ECLI:NL:RBOBR:2025:1032

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
02/215648-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan het voorhanden hebben van harddrugs en softdrugs en het voorhanden hebben van een vuurwapen

Op 20 februari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan het voorhanden hebben van harddrugs en softdrugs, alsook het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 3 juli 2024 in Middelburg, samen met medeverdachten, opzettelijk cocaïne, MDMA en hennep voorhanden heeft gehad. De verdachte had zijn woning ter beschikking gesteld voor de drugshandel van de medeverdachten. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplichtigheid, ondanks het verweer van de verdediging dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim bij de binnentreding van de woning. De rechtbank verwierp dit verweer en concludeerde dat de binnentreding rechtmatig was. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen, maar werd wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlasteleggingen. De rechtbank legde een taakstraf van 150 uren op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de risico's van drugshandel en het bezit van een vuurwapen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 02.215648.24
Datum uitspraak: 20 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2001] ,
wonende te [adres 1]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 januari 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 3 juli 2024 te Middelburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 4,9 gram cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
- 5,8 gram en/of 32,5 pillen MDMA, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en/of MDMA en/of 2C-B en/of LSD (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 3 juli 2024 te Middelburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad
- 4,9 gram cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
- 5,8 gram en/of 32,5 pillen MDMA, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en/of MDMA en/of 2C-B en/of LSD (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 03 juli 2024 te Middelburg, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] de woning [adres 1] ten behoeve van voornoemd misdrijf ter beschikking te stellen;
Feit 2
hij op of omstreeks 3 juli 2024 te Middelburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 471 gripzakjes met hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, en/of
- 5 blokken hasjiesj, elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 3 juli 2024 te Middelburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad
- 471 gripzakjes met hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, en/of
- 5 blokken hasjiesj, elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 03 juli 2024 te Middelburg, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] de woning [adres 1] ten behoeve van voornoemd misdrijf ter beschikking te stellen;
Feit 3
hij op of omstreeks 3 juli 2024 te Middelburg, althans in Nederland, een wapen van categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een revolver (BBM, Olympic 38, kaliber .22 LR), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, en/of
(voor dat vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet Wapens en Munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te weten
- 20 kogelpatronen (Cascade Cartridge Co Inc, kaliber .22 LR) en/of
- 4 kogelpatronen (Eley Brothers Ltd, kaliber .22 LR) en/of
- 2 kogelpatronen (Pobjeda-Sport, kaliber .22 LR) en/of
- 2 kogelpatronen (Remington Arms, kaliber .22 LR)
voorhanden heeft gehad.

De formele voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder feit 1 primair en onder feit 2 primair ten laste gelegde (medeplegen), en tot bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair, feit 2 subsidiair (medeplichtigheid) en feit 3 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv). Er waren onvoldoende feiten en omstandigheden die de binnentreding van de woning aan de [adres 1] op 3 juli 2024 rechtvaardigden. De resultaten van de binnentreding en doorzoeking dienen derhalve buiten beschouwing te worden gelaten, waarop vrijspraak van feit 1, 2 en 3 moet volgen.
Subsidiair kan niet worden bewezen dat de verdachte opzet had op het aanwezig hebben van drugs in zijn woning. Ook om deze reden moet verdachte van feit 1 en 2 worden vrijgesproken. Meer subsidiair moet verdachte ten aanzien van feit 1 en 2 worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde medeplegen.
Het oordeel van de rechtbank
Voor de leesbaarheid van het vonnis zijn de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in Bijlage I bij dit vonnis. De inhoud van die bijlage geldt als hier herhaald en ingelast.
In aanvulling daarop overweegt de rechtbank nog als volgt.
Binnentreden woning
De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] al langere tijd werden geobserveerd door de politie wegens het vermoeden van dealen van drugs. Op 3 juli 2024 wordt door verbalisanten gezien dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gelijktijdig enige tijd in de woning aan de [adres 1] zijn, waarbij [medeverdachte 1] de woning in gaat met een rugzak. [medeverdachte 1] verlaat vervolgens de woning zonder rugzak en verkoopt wiet aan een klant ( [betrokkene] ), die vervolgens wordt ‘afgevangen’. In de woning van [medeverdachte 1] worden grote hoeveelheden drugs aangetroffen. Op het moment van afgifte van de machtiging tot binnentreden was er daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende relevante informatie voorhanden op basis waarvan kon worden gesproken van een redelijk vermoeden van overtreding van de Opiumwet en is de machtiging tot binnentreden van de woning rechtmatig afgegeven. Er is daarom geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
Feit 1 en 2
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor het primair ten laste gelegde medeplegen met betrekking tot feit 1 en 2, nu uit het dossier niet blijkt dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ten aanzien van het aanwezig hebben van de drugs in zijn woning.
Ten aanzien van de hoeveelheden cocaïne en MDMA(-pillen) ten laste gelegd onder feit 1 overweegt de rechtbank dat ter zake in het dossier een NFIDENT-rapport ontbreekt. Niettemin neemt de rechtbank aan dat het hier daadwerkelijk gaat om cocaïne en MDMA-pillen gelet op de indicatieve testen, het feit dat de medeverdachten in [adres 2] deze stoffen gezamenlijk voorhanden hadden en bovendien uit de berichten in de telefoons naar voren komt dat zij in dergelijke stoffen handelden en daarvoor heden bij separate vonnissen zijn veroordeeld.
Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid bij feit 1 en 2, overweegt de rechtbank dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid voldoende is dat de verdachte een bijdrage aan het misdrijf heeft geleverd, die het misdrijf daadwerkelijk heeft bevorderd of gemakkelijk gemaakt. Ook geldt dat de medeplichtige zowel opzet op zijn medeplichtigheidsgedraging als (voorwaardelijk) opzet op het door de dader gepleegde misdrijf moet hebben gehad.
Uit het berichtenverkeer dat is gevonden in de mobiele telefoon van verdachte, concludeert de rechtbank dat verdachte af en toe werd gevraagd om (in ieder geval soft-)drugs rond te brengen voor [medeverdachte 1] . De rechtbank maakt hieruit op dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in drugs handelden. Op 1 juli 2024 en 2 juli 2024 heeft [medeverdachte 1] aan verdachte gevraagd of hij tegen betaling mocht komen ‘wegen’ bij verdachte thuis. Verdachte is hiermee akkoord gegaan. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] drugs kwamen wegen in zijn woning, waarbij verdachte in ieder geval vol opzet had op het aanwezig hebben door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van softdrugs (feit 2) en minst genomen voorwaardelijk opzet op het aanwezig hebben van harddrugs (feit 1). Omdat de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte wist van de drugshandel door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , heeft verdachte willens en weten de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij ook harddrugs kwamen wegen in zijn woning. Verdachte heeft voor deze misdrijven gelegenheid gegeven door zijn woning ter beschikking te stellen en heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan medeplichtigheid daarvan.
Ten aanzien van de 471 gripzakjes met hennep in de woning aan de [adres 1] , zoals ten laste gelegd in feit 2 subsidiair, overweegt de rechtbank dat in het dossier een proces-verbaal over het wegen van de inhoud van deze zakjes ontbreekt. De rechtbank acht desalniettemin wettig en overtuigend bewezen dat de inhoud van deze zakjes gezamenlijk meer dan 30 gram hennep bevatten, nu redelijkerwijs niet aannemelijk is dat de totale hoeveelheid hennep in dusdanig veel gevulde gripzakjes minder dan 30 gram is.
Met betrekking tot de telefoongesprekken tussen verdachte en ‘ [medeverdachte 2] ’ merkt de rechtbank op dat zij – net als de politie – ervan uitgaat dat dit een gesprek was met medeverdachte [medeverdachte 1] . Hiertoe verwijst de rechtbank naar de bewijsmiddelen en in het bijzonder naar het feit dat daaruit blijkt dat ‘ [medeverdachte 2] ’ in een gesprek vraagt of er morgen mag worden gewogen in de woning van verdachte en verdachte vervolgens akkoord geeft en zegt de deur open te zullen laten. Medeverdachte [medeverdachte 1] is de volgende dag via een reeds geopende achterdeur de betreffende woning in gegaan en in die woning zijn een weegschaal en drugs aangetroffen op tafel.
Feit 3
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie.

De bewezenverklaring

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Feit 1 subsidiair
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 3 juli 2024 te Middelburg, tezamen en in vereniging met elkaar, opzettelijk aanwezig hebben gehad
- 4,9 gram cocaïne, en
- 5,8 gram en 32,5 pillen MDMA,
zijnde cocaïne en MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 3 juli 2024 te Middelburg opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door aan die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de woning [adres 1] ten behoeve van voornoemd misdrijf ter beschikking te stellen;
Feit 2 subsidiair
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 3 juli 2024 te Middelburg, tezamen en in vereniging met elkaar, opzettelijk aanwezig hebben gehad
- 471 gripzakjes met hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, en
- 5 blokken hasjiesj, elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
zijnde hasjiesj en hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 3 juli 2024 te Middelburg opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door aan die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de woning [adres 1] ten behoeve van voornoemd misdrijf ter beschikking te stellen;
Feit 3
hij op 3 juli 2024 te Middelburg een wapen van categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een revolver (BBM, Olympic 38, kaliber .22 LR), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, en
(voor dat vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet Wapens en Munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te weten
- 20 kogelpatronen (Cascade Cartridge Co Inc, kaliber .22 LR) en/
- 4 kogelpatronen (Eley Brothers Ltd, kaliber .22 LR) en
- 2 kogelpatronen (Pobjeda-Sport, kaliber .22 LR) en
- 2 kogelpatronen (Remington Arms, kaliber .22 LR)
voorhanden heeft gehad.

De strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een voorwaardelijke straf bepleit, mocht de rechtbank tot strafoplegging komen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is niet passend, vanwege het werk van verdachte en de negatieve gevolgen die hij al heeft ondervonden.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan het aanwezig hebben van harddrugs en softdrugs, en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de verdachte ter terechtzitting verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn vuurwapenbezit en dat zijn rol in het drugsbezit beperkt in geweest.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank acht een taakstraf voor de duur van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd dat verdachte in verzekering heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank zal daarnaast een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 2 jaren, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

Beslag

Ter terechtzitting is gebleken dat door verdachte afstand is gedaan van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de revolver en de munitie. Voor de administratieve afwerking van het beslag zal de rechtbank de goederen tevens onttrekken aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

Toepasselijke wetsartikelen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 48, 57 Wetboek van Strafrecht
2, 3, 10, 11 Opiumwet
26, 55 Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1 subsidiair, feit 2 subsidiair en feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Feit 1 subsidiair
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Feit 2 subsidiair
medeplichtigheid bij opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Feit 3
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
legt op de volgende straffen en maatregel:
een taakstraf voor de duur van 150 (HONDERDVIJFTIG) UREN, subsidiair 75 dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid;
en
een gevangenisstraf voor de duur van 2 (TWEE) MAANDEN, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
beslag
onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
  • 28 STK Munitie;
  • 1 STK Revolver.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. A.E. de Kryger en mr. E.C. Mulders, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Warners, griffier,
en is uitgesproken op 20 februari 2025.