ECLI:NL:RBOBR:2025:1016

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
01.040261.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op ex-vriendin door verdachte na relatiebreuk en mishandeling van een andere man

Op 21 februari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn ex-vriendin, [slachtoffer 1], heeft vermoord. De verdachte, geboren in 1987 en thans gedetineerd in PI Veenhuizen, heeft de ex-vriendin op 4 februari 2024 in Eindhoven met 17 messteken om het leven gebracht, nadat hij haar had opgewacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen [slachtoffer 1] heeft vermoord, maar ook [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem in zijn vinger te bijten. De verdachte heeft de relatie met [slachtoffer 1] niet geaccepteerd en was woedend toen hij haar met een andere man aantrof. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan moord met voorbedachte rade en mishandeling, en heeft hem een gevangenisstraf van 20 jaar opgelegd. Daarnaast moet de verdachte schadevergoeding betalen aan de nabestaanden van het slachtoffer en aan [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.040261.24
Datum uitspraak: 21 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1987] ,
thans gedetineerd te: PI Veenhuizen, locatie Norgerhaven.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 mei 2024, 20 augustus 2024, 15 november 2024 en 7 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 april 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 20 augustus 2024 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 4 februari 2024 te Eindhoven
[slachtoffer 1] (ook genaamd [slachtoffer 1] )
opzettelijk
en met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1]
meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst en/of in de borstkas en/of in de rug en/of in de buik en/of in de rechter flank en/of in de linker flank en/of in de linker arm, althans in het lichaam, te steken en/of te snijden;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 4 februari 2024 te Eindhoven
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] in een of meer vingers te bijten.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.
Op verdachte rust de verdenking dat hij in de nacht van 3 op 4 februari 2024 te Eindhoven, al dan niet met voorbedachte raad, [slachtoffer 1] , ook genaamd [slachtoffer 1] , hierna ook te noemen: [slachtoffer 1] ), van het leven heeft beroofd door haar meermaals te steken met een mes. Verder wordt hij ervan verdachte dat hij eerder die nacht [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) heeft mishandeld door hem in zijn vinger te bijten.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op gronden als vervat in het door hem op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van moord op [slachtoffer 1] (feit 1) en mishandeling van [slachtoffer 2] (feit 2).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft gepleit overeenkomstig haar pleitnota.
Zij heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ niet bewezen kan worden verklaard omdat verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld. Verdachte zijn voornemen was gericht op het aangaan van de confrontatie met [slachtoffer 2] waarbij [slachtoffer 1] ongewild slachtoffer is geworden. Verdachte dient om die reden te worden vrijgesproken van moord.
Verdachte had, bij het toebrengen van steekletsels, wel voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] . Doodslag kan daarom bewezen worden verklaard.
Wat betreft de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 2] , refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen. [1]
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn – omwille van de leesbaarheid van het vonnis – uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd. De bewezenverklaring volgt – tenzij hieronder toegelicht – genoegzaam uit de in de bewijsbijlage weergegeven bewijsmiddelen.
Nadere overwegingen met betrekking tot het bewijs.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:

Vaststelling feiten en omstandigheden op grond van de bewijsmiddelen.
Verdachte heeft een relatie gehad met [slachtoffer 1] . Zij hebben tijdens deze relatie samengewoond in de woning van verdachte aan [adres 1] in Eindhoven. [slachtoffer 1] heeft de relatie enkele weken voor de nacht van 3 op 4 februari 2024 verbroken. Zij is toen bij een vriendin ingetrokken die ook in [adres 1] woonde, maar dan een aantal huizen verderop.
In de avond en nacht van 3 op 4 februari 2024 heeft verdachte veelvuldig contact gezocht met [slachtoffer 1] door haar tekstberichten en spraakberichten te sturen. Ook heeft hij haar tientallen malen proberen te bellen.
De inhoud en de strekking van de berichten worden in de loop van de avond steeds dwingender, beledigender en agressiever. Verdachte wil weten waar [slachtoffer 1] is en met wie ze is. [slachtoffer 1] geeft in de door haar naar verdachte gestuurde berichten meermaals duidelijk aan dat de relatie voorbij is en dat verdachte moet stoppen met het zoeken van contact. Verdachte trekt zich hier echter niets van aan en blijft doorgaan met het sturen van berichten en het zoeken van contact.
Uiteindelijk is verdachte de stad ingegaan om [slachtoffer 1] te zoeken en te achterhalen of zij in gezelschap is van een andere man.
Tegen zijn huisgenoot zegt hij voordat hij de stad in gaat dat als hij haar betrapt met een ander, hij haar en die ander zal vermoorden.
Verdachte treft [slachtoffer 1] na 2 uur ‘s nachts aan in [adres 2] . Zij is dan in gezelschap van [slachtoffer 2] .
In het café valt verdachte vervolgens [slachtoffer 2] aan en bijt hem tijdens de hierop volgende worsteling in zijn vinger.
[slachtoffer 2] is door deze beet gewond geraakt aan zijn vinger.
Bewezenverklaring feit 2:
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank feit 2 (de mishandeling van [slachtoffer 2] ) wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte is vervolgens het café uitgezet en is kort daarna, omstreeks 02.27 uur, afwisselend lopend en rennend, naar zijn huis gegaan. Verdachte komt daar rond 02.38 uur aan. Acht minuten later komt hij terug in beeld van een camera van het CKE-gebouw, gelegen nabij de ingang van de Kruisstraattunnel in Eindhoven. In de tussengelegen tijd heeft hij zich thuis omgekleed en een koksmes gepakt en dat in zijn broeksband gestopt.
Verdachte blijft vervolgens, gewapend met het mes, rondhangen nabij de ingang van de Kruisstraattunnel . Enkele minuten later komen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door de Kruisstaattunnel gelopen in de richting van verdachte. Op het moment dat zij de tunnel uitlopen, loopt verdachte op hen af met het mes in zijn hand.
Verdachte maakt meteen meerdere stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer 1] terwijl [slachtoffer 2] haar van verdachte weg probeert te trekken. Verdachte loopt vervolgens weg, maar keert na een paar seconden weer om en loopt terug naar [slachtoffer 1] . Vervolgens steekt verdachte haar opnieuw meerdere keren in haar lichaam. Verdachte loopt daarna weg in de richting van de Pastoor Petersstraat / [adres 1] .
Reanimatie en medische behandeling op straat mocht niet meer baten en [slachtoffer 1] blijkt bij aankomst in het ziekenhuis die nacht te zijn overleden.
Volgens het sectierapport is het overlijden het gevolg van de steekletsels die zij heeft opgelopen bij het steekincident. 13 van de 17 steekletsels hebben belangrijke structuren en organen geraakt, waaronder het hart en de longen.
Opzet op de dood:
Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte [slachtoffer 1] met opzet van het leven heeft beroofd door haar meerdere keren met een mes in haar lichaam te steken. Anders dan de verdediging is de rechtbank hierbij van oordeel dat sprake is van vol opzet en niet van voorwaardelijk opzet.
Naar de uiterlijke verschijningsvorm was het handelen van verdachte direct gericht op het doden van het slachtoffer. Hij heeft haar tijdens de confrontatie met grof geweld aangevallen en haar meteen een aantal levensbedreigende steekverwondingen toegebracht met een groot en scherp mes. Doodslag is daarom zonder meer te bewijzen.
Voorbedachte raad:
Vervolgens is de vraag of verdachte ook met voorbedachte raad heeft gehandeld en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan moord.

Juridisch kader.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte raad” volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Is in dit geval sprake van voorbedachte raad?
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte in de avond van 3 februari 2024 en in de nacht van 4 februari 2024 wil weten waar [slachtoffer 1] is en haar veel (spraak- en tekst)berichten stuurt en veelvuldig belt. Hij wil weten of zij met iemand anders is en wil haar ‘pakken’/betrappen. Tegen huisgenoot [betrokkene] zegt verdachte dat hij [slachtoffer 1] gaat vermoorden als hij haar daadwerkelijk met een ander betrapt. Rond 02.10 uur stuurt hij een spraakbericht naar [slachtoffer 1] met de dreigende strekking dat hij haar iets aan gaat doen. Verdachte gaat ook daadwerkelijk op zoek naar haar en treft haar in [adres 2] in gezelschap van [slachtoffer 2] . Verdachte wordt agressief en [slachtoffer 1] kiest partij voor [slachtoffer 2] . Verdachte wordt het café uitgezet en spoedt zich vervolgens naar huis, pakt daar een mes en gaat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] staan opwachten in de buurt van de Kruisstraattunnel . Hij weet dat [slachtoffer 1] door deze tunnel moet lopen om naar haar woning in [adres 1] te komen.
Verdachte heeft, op het moment dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de tunnel zag lopen, zich aan hun zicht onttrokken, heeft het mes ter hand genomen en is op het moment dat zij de tunnel uit liepen, op hen af gelopen. Op de beelden is te zien dat verdachte zich direct op [slachtoffer 1] richt en haar meerdere malen steekt met het mes.
Hoewel verdachte tegen zijn huisgenoot al heeft gezegd dat hij [slachtoffer 1] zou gaan vermoorden als hij haar met een ander zou betrappen, kan de rechtbank niet vaststellen dat
verdachte op dat moment ook al daadwerkelijk het voornemen had om de daad bij het woord te voegen. Hij is [slachtoffer 1] weliswaar gaan zoeken, maar hij had op dat moment nog geen wapen bij zich en heeft in het café zijn agressie vooral gericht op [slachtoffer 2] .
Vanaf het moment dat verdachte uit het café wordt gezet, staat zijn hierboven omschreven handelen naar het oordeel van de rechtbank wel in het teken van het voorbereiden en het uitvoeren van de moord op [slachtoffer 1] . Hij heeft haar inmiddels daadwerkelijk ‘betrapt’ met een ander en besluit dan dat hij haar gaat doden.
Verdachte heeft zich vanaf het moment dat hij vanuit de stad naar huis liep/rende tot aan het moment dat hij [slachtoffer 1] neerstak ruimschoots kunnen beraden op zijn voorgenomen besluit en kunnen nadenken over de betekenis en de gevolgen hiervan.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er – anders dan door de verdediging is gesteld – in deze zaak geen contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad.
Hoewel de rechtbank aannemelijk acht dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit behoorlijk onder invloed van alcohol verkeerde, blijkt uit het bewijs dat verdachte vanaf het moment dat hij naar huis ging om het mes op te halen, doelgericht heeft gehandeld.
Een vergevorderde staat van dronkenschap (bijvoorbeeld wankelend en zwalkend lopen) blijkt niet uit de camerabeelden. Nadat verdachte thuis kwam om het mes op te halen, heeft hij aan zijn huisgenoot gevraagd of deze met hem mee ging. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dit een opmerkelijk verzoek is, dat niet direct past bij een voornemen om [slachtoffer 1] te doden. De rechtbank stelt echter ook vast dat de huisgenoot hier niet op in is gegaan en dat verdachte vervolgens gewapend met het mes naar buiten is gegaan om [slachtoffer 1] op te wachten en neer te steken.
Verdachte zelf geeft geen verklaring of uitleg over het gesprek met zijn huisgenoot.
De verklaring die verdachte wel heeft afgelegd over zijn gedrag en motieven voorafgaand aan en rond het moment van het steekincident, is summier en bovendien zodanig in strijd met de vaststelling van de feiten op grond van de bewijsmiddelen, dat de rechtbank deze verklaring als ongeloofwaardig en onaannemelijk terzijde schuift.

Conclusie
Op grond van al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de onder feit 1 ten laste gelegde moord wettig en overtuigend kan worden bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte en opgesomde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen daarover hierboven is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
T.a.v. feit 1:
op 4 februari 2024 te Eindhoven, [slachtoffer 1] (ook genaamd [slachtoffer 1] ), opzettelijk
en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer 1]
meermalen met een mes in de borst en in de borstkas en in de rug en in de buik en in de rechterflank en in de linkerflank te steken;
T.a.v. feit 2:
op 4 februari 2024 te Eindhoven, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] in een vinger te bijten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 jaren met aftrek van het reeds ondergane voorarrest in België en Nederland.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de onvolledigheid/beperkingen van de Pro Justitia-rapportage. Niet kan worden uitgesloten dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was op het moment van het ten laste gelegde. Zij heeft verzocht om, uitgaande van bewezenverklaring van doodslag maar vrijspraak van moord, aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 11 jaren met aftrek van voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten, betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze uit het dossier en uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de moord op zijn ex-vriendin omdat hij het niet kon verkroppen dat zij de relatie had beëindigd. Verdachte probeerde het slachtoffer zo ver te krijgen dat zij weer bij hem terug zou komen. Omdat het slachtoffer hem afwees en niet meer reageerde op zijn berichten en oproepen, is hij haar gaan zoeken. Hij trof haar met een andere man in het café en kon kennelijk niet accepteren dat zij zich vrij voelde en plezier had en het zelfs voor deze andere man opnam. Na de mishandeling van deze man, [slachtoffer 2] , is verdachte naar huis gerend om een mes te halen en heeft op gruwelijke en niets ontziende wijze zijn ex-vriendin om het leven gebracht. Verdachte heeft haar 17 keer met brute kracht in haar lichaam gestoken met een groot keukenmes, midden op straat, in het holst van de nacht na een uitgaansavond. Verdachte heeft haar in een hopeloze toestand achtergelaten en is gevlucht. Toegesnelde hulpdiensten en dappere voorbijgangers hebben zich ontfermd over het slachtoffer en geprobeerd haar te reanimeren. Het slachtoffer had echter geen schijn van kans gelet op het zeer ernstige en fatale letsel dat verdachte haar had toegebracht. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan femicide, een groot maatschappelijk probleem. Het slachtoffer zal voor altijd gemist worden door haar nabestaanden. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij niet de volle verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden en de schuld ook deels bij zijn ex-vriendin en [slachtoffer 2] legt: zij hebben hem hiertoe gebracht aldus verdachte.
De persoon van verdachte.
Over de persoon van verdachte is uitgebreid gerapporteerd door middel van een triplerapportage. Deze rapportage is uitgebracht op 28 juni 2024. Verdachte heeft gesproken met een psycholoog, een psychiater en een forensisch milieuonderzoeker. De rapporteurs komen tot de conclusie dat er geen psychische stoornis bij verdachte kan worden vastgesteld ten tijde van het ten laste gelegde. De ingenomen hoeveelheid alcohol van tien tot twaalf glazen bier kan een rol hebben gespeeld bij de afname van de impulscontrole, maar verondersteld mag worden dat verdachte wist dat overmatig alcoholgebruik kan leiden tot verminderde controle omdat er geen stoornis ten tijde van het ten laste gelegde is vastgesteld en verdachte vaker deze hoeveelheden had gedronken. Gelet op dit alles, is geadviseerd het ten laste gelegde, indien bewezen, volledig aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank sluit zich aan bij deze conclusies. Anders dan de verdediging, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten in het rapport om te concluderen dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De op te leggen straf.
Moord behoort tot de zwaarste delicten die het Wetboek van Strafrecht kent. De rechtbank zoekt bij haar beslissing over de hoogte van de straf doorgaans aansluiting bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten en jurisprudentie. Ten aanzien van moord zijn er geen landelijke oriëntatiepunten. Daarom kijkt de rechtbank naar straffen die rechters in soortgelijke zaken hebben opgelegd en de specifieke omstandigheden van dit geval.
Gelet op de ernst van het gepleegde delict acht de rechtbank uit een oogpunt van vergelding een vrijheidsbeneming van zeer lange duur op zijn plaats. De rechtbank acht de volgende omstandigheden strafverzwarend:
- de mensonterende wijze waarop het slachtoffer om het leven is gebracht, namelijk door zeventien keer op brute wijze, met grof geweld, op haar in te steken;
- het motief van verdachte: hij heeft niet geaccepteerd dat het slachtoffer de relatie verbrak en voor zichzelf koos. In plaats daarvan heeft hij ervoor gekozen om haar uit frustratie en jaloezie te doden.
Hoewel de mishandeling van [slachtoffer 2] op zich ook een ernstig feit is, draagt dit, gelet op de zeer lange straf die de rechtbank voor de moord op [slachtoffer 1] zal opleggen, niet bij aan de strafmaat.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren opleggen.
De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal op de straf in mindering worden gebracht.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [broer slachtoffer] .

De broer van het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft een vordering ingediend ter hoogte van
€ 2.019,02 ter vergoeding van gemaakte kosten. Het gaat hierbij om een vliegticket Turkije-Nederland, reiskosten Turkije-Nederland en een laissez-passer voor het lijk van het slachtoffer inclusief apostille.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft met betrekking tot de vordering geen opmerkingen en heeft zich om die reden volledig gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2024 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2024 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [moeder slachtoffer] .

De moeder van het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft een vordering ingediend ter vergoeding van de uitvaartkosten ter hoogte van € 4.000,00 en vergoeding van affectieschade ter hoogte van
€ 17.500,00.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft met betrekking tot de vordering geen opmerkingen en heeft zich om die reden volledig gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2024 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2024 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [zoon slachtoffer] .

Namens de minderjarige zoon van het slachtoffer [slachtoffer 1] is een vordering ingediend ter vergoeding van affectieschade ter hoogte van € 20.000,00.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft met betrekking tot de vordering geen opmerkingen en heeft zich om die reden volledig gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2024 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2024 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

Door de benadeelde partij is een vordering ingediend tot vergoeding van € 1.000,00 aan immateriële schade.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft met betrekking tot de vordering geen opmerkingen en heeft zich om die reden volledig gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering tot een bedrag van € 500,00 toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal daarmee een lager bedrag toewijzen dan het gevorderde bedrag van
€ 1.000,00. De rechtbank heeft daarbij gelet op de ernst van de verwondingen van het slachtoffer en de bedragen die worden toegekend in vergelijkbare zaken.
De rechtbank zal de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk verklaren in het overige gedeelte van de vordering.
De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2024 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag.

Hoewel de in beslag genomen voorwerpen niet van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet, is de rechtbank van oordeel dat de in beslag genomen keukenmessen in de woning van verdachte aan het verkeer onttrokken dienen te worden. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting zijn deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane misdrijven aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of ter voorbereiding van soortgelijke misdrijven en deze voorwerpen toebehoren aan verdachte. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met het algemeen belang. Het mes dat is aangetroffen in de bosjes dient eveneens aan het verkeer te worden onttrokken, nu dat gebruikt is voor de moord op [slachtoffer 1] .

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen: 36b, 36d, 36f, 57, 289 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende misdrijven oplevert:
ten aanzien van feit 1 (impliciet primair):
moord
ten aanzien van feit 2:
mishandeling
- verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Strafoplegging
ten aanzien van feit 1 (impliciet primair) en feit 2:
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 jaren met aftrekovereenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partijen
ten aanzien van feit 1:
- legt aan verdachte op de
verplichting tot betaling aan de Staatten behoeve van
[broer slachtoffer] , van een bedrag van 2.019,02 euro.
- bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [broer slachtoffer] :
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [broer slachtoffer] , van een bedrag van 2.019,02 euro, bestaande uit materiële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de (proces)kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.

ten aanzien van feit 1:

- legt aan verdachte op de
verplichting tot betaling aan de Staatten behoeve van
[moeder slachtoffer] , van een bedrag van 21.500,00 euro.
- bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 142 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 4.000,00 euro materiële schade en 17.500,00 euro immateriële schade.
De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [moeder slachtoffer] :
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [moeder slachtoffer] , van een bedrag van 21.500,00 euro, bestaande uit 4.000,00 euro materiële schade en 17.500,00 euro immateriële schade.
De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de (proces)kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
ten aanzien van feit 1:
- legt aan verdachte op de
verplichting tot betaling aan de Staatten behoeve van
[zoon slachtoffer] , van een bedrag van 20.000,00 euro.
- bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 135 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [zoon slachtoffer] :
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [zoon slachtoffer] , van een bedrag van 20.000,00 euro, bestaande uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de (proces)kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
ten aanzien van feit 2:
- legt aan verdachte op de
verplichting tot betaling aan de Staatten behoeve van
[slachtoffer 2] , van een bedrag van 500,00 euro.
- bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van 500,00 euro, bestaande uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de (proces)kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
- bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
ten aanzien van feit 1 en feit 2:
- bepaalt dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelden is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan één van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade (ofwel aan de Staat, ofwel rechtstreeks aan de benadeelde).
Beslag
- bepaalt dat
aan het verkeer worden onttrokkende in beslag genomen goederen, te weten:
1. Mes (Omschrijving: PL2100-2024025412-G2166286 / AAPR8079NL / OP KOELKAST OP KAMER 21.38U 4/2/24);
2. 1 Mes (Omschrijving: PL2100-2024025412-G2166288 / MIST PUNT, BUITEN OP BALKON 21.20U 4/2/24);
3. 1 Mes (Omschrijving: PL2100-2024025412-G2174117 / [naam] 25/2/24 10:24 UUR).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. L.R.H. Koekoek en mr. A. van der Hilst, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.J.S. Doornbosch, griffier,
en is uitgesproken op 21 februari 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen, betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche, onderzoek ‘Sham’ / OBRAB24002, genummerd PL2100-2024025412 / PL2100-2024028767.