ECLI:NL:RBOBR:2024:995

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
01.131870.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met hamer in Eindhoven

Op 13 maart 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 26 mei 2023 in Eindhoven, waar de verdachte samen met een medeverdachte de aangever met een hamer heeft geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, met kracht op het hoofd en andere lichaamsdelen van de aangever heeft geslagen, wat heeft geleid tot ernstig letsel, waaronder fracturen en hematomen. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als overtuigend beschouwd, en heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de poging doodslag. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 2.500,-- toegewezen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor een hogere straf afgewezen, maar heeft de ernst van het delict en de gevolgen voor het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.131870.23
Datum uitspraak: 13 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1979],
verblijvende te [woonplaats], [adres 1]
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 september 2023, 28 november 2023, 14 februari 2024 en 28 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 augustus 2023.
Aan verdachte is na wijziging van de tenlastelegging op 14 februari 2024 ten laste gelegd dat:
t.a.v. primair:
hij op of omstreeks 26 mei 2023 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen, tenminste eenmaal (met kracht) met een hamer, in elk geval met een hard en/of zwaar voorwerp, op/tegen het hoofd en/of tegen andere lichaamsdelen heeft geslagen en/of (met gebalde vuist) tegen diens gezicht/hoofd heeft geslagen en/of gestompt;
t.a.v. subsidiair:
hij op of omstreeks 26 mei 2023 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen, tenminste eenmaal (met kracht) met een hamer, in elk geval met een hard en/of zwaar voorwerp, op/tegen het hoofd en/of tegen andere lichaamsdelen heeft geslagen en/of (met gebalde vuist) tegen diens gezicht/hoofd heeft geslagen en/of gestompt;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 26 mei 2023 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, tenminste eenmaal, (met kracht) met een hamer, in elk geval met een hard en/of zwaar voorwerp, op/tegen het hoofd en/of tegen andere lichaamsdelen
te slaan en/of (met gebalde vuist) op/tegen diens gezicht/hoofd slaan en/of te stompen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op vrijdag 26 mei 2023 is aangever [slachtoffer] (hierna te noemen: aangever) in zijn woning wanneer er door een voor hem bekende vrouw wordt aangebeld. De vrouw wordt vergezeld door twee mannen, zijnde verdachte en [medeverdachte]. Aangever laat het drietal binnen in zijn woning. Kort daarop wordt aangever door één van de twee mannen met een hamer op het hoofd en tegen het lichaam geslagen waardoor hij letsel oploopt.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om tot een veroordeling van het primair ten laste gelegde te kunnen komen. Het kan namelijk niet worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die het geweld jegens aangever heeft toegepast en evenmin dat verdachte een voldoende intellectuele of materiële bijdrage heeft geleverd aan het door de medeverdachte toegepaste geweld.
Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat wanneer de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het aspect van medeplegen, de aard en ernst van het letsel van aangever onbekend is gebleven waardoor niet kan worden gesproken van voorwaardelijk opzet op de dood. Met betrekking tot het tenlastegelegde medeplegen van poging zware mishandeling, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen. [1]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting [2] , onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Op 26 mei 2023 was ik samen met mijn partner en [medeverdachte] in de woning van aangever in Eindhoven. Daar heeft een gevecht plaatsgevonden. Ik ben met mijn partner [betrokkene] naar buiten gelopen. Toen ik buiten was, heb ik geschreeuwd.
Proces-verbaal van aangifte, gedaan door [slachtoffer] (p. 81 - 83). Voor zover inhoudende:
[p. 81] Op 26 mei was ik thuis op de [adres 2]. (...) Enige tijd later werd er bij mijn voordeur aangebeld en toen zag ik [betrokkene] bij mij aan de deur staan. (...) Ik zag dat persoon 1 een hamer uit zijn broek haalde en op mijn hoofd begon te slaan. (...) Ik zag en voelde dat hij opzettelijk een hamer pakte en met kracht tegen mijn hoofd sloeg. (...) Ik zag dat het een vuisthamer was met een houten handvat. Ik zag dat de hamer geel/houtkleurig was. Hij heeft mij vaker geslagen met de hamer maar ik weet niet meer hoe vaak en waar. Verbalisanten: wij zien dat er meerdere afdrukken op de rug van het slachtoffer aanwezig zíjn, zijn verwondingen zijn waarschijnlijk toegebracht door de verdachten met de vuisthamer.
[p. 82] (…)
Ik kan persoon 1 omschrijven als:
- Lange man ongeveer 1.80 meter
- normaal postuur
- rond de 48 jaar oud
- grijs stekelig haar
(…)
- Poolse afkomst
Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer] bij de rechter-commissaris d.d. 15 november 2023 (p. 1 - 8). Voor zover inhoudende:
U houdt mij voor dat het gaat om het incident van 26 mei 2023.
Wat was precies het letsel na dit incident?
Ik heb 7 deuken in mijn hoofd, waar hij, [verdachte], met de hamer heeft geslagen. Ik had meer dan 15 hechtingen alleen in mijn hoofd zitten.
Hoe zag de kunststof hamer eruit?
Een twee koppige hamer. Het midden stuk tussen die twee koppen is rond en van ijzer. De hamer heeft een houten handvat. De koppen, de uiteinden, zijn van kunststof.
(…) [verdachte] trok meteen een hamer uit zijn broek en begon daarmee op mijn hoofd te rammen, aan de achterkant.
Aanvullend proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] d.d. 13 november 2023 (p. 1 - 7):
[p. 4] A: Ik ben teruggegaan naar de woning op de eerste verdieping, de deur stond op een kier. Ik hoorde wat geschreeuw. Ik kwam binnen en ik zie een boze [verdachte]
(de rechtbank begrijpt: [verdachte])en hij had een vleeshamer in zijn hand.
V: [verdachte] had deze hamer vast?
A: Ja.
V: En toen?
A: [verdachte] sloeg [slachtoffer] met deze vleeshamer.
V: Waar heeft [verdachte] hem geslagen?
A: [verdachte] heeft die andere op zijn hoofd geslagen. [verdachte] was woedend. Toen ik terug was in de woning, ik schrok. [slachtoffer] was helemaal bebloed. Ik wou [verdachte] tegenhouden, [verdachte] schreeuwde: Ik moet hem doden.
V: Welk letsel heb je bij [slachtoffer] gezien?
A: Ik heb zijn hoofd gezien, zijn hoofd was kapot en hij zat onder het bloed.
Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] (p. 92 - 93). Voor zover inhoudende:
[p. 92] Ik keek omhoog en zag uit de woning van [adres 2] een vrouw en kort daarop een man naar buiten komen. Ik zag dat de man een hamer in zijn hand had. Ik zag dat dit ene houten hamer was. Ik zag dat daarna een man, welke onder het bloed zat, ook bij [adres 2] uit de woning kwam. Ik kan (de vrouw en) de man als volgt omschrijven.
(...) Man:
- Oost-Europees
- 40 - 45 jaar
- gemilimeterd haar
- slank postuur
- langer dan de vrouw
Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] (p. 89 – 90). Voor zover inhoudende:
[p. 89] De getuige verklaarde:
Op 26 mei 2023 verliet ik mijn woning, gelegen aan de [adres 3] [en] hoorde ik dat er op straat geschreeuwd werd. Op straat, ter hoogte van de hoofdingang van de flat, zag ik een man en een vrouw staan. Ik hoorde dat vooral de man aan het schreeuwen was. Ik
hoorde dat de man riep: "Ik pak jou nog wel" en "jij moet van haar afblijven".
Terwijl de man deze uitspraken deed, keek hij in de richting van de flat. Ik wilde
weten naar wie de man de breigingen uitte en boog mijzelf over de railing van het
balkon heen. Precies onder mij, op de tweede verdieping, zag ik [slachtoffer] staan. Ik zag
dat [slachtoffer] onder het bloed zat. Ik schrok hiervan en rende naar de tweede verdieping.
Ik sprak [slachtoffer] aan en vroeg wat er gebeurt was. [slachtoffer] wees alleen in de richting van de
man en de vrouw die nog steeds voor het flatgebouw stonden. Ik vroeg hebben zij dat
gedaan, waarop [slachtoffer] bevestigend knikte.
Verklaring [ziekenhuis] (p. 1 – 4). Voor zover inhoudende:
[p. 1] Van: [ziekenhuis]
(…)
Patient: [slachtoffer]
Specialist: Spoedeisende hulp
(…)
Bovengenoemde patient zagen we op 26-5-2023 op de Spoedeisende hulp van het [ziekenhuis] vanwege 112 mishandeling. (…)
Conclusie
48-jarig patient, presenteert zich op de SEH ivm mishandeling met een hamer met hierbij:
- fractuur orbitabodem links
- laterale clavicula fractuur links
- multipele verwondingen op het hoofd
- uitgebreide hematomen op het gehele bovenlijf
Beleid
Op SEH:
- tetanus profylaxe gegeven
- 2 punts sling
- wonden hoofd gehecht na lokale anesthesie:
* achterzijde rechter oor (1)
* behaarde hoofdhuid rechts boven het oor (4)
* links/midden op het hoofd (2)
* linker boven/achter op het hoofd (3)
* rechts boven/achter op het hoofd (1)
* rechts achter op het hoofd 2 wonden (beide 2)

Het oordeel van de rechtbank.

Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte samen met zijn partner en de medeverdachte op 26 mei 2023 in de woning van aangever is geweest. In deze woning heeft een geweldsincident plaatsgevonden. Uit de aangifte in samenhang met het letsel beschreven in de medische verklaring van het [ziekenhuis] blijkt dat aangever tijdens dit geweldsincident veelvuldig met een hamer op het hoofd en tegen het lichaam geslagen. Hierdoor heeft hij letsel opgelopen, waaronder fracturen aan de linker oogkas, het linker sleutelbeen, meerdere hematomen op het gehele bovenlijf en verwondingen aan het hoofd welke na plaatselijke verdoving zijn gehecht.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte een aandeel heeft gehad in de geweldshandelingen die jegens aangever zijn gepleegd en zo ja, hoe deze handelingen gekwalificeerd moeten worden.
De geweldshandelingen met de hamer.
Verdachte en de medeverdachte bevestigen dat zij in de woning waren, er met een hamer is geslagen en wijzen vervolgens naar elkaar als degene die aangever met de hamer heeft geslagen. De verklaring van verdachte dat [medeverdachte] aangever met de hamer heeft geslagen – vindt, op de verklaring van zijn partner na, geen enkele steun in het dossier en wordt door de bewijsmiddelen weerlegd. Aangever verklaart dat verdachte degene is geweest die de geweldshandelingen met de hamer heeft gepleegd. Aangever was een bekende van de verdachte en zijn partner. De verklaring van aangever dat hij niet direct in zijn eerste verklaring de naam van verdachte noemt vanwege de behandeling met morfine die hij kort daarvoor had ondergaan, acht de rechtbank niet onvoorstelbaar. Dat aangever een onjuist signalement van kleding heeft opgegeven is in het geval van een dergelijk incident evenmin ondenkbaar en doet bovendien niet af aan het feit dat aangever bekend was met verdachte en hem dan ook zonder enige twijfel aanwijst als de persoon met de hamer. De verklaring van aangever wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte]. Daarnaast heeft [getuige 1] gezien dat een man en vrouw de woning van aangever na het incident verlieten en dat de man een hamer in zijn hand had. Gelet op de verklaring van verdachte dat hij met zijn partner [betrokkene] naar buiten liep uit de woning van aangever, concludeert de rechtbank dat [getuige 1] verdachte met de hamer naar buiten heeft zien lopen. [getuige 2] heeft een man in boze toestand bedreigingen naar aangever horen schreeuwen. Dat verdachte tegen aangever heeft geschreeuwd, heeft hij zelf ter terechtzitting bevestigd. In de omstandigheden dat verdachte naar buiten is gelopen met de hamer in zijn hand en vervolgens nog bedreigingen naar aangever heeft geschreeuwd, ziet de rechtbank ondersteuning voor de conclusie dat verdachte degene is geweest die in conflict was met aangever en daarbij geweld heeft gebruikt door te slaan met de hamer.
Is er sprake van voorwaardelijk opzet?
Primair zijn de geweldshandelingen met de hamer tenlastegelegd als poging doodslag. In het dossier en het verhandelde ter terechtzitting ziet de rechtbank onvoldoende bewijsmiddelen voor vol opzet bij verdachte op de dood van aangever. De vraag die vervolgens door de rechtbank moet worden beantwoord, is of er dan sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het overlijden van aangever.
Voor voorwaardelijk opzet is immers slechts vereist dat er door het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer bestond en dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. Bij de beoordeling van die vraag moeten alle omstandigheden van het geval worden meegewogen, waaronder met name de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij is van belang dat verdachte met volle kracht heeft geslagen met een hard voorwerp, te weten een hamer.
Naar algemene ervaringsregels kan het toepassen van fors geweld tegen het hoofd zodanig schedel- en hersenletsel veroorzaken dat het kan leiden tot het overlijden van een slachtoffer, aangezien het hoofd een zeer kwetsbaar onderdeel van het menselijk lichaam is. Zeker bij harde klappen is er een aanmerkelijke kans op dodelijk (hersen)letsel. Door met kracht met een hamer, een voorwerp dat is bedoeld om hard mee te kunnen slaan, meermaals op het hoofd van aangever te slaan was daarom sprake van een aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever als gevolg van het handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de gedragingen van verdachte, namelijk het meermaals met kracht met een hamer slaan op het hoofd van aangever, naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood, dat het – behoudens contra-indicaties waarvan hier niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van aangever bewust heeft aanvaard.
Overweging ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of sprake is geweest van medeplegen.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen slechts kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte niet is komen vast te staan. Nergens blijkt uit dat de medeverdachte ervan op de hoogte was dat verdachte en hamer bij zich droeg en dat het de bedoeling was om daarmee aangever te lijf te gaan. Ook de precieze rol van de medeverdachte bij het incident in de woning van aangever is voor de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden. Aangever verklaart wisselend over de handelingen die [medeverdachte] zou hebben verricht. Bij de politie verklaart aangever over het slaan in de zij door [medeverdachte] en in zijn verklaring bij de rechter-commissaris verklaart aangever over het slaan door [medeverdachte] in het gezicht. De rechtbank kan dus ook niet vaststellen of en zo ja welke geweldshandelingen door de medeverdachte tegen aangever zijn gepleegd.
Omdat dus niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering of dat er door de medeverdachte geweldshandelingen zijn gepleegd jegens aangever, kan er niet tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen worden gekomen.
Conclusie.
Gelet op het bovenstaande kan de primair ten laste gelegde poging doodslag wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, waarbij de rechtbank verdachte partieel vrijspreekt van het onderdeel medeplegen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. primair:
op 26 mei 2023 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen met kracht met een hamer op/tegen het hoofd en tegen andere lichaamsdelen heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten gevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging is na de woorden “tegen andere lichaamsdelen heeft geslagen” nagelaten te vermelden “terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid”. De rechtbank herstelt deze omissie en leest de bewezenverklaarde tekst, zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring voor hetgeen primair ten laste is gelegd, verzoekt de verdediging om de op te leggen straf te matigen. Wanneer de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een poging zware mishandeling moet de op te leggen straf gelijk zijn aan het voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging doodslag door aangever met een hamer meermaals met kracht op het hoofd te slaan. Hij is hierbij behoorlijk tekeer gegaan en heeft aangever ook op zijn lijf geraakt. Aangever heeft als gevolg hiervan letsel opgelopen, waaronder fracturen aan de linker oogkas, het linker sleutelbeen, meerdere hematomen op het gehele bovenlijf en verwondingen aan het hoofd welke na plaatselijke verdoving zijn gehecht. Met zijn handelen heeft verdachte een zeer groot en levensbedreigend gevaar voor aangever in het leven geroepen. Hij heeft zich vervolgens niets aangetrokken van de belangen van aangever en hem in gewonde toestand achtergelaten, zonder zich om hem te bekommeren of hulpdiensten in te schakelen. Daarbij staat vast dat verdachte onder invloed van alcohol verkeerde. Het zeer gewelddadig karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om zwaar geweld tegen andere mensen te gebruiken. Door een ander aan te wijzen als dader van het geweld heeft verdachte bovendien geen enkel inzicht getoond in het laakbare van zijn handelen.
Daarnaast heeft verdachte met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het geweld heeft plaatsgevonden in de eigen woning van aangever. De eigen woning is bij uitstek een plaats waar men zich veilig zou moeten voelen. Dat juist dit de plaats is geweest waar verdachte de geweldshandelingen heeft verricht, rekent de rechtbank hem dan ook zwaar aan.
Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte het onderhavige strafbare feit heeft gepleegd kort na eerdere veroordelingen en dat hij het feit heeft gepleegd tijdens de proeftijden van eerdere veroordelingen. Ondanks dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict, houdt de rechtbank wel rekening met de omstandigheid dat verdachte een zeer uitgebreide justitiële documentatie heeft. Kennelijk zijn eerdere ervaringen met justitie niet indrukwekkend genoeg geweest om verdachte ervan te weerhouden zich wederom strafbaar te gedragen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De jurisprudentie dient als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.500,-- aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu zij vrijspraak van hetgeen ten laste is gelegd heeft bepleit.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat het verzochte bedrag aan schadevergoeding aanzienlijk moet worden gematigd.
Beoordeling.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van lichamelijk letsel in de zin van het bepaalde in artikel 6:106 aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen reden tot matiging en acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 63, 47, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf
t.a.v. primair:
poging doodslag
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer], van een bedrag van € 2.500,--.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 35 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding.
De immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]:

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer], van een bedrag van
€ 2.500,--, bestaande uit immateriële schadevergoeding.
De immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.C. van der Vegte, voorzitter,
mr. E. Boersma en mr. A. Bernsen, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun griffier,
en is uitgesproken op 13 maart 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche Eindhoven, onderzoeksnummer OB2R023058, onderzoek Muizenoor, afgesloten op 22 juni 2023, aantal pagina’s: 1 tot en met 120. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 28 februari 2024, verklaring van verdachte ter terechtzitting.