ECLI:NL:RBOBR:2025:1020

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
02.215629.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van handel in hard- en softdrugs met verbeurdverklaring van inbeslaggenomen goederen

Op 20 februari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die in vereniging met anderen gedurende een periode van zeven maanden harddrugs en softdrugs heeft verhandeld. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk cocaïne, MDMA, 2-CB, LSD, hennep en hasjiesj heeft verkocht, afgeleverd en vervoerd. De feiten vonden plaats in de periode van 1 december 2023 tot en met 3 juli 2024 in Middelburg. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen auto van de verdachte bevolen, aangezien deze was gebruikt bij de strafbare feiten. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden en dat de handel in verdovende middelen ernstige schade toebrengt aan de gezondheid van gebruikers. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf recht doet aan de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [02.215629.24]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 02.215629.24
Datum uitspraak: 20 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2001] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 januari 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 december 2023 tot en met 3 juli 2024 te Middelburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, cocaïne en/of MDMA en/of LSD en/of 2C-B, zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 december 2023 tot en met 3 juli 2024 te Middelburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, verschillende hoeveelheden hennep en/of hasjiesj, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 3
hij op of omstreeks 3 juli 2024 te Middelburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
in de woning gelegen aan de [adres 2]
- 154, 3 gram cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
- 84,9 gram en/of 741 pillen MDMA, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, en/of
- 175 pillen 2-CB, althans een hoeveelheid van en materiaal bevattende 2-CB, en/of
- 233 LSD-zegels, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende LSD; en/of
in de woning gelegen aan de [adres 3]
- 4,9 gram cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
- 5,8 gram en/of 32,5 pillen MDMA, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en/of MDMA en/of 2C-B en/of LSD (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 4
hij op of omstreeks 3 juli 2024 te Middelburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
in de woning gelegen aan de [adres 2]
- 213,8 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, en/of
- 97,6 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, en/of
in de woning gelegen aan de [adres 3]
- 471 gripzakjes met hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, en/of
- 5 blokken hasjiesj, elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

De formele voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de feiten 1 en 2 aangevoerd dat de handel in verdovende middelen in de tenlastegelegde periode tot 25 januari 2024 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Voor de periode daarna en ten aanzien van de feiten 3 en 4 heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Voor de leesbaarheid van het vonnis zijn de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in Bijlage I bij dit vonnis. De inhoud van die bijlage geldt als hier herhaald en ingelast.
In aanvulling daarop overweegt de rechtbank nog als volgt.
Met betrekking tot de telefoongesprekken tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en ‘ [medeverdachte 2] ’ merkt de rechtbank op dat zij – net als de politie – ervan uitgaat dat dit een gesprek was met medeverdachte [medeverdachte 3] . Hiertoe verwijst de rechtbank naar de bewijsmiddelen en in het bijzonder naar het feit dat daaruit blijkt dat ‘ [medeverdachte 2] ’ in een gesprek vraagt of er morgen mag worden gewogen in de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] en die vervolgens akkoord geeft en zegt de deur open te zullen laten. Medeverdachte [medeverdachte 3] is de volgende dag via een reeds geopende achterdeur de betreffende woning in gegaan en in die woning zijn een weegschaal en drugs aangetroffen op tafel.
Ten aanzien van de tenlastegelegde periode vanaf 1 december 2023 in feit 1 en 2, overweegt de rechtbank dat aan het einde van november 2023 en dus vlak voor 1 december berichten op de telefoon van de verdachte zijn gevonden, waaruit blijkt dat hij drugs verkocht en afleverde bij klanten. Verder is in november 2023 al een melding gemaakt van vermeend dealen van drugs, waarbij het kenteken van de auto van verdachte wordt genoemd, en begin december 2023 waarbij de kentekens van de auto’s van zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 3] werden genoemd. De rechtbank acht gelet op het voorgaande en met inachtneming van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] al vanaf 1 december 2023 actief drugs aan het verhandelen waren.
Ten aanzien van de hoeveelheden cocaïne en MDMA(-pillen) die zijn aangetroffen in de woning gelegen aan de [adres 3] , ten laste gelegd onder feit 3, overweegt de rechtbank dat ter zake in het dossier een NFIDENT-rapport ontbreekt. Niettemin neemt de rechtbank aan dat het hier daadwerkelijk gaat om cocaïne en MDMA-pillen gelet op de indicatieve testen, het feit dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] in [adres 2] deze stoffen gezamenlijk voorhanden hadden en bovendien uit de berichten in de telefoons naar voren komt dat zij in dergelijke stoffen handelden en daarvoor heden worden veroordeeld.
Ten aanzien van de 471 gripzakjes met hennep in de woning aan de [adres 3] , zoals ten laste gelegd in feit 4, overweegt de rechtbank dat in het dossier een proces-verbaal over het wegen van de inhoud van deze zakjes ontbreekt. De rechtbank acht desalniettemin wettig en overtuigend bewezen dat de inhoud van deze zakjes gezamenlijk meer dan 30 gram hennep bevatten, nu redelijkerwijs niet aannemelijk is dat de totale hoeveelheid hennep in dusdanig veel gevulde gripzakjes minder dan 30 gram is.
De rechtbank acht op basis van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de periode van 1 december 2023 tot en met 3 juli 2024 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van handel in hard- en softdrugs (feit 1 en 2) en aan het medeplegen van aanwezig hebben van hard- en softdrugs op 3 juli 2024 (feit 3 en 4).

De bewezenverklaring

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen in bijlage I komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Feit 1
in de periode van 1 december 2023 tot en met 3 juli 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, cocaïne en/of MDMA, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2
in de periode van 1 december 2023 tot en met 3 juli 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk
heeftverkocht en afgeleverd en vervoerd, verschillende hoeveelheden hennep en/of hasjiesj, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 3
op 3 juli 2024 te Middelburg, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad
in de woning gelegen aan de [adres 2]
- 153,7 gram cocaïne, en
- 84,9 gram en 741 pillen MDMA, en
- 175 pillen 2-CB, en
- 233 LSD-zegels; en
in de woning gelegen aan de [adres 3]
- 4,9 gram cocaïne, en
- 5,8 gram en 32,5 pillen MDMA,
zijnde cocaïne en MDMA en 2C-B en LSD een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 4
op 3 juli 2024 te Middelburg, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad
in de woning gelegen aan de [adres 2]
- 213,8 gram hennep, en
- 97,6 gram hasjiesj, en
in de woning gelegen aan de [adres 3]
- 471 gripzakjes met hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, en
- 5 blokken hasjiesj, elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
zijnde hasjiesj en hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en cursief weergegeven. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een geldboete van € 5.000,00 wordt opgelegd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van maximaal 2 jaar passend is. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank verder aan verdachte geen geldboete op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gehandeld in hard- en softdrugs. Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Verdachte heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de gevolgen hiervan voor de maatschappij.
Kijkend naar de persoon van verdachte, overweegt de rechtbank dat de verdachte zowel bij de politie als bij de reclassering en ter terechtzitting zeer weinig over zijn persoonlijke omstandigheden en zijn motivatie om de bewezenverklaarde feiten te plegen, heeft willen delen. Verdachte heeft daarbij ook geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Gelet op deze houding ziet de rechtbank geen reden om naar beneden af te wijken van de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal daarvan 3 maanden voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank zal geen geldboete opleggen zoals door de officier van justitie is geëist, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Beslag

De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het inbeslaggenomen geldbedrag, nu niet vast is komen te staan dat dit bedrag afkomstig is van de bewezenverklaarde strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen auto van verdachte vatbaar is voor verbeurdverklaring. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 met behulp van de inbeslaggenomen auto van verdachte zijn gepleegd.

Toepasselijke wetsartikelen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57, 60 Wetboek van Strafrecht
2, 3, 10, 11 Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart de ten laste gelegde feiten 1, 2, 3 en 4 bewezen zoals hiervoor is omschreven;
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 2
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 3
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 4
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
straffen
legt op de volgende straf:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 (TWAALF) MAANDEN,

beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
3 (DRIE) MAANDENniet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
legt op de bijkomende straf:

verbeurdverklaring van het volgende inbeslaggenomen goed:

- 1462225 Personenauto, BMW 3er Reihe, kenteken [kenteken] ;
gelast de teruggave van het volgende inbeslaggenomen goed:
135 EUR ibn 03-07-2024;
aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon: de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. A.E. de Kryger en E.C. Mulders, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Warners, griffier,
en is uitgesproken op 20 februari 2025.