Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[verdachte] ,
.
Rechtbank Oost-Brabant
Op 11 maart 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 13 januari 2023 in Boxmeer, waarbij het slachtoffer, aangeduid als [slachtoffer], drie steekwonden opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat er, behoudens een enkelvoudige fotoconfrontatie, geen direct bewijs is dat de verdachte de dader is. De officier van justitie had de verdachte beschuldigd op basis van indirect bewijs, waaronder telefoongegevens en verklaringen van getuigen, maar de rechtbank oordeelde dat deze bewijsmiddelen onvoldoende waren om tot een veroordeling te komen.
De rechtbank heeft de inconsistenties in de verklaringen van het slachtoffer en de getuigen in overweging genomen. De verklaringen van het slachtoffer waren niet consistent en er waren tegenstrijdigheden met camerabeelden. Bovendien bleek uit DNA-onderzoek dat er geen sporen van de verdachte op het shirt van het slachtoffer waren aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat er niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat de verdachte de messteken had toegebracht, en sprak hem daarom vrij van de tenlastelegging.
De benadeelde partij, [slachtoffer], had een schadevergoeding gevorderd, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij voor de procesvoering op nihil vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt het belang van direct bewijs in strafzaken en de noodzaak voor de aanklager om overtuigend bewijs te leveren voor een veroordeling.