente
2.2.
[verzoeker] legt, samengevat, aan de primaire verzoeken ten grondslag dat [verzoeker] van 24 juni 2024 tot 1 oktober 2024 in dienst is getreden van [A] op basis van een mondelinge arbeidsovereenkomst gelet op de voorgenomen overname van [A] door [verzoeker] per 1 oktober 2024. Na terugkomst van [verweerder] is er tussen partijen discussie ontstaan over het exacte overnamebedrag en heeft [verweerder] [verzoeker] op 13 september 2024 ten onrechte op staande voet ontslagen.
2.3.
[verzoeker] legt aan de subsidiaire verzoeken ten grondslag dat als er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, er een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, op grond waarvan [verweerder] hem een loon is verschuldigd. Meer subsidiair is [verzoeker] van mening dat [verweerder] ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van [verzoeker] . [verweerder] is verplicht de schade van [verzoeker] te vergoeden tot het bedrag van de verrijking.
Voorwaardelijk
2.4.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter voorwaardelijk, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. In het geval dat [verweerder] het ontslag op staande voet intrekt, te bepalen dat de arbeidsovereenkomst op verzoek van [verzoeker] ex artikel 7:671c BW wordt ontbonden wegens de hierboven in het verzoek aangevoerde omstandigheden gelegen in een verstoorde arbeidsverhouding en ernstige tekortschieten van [verweerder] in zijn plichten als werkgever, die maken dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of op korte termijn dient te eindigen;
II. In het geval dat de arbeidsovereenkomst en/of arbeidsomvang van [verzoeker] door [verweerder] wordt betwist of volgens uw rechtbank onvoldoende komt vast te staan, [verweerder] op grond van artikel 843 a Rv te veroordelen tot het inbrengen van het zwarte notitieboek waaruit de administratie van [A] blijkt, op straffe van een dwangsom van € 1.000, - voor elke dag dat [verweerder] hiermee in gebreke blijft tot een maximum van € 20.000, -, althans een door de rechter in goede justitie te bepalen dwangsommen en duur;
III. In het geval dat de arbeidsovereenkomst en/of arbeidsomvang van [verzoeker] door [verweerder] wordt betwist of volgens uw rechtbank onvoldoende komt vast te staan, [verweerder] op grond van artikel 843a Rv te veroordelen tot het inbrengen van alle camerabeelden van [A] , welke zien op een periode gelegen tussen 24 juni 2024 tot en met 13 september 2024, op straffe van een dwangsom van € 1.000, - voor elke dag dat [verweerder] hiermee in gebreke blijft tot een maximum van € 20.000, -, althans een door de rechter in goede justitie te bepalen dwangsommen en duur.
2.5.
[verzoeker] legt aan dit voorwaardelijke verzoek ten grondslag dat hij door middel van afgifte van het zwarte notitieboek en de camerabeelden kan aantonen dat zijn arbeidsomvang 70 uur per week bedroeg.
2.6.
[verweerder] concludeert tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] en voert, samengevat, het volgende verweer.
[verweerder] betwist dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. [verzoeker] is in contact gekomen met [verweerder] omdat hij [A] wilde overnemen. Om een beter inzicht te krijgen in de exploitatie, heeft [verzoeker] gedurende de vakantie van [verweerder] de zaak waargenomen. [verzoeker] heeft met eigen personeel en eigen materiaal de zaak geëxploiteerd. Van een overeenkomst van opdracht, dan wel ongerechtvaardigde verrijking, is evenmin sprake.
2.7.
Op wat partijen verder ter onderbouwing van hun standpunt naar voren hebben gebracht, wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.Het tegenverzoek van [verweerder] en het verweer van [verzoeker]

3.1.
[verweerder] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, [verzoeker] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 62.338,-.
3.2.
[verweerder] legt aan dit verzoek, kort weergegeven, het volgende ten grondslag.
[verzoeker] heeft een onrechtmatige daad gepleegd door de omzet te ontvreemden dan wel te verduisteren. Indien wordt geoordeeld dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst, is [verzoeker] ook aansprakelijk op grond van artikel 7:661 lid 1 BW.
3.3.
[verzoeker] voert verweer en concludeert dat het verzoek moet worden afgewezen.

4.De beoordeling

De primaire verzoeken van [verzoeker]
4.1.
De kern van het geschil spitst zich toe op de vraag of tussen partijen mondeling een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is gesloten.
4.2.
In zijn arrest van 24 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:443 (
Deliveroo)) heeft de Hoge Raad ten aanzien van de zogenaamde kwalificatievraag bevestigd dat door uitleg aan de hand van de Haviltex-maatstaf moet worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen en dat als de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst deze als zodanig moet worden aangemerkt. Voor de kwalificatie is niet van belang of partijen de bedoeling hadden de overeenkomst al dan niet onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Verder heeft de Hoge Raad overwogen dat de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt afhangt van alle omstandigheden in onderling verband bezien, waarbij onder meer van belang kunnen zijn de volgende negen gezichtspunten:
de aard en duur van de werkzaamheden;
de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald;
de inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht;
het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren;
de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen tot stand gekomen is;
de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd;
de hoogte van deze beloningen;
de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt;
de vraag of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt.
4.3.
De kantonrechter komt aan de hand van deze gezichtspunten tot de conclusie dat er geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Hierna zal worden toegelicht hoe hij tot dat oordeel komt.
de aard en duur van de werkzaamheden
4.4.
Vast staat dat [verzoeker] gedurende de afwezigheid van [verweerder] in de periode van 1 juli 2024 tot 20 augustus 2024 alle werkzaamheden heeft verricht die voor het uitbaten van [A] nodig zijn, zoals het openen en sluiten van [A] , het doen van inkopen, het opnemen van bestellingen, het bereiden van maaltijden en de bezorging daarvan. [verzoeker] stelt daarnaast dat hij vier werknemers van [verweerder] ( [B] , [C] , [D] en [E] ) aanstuurde, maar door [verweerder] is gemotiveerd bestreden dat dit werknemers van hem zijn. Volgens [verweerder] was het juist personeel van [verzoeker] . De kantonrechter is van oordeel dat uit de door [verzoeker] overgelegde stukken niet voldoende blijkt dat het medewerkers van [verweerder] zijn, zodat niet vast staat dat [verzoeker] ook personeel van [verweerder] aanstuurde.
[verzoeker] heeft wisselend verklaard over de gestelde duur van de werkzaamheden. In zijn verzoekschrift is gesteld dat partijen een arbeidsovereenkomst voor de periode van 24 juni 2024 tot 1 oktober 2024 zouden zijn overeengekomen. Door [verzoeker] is echter ook verklaard dat [verweerder] slechts twee weken op vakantie zou gaan, van 1 juli tot 15 juli 2024, en hij tot de terugkeer van [verweerder] op 15 juli 2024 in loondienst zou werken. Daarnaast heeft [verzoeker] op de zitting verklaard dat bij terugkeer van [verweerder] op 20 augustus 2024, partijen op 25 augustus 2024 zouden hebben afgesproken dat [verzoeker] in loondienst zou blijven tot de zaak zou worden overgenomen op 1 oktober 2024. [verweerder] heeft al deze gestelde afspraken over de duur bestreden. Volgens [verweerder] stond van begin af aan vast dat hij van 1 juli tot 20 augustus 2024 op vakantie zou gaan en wilde [verzoeker] in deze korte periode [A] als proef gaan uitbaten. Daarbij zijn geen afspraken gemaakt over de omvang van de werkzaamheden, aldus [verweerder] . In het licht van dit verweer en de inconsistenties in de stellingen van [verzoeker] , kan de kantonrechter er niet vanuit gaan dat er buiten de periode van 1 juli tot 20 augustus 2024 om, afspraken zijn gemaakt over de duur van het verrichten van werkzaamheden door [verzoeker] .
de wijze waarop de werkzaamheden werden verricht en de werktijden werden bepaald
4.5.
[verzoeker] heeft gesteld dat [verweerder] hem voor zijn vakantie uitleg en werkinstructies heeft gegeven, waarbinnen [verzoeker] in vertrouwen en vrijheid als leidinggevende c.q. vestigingsmanager mocht opereren. Volgens [verzoeker] stond het hem niet vrij om de werkwijze te wijzigen en moesten openingstijden, inkoop- en verkoop, productprijzen, de bestelplatformen, lopende contracten met derden en het bezorgingsgebied, strikt gehandhaafd blijven. [verweerder] weerspreekt dat hij dergelijke instructies aan [verzoeker] heeft gegeven. Volgens [verweerder] was [verzoeker] vrij in de manier waarop hij de zaak zou uitbaten. Gelet op deze betwisting had het op de weg van [verzoeker] gelegen om de gestelde werkinstructies aan te tonen. Dat is niet gebeurd, zodat het bestaan van werkinstructies en -kaders niet zijn komen vast te staan.
de inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de
organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden
worden verricht.
4.6.
Door [verzoeker] is gesteld dat hij de kernactiviteiten van [A] uitvoerde en deze werkzaamheden dan ook zijn ingebed in de organisatie. Dat is door [verweerder] niet weersproken. Wel heeft [verweerder] aangevoerd dat [verzoeker] zelf niet is ingebed in de organisatie, omdat hij slechts voor een hele korte periode [A] is gaan uitbaten.
het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren
4.7.
[verzoeker] heeft gesteld dat hij verplicht was om het werk zelf uit te voeren. Door [verweerder] is dat weersproken. Aangezien [verzoeker] verder niet heeft onderbouwd waaruit die verplichting zou moeten blijken, gaat de kantonrechter ervanuit dat er geen verplichting bestond om het werk persoonlijk uit te voeren.
de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen tot stand gekomen is
4.8.
Er is tussen partijen geen schriftelijke overeenkomst tot stand gekomen. Wel staat vast dat partijen voorafgaand aan de vakantie van [verweerder] hebben onderhandeld over de overname van [A] en dat [verzoeker] daarvoor op 25 juni 2024 een aanbetaling van € 1.500,- aan [verweerder] heeft voldaan.
de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd
4.9.
[verzoeker] heeft gesteld dat hij zelf verantwoordelijk was voor het overmaken van het loon en dat hij geen loon aan zichzelf heeft kunnen betalen, omdat het saldo op de zakelijke rekening ontoereikend was. Ook dat heeft [verweerder] betwist. [verzoeker] heeft deze gestelde mondelinge afspraken verder niet onderbouwd, zodat er niet vanuit kan worden gegaan dat deze afspraken zijn gemaakt. Wel staat vast dat [verzoeker] vanaf de zakelijke rekening van [verweerder] tweemaal een bedrag naar zichzelf heeft overgemaakt.
de hoogte van deze beloningen
4.10.
[verzoeker] stelt dat partijen mondeling zijn overeengekomen dat [verzoeker] het wettelijke minimumloon zou ontvangen. [verweerder] heeft dat betwist. [verzoeker] heeft zijn stelling niet nader met concrete feiten onderbouwd, zodat de kantonrechter er niet vanuit kan gaan dat er een afspraak over de hoogte van een beloning bestond.
de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loop
4.11.
Vast staat dat [verweerder] de pinpas van zijn zakelijke rekening aan [verzoeker] heeft gegeven en dat [verzoeker] vanaf deze rekening kosten heeft voldaan. Vast staat ook dat op deze rekening de inkomsten van de exploitatie van [A] zijn binnengekomen. De stelling van [verzoeker] dat [verweerder] het commerciële risico is blijven dragen is dus juist. Vast staat echter ook dat het partijen voor ogen stond om per 1 oktober 2024 de overname van [A] te realiseren, zodat op dat moment het commerciële risico op [verzoeker] zou overgaan.
de vraag of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt
4.12.
Ten aanzien van dit gezichtspunt is door [verzoeker] niets gesteld. [verweerder] heeft naar voren gebracht dat [verzoeker] zelf personeel heeft ingeschakeld. Dat is door [verzoeker] weersproken, alleen werknemer [E] heeft [verzoeker] zelf aangenomen. Verder heeft [verweerder] gesteld dat [verzoeker] eigen keukenmateriaal uit zijn voormalige restaurant in [A] heeft gebruikt, maar [verzoeker] heeft dat betwist. Volgens hem heeft hij zijn keukenapparatuur daar slechts opgeslagen. Omdat een nadere onderbouwing aan de kant van [verweerder] op dit punt is uitgebleven, staat ook dat niet vast. Wel staat vast dat [verzoeker] zijn eigen auto voor de bezorging heeft gebruikt. Ook staat vast dat [verzoeker] de beschikking had over de bankpassen van de zakelijke rekening van [verweerder] en hij toegang had tot het kassasysteem. Van de zakelijke rekening heeft [verzoeker] bedragen overgemaakt naar [B] en zichzelf, naar zijn eigen zeggen als betaling van loon, en heeft hij de verzekering van zijn auto laten afschrijven.
Conclusie; er is geen sprake van een arbeidsovereenkomst
4.13.
De kantonrechter is van oordeel dat gelet op de hiervoor besproken gezichtspunten er niet aan de voorwaarden voor een arbeidsovereenkomst is voldaan. Van belang is dat partijen in juni 2024 met elkaar in contact zijn gekomen en [verzoeker] het voornemen had om [A] over te nemen. Dat kon op korte termijn niet gerealiseerd worden vanwege de vakantie van [verweerder] , maar een aanbetaling van € 1.500,- is wel door [verzoeker] op 25 juni 2024 voldaan. Vervolgens heeft [verzoeker] voor een korte periode van om en nabij zes weken, werkzaamheden in [A] verricht. Dat partijen een langere duur zouden zijn overeengekomen, is niet komen vast te staan. Uit de aard van de werkzaamheden volgt dat [verzoeker] in elk geval in materieel opzicht [A] is gaan uitbaten, als ware de zaak al door hem was overgenomen. Hij heeft daarbij alle werkzaamheden verricht die de kernactiviteiten van [A] raken. Op zichzelf genomen is juist dat deze werkzaamheden ook bij een rol als vestigingsmanager c.q. allroundmanager zouden kunnen horen, maar de werkzaamheden die [verzoeker] heeft verricht gaan verder dan dat. Hij heeft zich in het economisch verkeer als ondernemer gedragen. [verzoeker] had namelijk het volledige beheer over de zakelijke rekening van [verweerder] . Hij heeft eigenhandig loonbetalingen aan [B] en zichzelf van deze rekening voldaan en ook de verzekering van zijn privé voertuig, dat hij voor de bezorging is gaan gebruiken, heeft hij van deze rekening laten afschrijven. Daarnaast heeft hij [E] als werknemer aangenomen. Al deze activiteiten duiden er naar het oordeel van de kantonrechter op dat [verzoeker] als ondernemer werkzaamheden in [A] heeft verricht. Hij liep daarbij weliswaar formeel nog geen ondernemersrisico, maar met de beoogde overname van [A] zou dat ondernemersrisico op korte termijn wel op hem overgaan. Er is verder niet gebleken dat [verweerder] een werkinstructie of werkkader heeft gegeven waarbinnen [verzoeker] de werkzaamheden moest uitvoeren. Ook is niet komen vast te staan dat [verzoeker] en [verweerder] mondeling afspraken hebben gemaakt over het persoonlijk moeten verrichten van de werkzaamheden, de hoogte van de beloning en de wijze waarop deze zou worden betaald. Het ontbreken van afspraken over deze wezenlijke elementen van een arbeidsovereenkomst, vormen ook belangrijke aanwijzingen dat er geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen.
4.14.
De slotsom is dat er niet aan de voorwaarden voor een arbeidsovereenkomst is voldaan. Dat betekent dat er ook geen ontslag op staande voet kan hebben plaatsgevonden. De primaire verzoeken van [verzoeker] zullen worden afgewezen.
[verzoeker] moet de proceskosten betalen
4.15.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] , omdat [verzoeker] ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verweerder] worden begroot op € 814,00 aan salaris gemachtigde.
De subsidiaire en meer subsidiaire verzoeken van [verzoeker]
De kantonrechter zal een spoorwissel toepassen
4.16.
Op basis van artikel 7:686a derde lid BW kunnen in deze verzoekschriftprocedure (neven)vorderingen die met het einde van het dienstverband verband houden worden ingesteld. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarvan met betrekking tot de door [verzoeker] ingestelde subsidiaire verzoeken geen sprake. Het betreft een vordering tot betaling van loon op grond van overeenkomst van opdracht (artikel 7:405 jo. 7:411 BW) en ongerechtvaardigde verrijking (6:212 BW). Deze vorderingen staat los van de beëindiging van het dienstverband. Deze vorderingen had [verzoeker] met een dagvaarding in een aparte procedure aanhangig moeten maken.
4.17.
De kantonrechter past de spoorwissel van artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) toe. De subsidiaire en meer subsidiaire verzoeken worden met toepassing van dit artikel afgesplitst en verwezen naar de dagvaardingsprocedure. In de dagvaardingsprocedure zal het verzoekschrift van [verzoeker] voor wat betreft randnummer 96 t/m 110) worden aangemerkt als dagvaarding. [verzoeker] wordt in de gelegenheid gesteld om zijn verzoekschrift bij akte op de onder de beslissing te noemen roldatum te verbeteren of aan te vullen, zoals bedoeld in artikel 69 lid 1 Rv. Aangezien [verweerder] al in de procedure is verschenen, is afzonderlijke oproeping per deurwaardersexploot niet nodig. De zaak zal na het nemen van de akte door [verzoeker] worden verwezen naar een nadere roldatum voor het nemen van een conclusie van antwoord door [verweerder] . In de verzoekschriftprocedure heeft weliswaar al een mondelinge behandeling plaatsgevonden, maar daarbij is naar het oordeel van de kantonrechter (te) weinig gelegenheid geweest voor [verweerder] om te kunnen antwoorden op de subsidiaire verzoeken van [verzoeker] . De uitgebreide mondelinge behandeling heeft in het teken gestaan van het ontslag op staande voet. Indien [verzoeker] zijn vorderingen wenst in te trekken, kan hij dat eveneens op de onder de beslissing genoemde roldatum aan de griffie berichten.
De voorwaardelijke verzoeken van [verzoeker]
Het incident tot afgifte van het notitieboek en de camerabeelden wordt afgewezen
4.18.
[verzoeker] verzoekt in incident op grond van artikel 843a Rv afgifte van het zwarte notitieboek en de camerabeelden van [A] in de periode van 24 juni tot en met 13 september 2024. De kantonrechter wijst deze verzoeken af. [verweerder] heeft betwist dat hij over het zwarte notitieboek beschikt en heeft daarnaast verklaard dat de camerabeelden slechts één maand worden bewaard. [verzoeker] heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat [verweerder] over het notitieboek en de camerabeelden beschikt. Daarnaast volgt uit de hiervoor weergegeven beoordeling dat de bijgehouden administratie in het notitieboek en de camerabeelden ook niet nodig zijn in het kader van het verweer tegen het ontslag op staande voet. [verweerder] erkent namelijk dat [verzoeker] gedurende zijn afwezigheid werkzaamheden in [A] heeft verricht. Daarmee ontbreekt het belang van [verzoeker] bij zijn verzoek.
De proceskosten in incident worden gecompenseerd
4.19.
De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten in het incident te compenseren. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Het tegenverzoek van [verweerder]
De kantonrechter past een spoorwissel toe
4.20.
Ook hier geldt dat het tegenverzoek van [verweerder] geen verband houdt met het einde van het dienstverband. Het betreft namelijk een vordering tot vergoeding van schade primair op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) en subsidiair op grond van werknemersaansprakelijkheid (artikel 7:661 BW). De kantonrechter past dus ook hier de spoorwissel van artikel 69 Rv toe. Het tegenverzoek van [verweerder] wordt verwezen naar de dagvaardingsprocedure. In de dagvaardingsprocedure zal het verweerschrift van [verweerder] voor wat betreft zijn tegenverzoek (randnummers 40 t/m 46) worden aangemerkt als dagvaarding
.Op basis van het door [verweerder] gevorderde bedrag van € 62.338,- zal een griffierecht worden geheven dat € 732,- bedraagt. [verweerder] wordt in de gelegenheid gesteld om zijn verweerschrift bij akte op de onder de beslissing te noemen roldatum te verbeteren of aan te vullen, zoals bedoeld in artikel 69 lid 1 Rv. Omdat [verzoeker] al in de procedure is verschenen, is afzonderlijke oproeping per deurwaardersexploot niet nodig. De zaak zal na het nemen van de akte door [verweerder] worden verwezen naar een nadere roldatum voor het nemen van een conclusie van antwoord door [verzoeker] . In de verzoekschriftprocedure heeft weliswaar al een mondelinge behandeling plaatsgevonden, maar daarbij is naar het oordeel van de kantonrechter (te) weinig gelegenheid geweest voor [verzoeker] om te kunnen antwoorden op het tegenverzoek. De mondelinge behandeling heeft in het teken gestaan van het ontslag op staande voet. Indien [verweerder] zijn vordering wenst in te trekken, kan hij dat eveneens op de onder de beslissing genoemde roldatum doen.

5.De beslissing

De kantonrechter
In het incident
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
In de zaak van het verzoek
5.3.
wijst het primaire verzoek van [verzoeker] af,
5.4.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van € 814,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.5.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad [1] ,
5.6.
bepaalt dat de zaak in de stand waarin zij zich bevindt voor wat betreft de subsidiaire en meer subsidiaire vordering van [verzoeker] (zie 4.16 en 4.17) wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor een dagvaardingsprocedure,
5.7.
stelt [verzoeker] in de gelegenheid om zijn stellingen ten aanzien van deze vordering aan te passen aan de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure en verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van 3 april 2025,
5.8.
bepaalt dat [verweerder] op de rolzitting van 1 mei 2025 in de gelegenheid zal worden gesteld om voor antwoord te concluderen,
5.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
In de zaak van het tegenverzoek
5.10.
bepaalt dat de zaak in de stand waarin zij zich bevindt voor wat betreft de vordering van [verweerder] (zie 4.20) wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor een dagvaardingsprocedure,
5.11.
stelt [verweerder] in de gelegenheid om zijn stellingen ten aanzien van deze vordering aan te passen aan de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure en verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van 3 april 2025,
5.12.
wijst [verweerder] erop dat ingevolge artikel 3WGBZ een griffierecht zal worden geheven,
5.13.
bepaalt dat [verzoeker] op de rolzitting van 1 mei 2025 in de gelegenheid zal worden gesteld om voor antwoord te concluderen,
5.14.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.M. van den Berk en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2025.

Voetnoten

1.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.