ECLI:NL:RBOBR:2024:917

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
01.028262.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in steekpartij zonder direct bewijs

Op 11 maart 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 13 januari 2023 in Boxmeer, waarbij het slachtoffer, aangeduid als [slachtoffer], drie steekwonden opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat er, behoudens een enkelvoudige fotoconfrontatie, geen direct bewijs is dat de verdachte de dader is. De officier van justitie had de verdachte beschuldigd op basis van indirect bewijs, waaronder telefoongegevens en verklaringen van getuigen, maar de rechtbank oordeelde dat deze bewijsmiddelen onvoldoende waren om tot een veroordeling te komen.

De rechtbank heeft de inconsistenties in de verklaringen van het slachtoffer en de getuigen in overweging genomen. De verklaringen van het slachtoffer waren niet consistent en er waren tegenstrijdigheden met camerabeelden. Bovendien bleek uit DNA-onderzoek dat er geen sporen van de verdachte op het shirt van het slachtoffer waren aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat er niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat de verdachte de messteken had toegebracht, en sprak hem daarom vrij van de tenlastelegging.

De benadeelde partij, [slachtoffer], had een schadevergoeding gevorderd, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij voor de procesvoering op nihil vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt het belang van direct bewijs in strafzaken en de noodzaak voor de aanklager om overtuigend bewijs te leveren voor een veroordeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.028262.23
Datum uitspraak: 11 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2004] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.

De tenlastelegging

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 november 2023.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 26 februari 2024 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 13 januari 2023 te Boxmeer, gemeente Land van Cuijk,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes in de zij en/of de rug, althans in het lichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 13 januari 2023 te Boxmeer, gemeente Land van Cuijk,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
[slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes in de zij en/of de rug, althans in het lichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De formele voorvragen
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Daartoe heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte de door aangever genoemde [naam 1] is. [naam 1] en [naam 2] staan als contacten in de telefoon van het slachtoffer en het nummer van ‘ [naam 2] ’ is te koppelen aan verdachte. De desbetreffende avond en de dagen daaraan voorafgaand is er veelvuldig contact geweest met het telefoonnummer van [naam 1] . Het slachtoffer heeft verklaard dat [naam 1] vlak bij de [locatie] woont. Verdachte woont op ongeveer 79 meter afstand van de [locatie] . De omschrijving van de dader door het slachtoffer past in het signalement van verdachte. Het slachtoffer heeft verdachte bij een enkelvoudige fotoconfrontatie herkend als de persoon die hem heeft gestoken.
De broer van verdachte heeft tegenover de ambulant begeleider van verdachte bij de William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en tegenover de politie verklaard dat verdachte de bewuste nacht/ochtend om 06.00 uur thuis kwam, op dat moment van slag was en een bebloede hand had.
Het slachtoffer en verdachte begeven zich beiden in de drugswereld.
Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leveren het wettig en overtuigend bewijs op dat verdachte de persoon is geweest die het slachtoffer drie keer met een mes heeft gestoken in de zij en rug. De kans is daarbij aanmerkelijk dat het slachtoffer ten gevolge van deze steekverwondingen zou komen te overlijden.
Verdachte komt niet met concrete feiten en omstandigheden waaruit kan worden opgemaakt dat hij ‘ [naam 1] ’ niet is en hij komt verder ook niet met een alibi.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van het voorarrest geëist, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten de meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en dagbesteding.
Een contactverbod kan, aldus de officier van justitie, achterwege blijven.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit.
Het dossier bevat alleen indirect bewijs en geeft voldoende ruimte voor gerede twijfel.

Het oordeel van de rechtbank

Op 13 januari 2023 heeft een incident plaatsgevonden in Boxmeer, waarbij aangever [slachtoffer] drie steekwonden aan de linker achterzijde van zijn lichaam heeft opgelopen. Aangever heeft verklaard dat hij in zijn woning is gestoken met een mes door een persoon die hij als “ [naam 1] ” kent. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of vastgesteld kan worden dat verdachte de persoon is die de aangever heeft gestoken.
De rechtbank stelt enerzijds vast dat het dossier aanwijzingen bevat dat verdachte als dader bij de steekpartij betrokken is geweest. In de telefoon van de aangever zijn twee contacten opgeslagen met de naam [naam 2] , te weten ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’. Het bij het contact ‘ [naam 2] ’ behorende telefoonnummer is blijkens de politiesystemen in een andere context - door een derde - bij de politie genoemd als telefoonnummer van de verdachte. De broer van verdachte heeft tegenover de reclassering, en later telefonisch tegenover de politie, een korte verklaring afgelegd die in enige mate belastend is voor verdachte. Verder heeft aangever verdachte herkend als de dader bij een enkelvoudige fotoconfrontatie.
Daar staat tegenover dat het dossier - behoudens de enkelvoudige fotoconfrontatie - geen direct bewijs bevat voor de betrokkenheid van de verdachte als dader bij de steekpartij. Met betrekking tot de waardering van de (overige) bewijsmiddelen in het dossier overweegt de rechtbank als volgt.
De verklaringen van aangever
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangever, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, op diverse onderdelen niet consistent is. Aangever heeft wisselend en soms tegenstrijdig verklaard. Zo verklaart aangever wisselend over de vraag hoe goed hij [naam 1] kent en of de in zijn telefoon genoemde personen ‘ [naam 2] ’ en ‘ [naam 1] ’ dezelfde persoon zijn.
Daarnaast beschrijft aangever een kort bezoek van [naam 1] - in zijn eentje - omstreeks 01:30 uur op 13 januari 2023, wat niet lijkt te passen bij de camerabeelden van het adres [adres 2] - het adres van aangever - voorafgaand en na het incident. Uit deze camerabeelden blijkt namelijk dat er om 22.09 uur twee personen via de toegangsdeur het pand binnen zijn gekomen en om 02.33 uur het pand hebben verlaten. Om 02.38 uur is de melding van de steekpartij bij de politie binnen gekomen. In de tussentijd lijkt niemand het pand via de desbetreffende toegangsdeur te hebben betreden.
De buurvrouw, getuige [getuige 1] , heeft verklaard dat zij kort voordat aangever gewond bij haar aan de deur kwam, meerdere mensen heeft gezien en gehoord, die bij aangever naar binnen gingen. Ook de getuige [getuige 2] heeft meerdere mensen gehoord bij de bovenburen, aangever of zijn buurvrouw. Een en ander is in strijd met de verklaring van aangever dat hij die avond/nacht alleen in zijn appartement was.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat met betrekking tot de verklaring van aangever behoedzaamheid op zijn plaats is, ook wat betreft zijn verklaring dat hij is gestoken door de persoon die hij kent als ‘ [naam 1] ’.
Telefoongegevens
Uit onderzoek naar de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer dat de aangever heeft opgeslagen onder de naam ‘ [naam 1] ’ blijkt dat de telefoon op donderdag 12 en vrijdag 13 januari 2023 tussen 22.00 uur en 00.03 uur aanstraalt rondom Boxmeer. Daarna is er beweging tussen Beugen (00.48 uur), Boxmeer (00.49) en Nijmegen (00.58 uur). Deze gegevens passen niet bij de camerabeelden van het adres [adres 2] waaruit lijkt te volgen dat de personen die die avond bij de aangever zijn geweest, daar tussen 22:09 uur en 02:33 uur hebben verbleven. De historische verkeersgegevens in combinatie met de camerabeelden kunnen daardoor niet de conclusie dragen dat de persoon wiens telefoonnummer in de telefoon van aangever is opgeslagen onder de naam ‘ [naam 1] ’, degene is die gedurende de avond van het incident bij de aangever is geweest.
Het telefoonnummer van ‘ [naam 1] ’ zoals dat is aangetroffen in de telefoon van de aangever kan daarnaast niet worden gekoppeld aan de verdachte. Met betrekking tot het telefoonnummer van ‘ [naam 2] ’ is niet nader geverifieerd of dit inderdaad aan de verdachte kan worden toegeschreven.
DNA-onderzoek
De aangever heeft verklaard dat de dader hem die nacht twee keer in de bank heeft gedrukt en daarbij zijn linkerschouder heeft aangeraakt. Het shirt van de aangever is voor sporenonderzoek in beslag genomen en onderzocht door het NFI. Op de buitenzijde van het shirt, ter hoogte van de linkerschouder, is DNA aangetroffen dat afkomstig kan zijn van minimaal drie personen, waaronder aangever en twee onbekende personen; maar niet van verdachte.
De fotoconfrontatie
Er heeft op 4 oktober 2023, ruim acht maanden na het steekincident, een enkelvoudige fotoconfrontatie plaatsgevonden, waarbij aangever verdachte op de foto heeft herkend als de dader. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan deze herkenning geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, gelet op het tijdstip waarop deze herkenning heeft plaatsgevonden, het feit dat sprake is van een enkelvoudige fotoconfrontatie, het ontbreken van de mededeling aan aangever dat het niet zeker is dat de persoon die is getoond, degene is die aangever bedoelt, en de kwaliteit van de foto, zoals deze in het dossier is gevoegd. Uit het dossier blijkt ook niet hoe lang en hoe goed aangever de dader kende en hoe vaak ze elkaar hebben gezien. Bovendien staat vast dat aangever onder invloed was ten tijde van het incident.
De verklaring van de broer van verdachte
De broer van verdachte heeft verklaard dat verdachte op 13 januari 2023 rond 06.00 uur thuis kwam, van slag was en bloed aan zijn hand had. De verklaring van de broer van verdachte is summier en door de politie zijn nauwelijks aanvullende vragen gesteld. Onduidelijk is hoeveel bloed er bij verdachte is gezien en waar dit bloed zich precies op de hand bevond. Ook is relevant dat er meerdere uren zit tussen het steekincident en de waarneming door de broer: het delict heeft plaatsgevonden kort voor 02.38 uur en de broer van verdachte heeft verdachte omstreeks 06.00 uur gezien. Op basis van deze verklaring kan niet worden vastgesteld dat dit bloed op de hand van verdachte van de aangever afkomstig was.
Conclusie
Alles afwegend is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte de messteken bij aangever heeft toegebracht. Verdachte zal daarom van het primair en subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De benadeelde partij heeft een bedrag van € 555,-- aan materiële schade en een bedrag van
€ 6.000,-- aan immateriële schade gevorderd.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, indien verdachte wordt vrijgesproken.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft gehele toewijzing van de vordering gevorderd, met wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij
Nu verdachte van het hem primair en subsidiair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.

DE UITSPRAAK

T.a.v. feit 1 primair, feit 1 subsidiair:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
T.a.v. feit 1 primair, feit 1 subsidiair:

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :

Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F. van Buchem, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. A.M.R. van Ginneken, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Durmuş en L. Scholl griffiers,
en is uitgesproken op 11 maart 2024.