ECLI:NL:RBOBR:2024:910

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
01.297844.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van daderschap bij ontploffing vuurwerkbom en bewezenverklaring doodsbedreiging

Op 8 maart 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het veroorzaken van een ontploffing door een vuurwerkbom en het doen van doodsbedreigingen. De zaak was aanhangig gemaakt na een dagvaarding op 23 januari 2024, en de rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 februari 2024. De tenlastelegging omvatte vier feiten, waarvan de eerste drie betrekking hadden op de ontploffing van een vuurwerkbom bij de woning van aangeefster [slachtoffer 1] op 3 juli 2023 in Eindhoven. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te verbinden aan de ontploffing, ondanks dat zijn telefoon in de buurt van de woning was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deze feiten, omdat er geen direct bewijs was dat hij de vuurwerkbom had geplaatst of tot ontploffing had gebracht.

Wel heeft de rechtbank de verdachte schuldig bevonden aan het vierde feit, namelijk het bedreigen van [slachtoffer 2] op 13 februari 2023 via dreigende berichten. De rechtbank oordeelde dat de inhoud van deze berichten onder de wettelijke categorieën van bedreiging valt. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten waarop de vordering betrekking had. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van 27 dagen, die was opgelegd bij een vonnis van de politierechter te Rotterdam.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer vordering: 10.151826.21 Parketnummer: [01.297844.23]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.297844.23
Parketnummer vordering: 10.151826.21
Datum uitspraak: 08 maart 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1998] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 januari 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 23 februari 2024 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 3 juli 2023 te Eindhoven opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door meer samen gebonden stukken zwaar vuurwerk (model Cobra 6 2G) tegen/nabij de woning gelegen aan de [adres] te plaatsen en te ontsteken en tot ontploffing te brengen en daarvan
-gemeen gevaar voor de voornoemde woning ( [adres] ) en de in die woning
aanwezige goederen en de naastgelegen/omringende woningen/panden en de in die
naastgelegen/omringende woningen/panden aanwezige goederen, en
-gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning ( [adres] )
aanwezige personen en/of de in de naastgelegen/omringende woningen/panden aanwezige
personen en/of passerende voetgangers, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
voor een ander of anderen, te duchten was.
t.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 3 juli 2023 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk de voordeur van de woning aan de [adres] en/of het deurkozijn en/of de ruit van een
tussendeur, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
t.a.v. feit 3:
hij op of omstreeks 3 juli 2023 te Eindhoven al dan niet opzettelijk, professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten - 1 stuk geïmproviseerd vuurwerk (2 stuks aan elkaar gebonden Cobra 6 2G) voorhanden heeft gehad;
t.a.v. feit 4:
hij op of omstreeks 13 februari 2023 te Eindhoven [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met:
-enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen
ontstond, en/of
-enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
-zware mishandeling, en/of
-brandstichting
door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] via Whatsapp en/of SMS dreigend berichten te sturen met de teksten of woorden:
- "Ik waarschuw je er gaat wat gebeuren deze week bij jou"
- "Jij bent dood"
- "Je gaat zonder kinderen sterven",
en/of
“Ze heeft een week tijd anders pis ik de gaten door de ramen en zijn ze er alsnog uit. Ik beloof dat dat ook bij jou gaat gebeuren die camera’s kan mij niks schelen de schade wel”,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 10.151826.21 is aangebracht bij vordering van 15 december 2023. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te Rotterdam van 11 januari 2022. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht
(bijlage 1).

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraken feiten 1, 2 en 3.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Volgens de verdediging bevat het dossier alleen indirect bewijs waardoor er slechts sprake is van vermoedens over de betrokkenheid van verdachte bij het teweegbrengen van de ontploffing van de vuurwerkbom bij de voordeur. Dit is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht de feiten 1, 2 en 3 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte van deze feiten zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
In de nacht van 3 juli 2023 is rond 04.02 uur een vuurwerkbom van twee aan elkaar getapete vuurwerkartikelen van het type Super Cobra 6 tot ontploffing gebracht bij de woning van aangeefster [slachtoffer 1] . Die vuurwerkbom was kort daarvoor aan de voordeur van aangeefster bevestigd. Door de kracht van de ontploffing zijn de voordeur en een tussendeur in de woning zwaar beschadigd.
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier vast dat verdachtes telefoon die nacht in Eindhoven was. Zijn telefoon heeft die nacht immers twee keer een mast in Eindhoven aangestraald. Om 03.26 uur straalde verdachtes telefoon een mast aan op een afstand van 1,7 kilometer van de woning van aangeefster. Om 05.07 uur straalde verdachtes telefoon een mast aan in de nabije omgeving van station Eindhoven Centraal.
Rondom de woning van aangeefster is echter geen enkel direct bewijs aangetroffen dat duidt op verdachtes aanwezigheid bij die woning of zijn betrokkenheid bij de explosie. Wel zijn er camerabeelden van de videodeurbel van aangeefster. Op die camerabeelden is om 04.01.30 uur een blanke tot licht getinte man bij de voordeur te zien, gekleed in een halflange donkerkleurige jas met het embleem van Canada Goose op de linker bovenarm, een grijze broek met op het linker bovenbeen het logo van North Face en lichtkleurige schoenen. Kort nadat deze persoon bij de voordeur is weggegaan, wordt het beeld wit en is rookontwikkeling te zien. De rechtbank stelt vast dat de persoon op de beelden van de videodeurbel degene is die de vuurwerkbom aan de voordeur heeft gehangen en tot ontploffing heeft gebracht.
Een persoon met een soortgelijk signalement is om 05.19 uur te zien op camerabeelden van station Eindhoven Centraal. Op grond van de overeenkomsten in die signalementen is zeer aannemelijk dat de persoon bij de voordeur en de persoon op het station dezelfde persoon zijn.
Daarmee is echter nog niet gezegd dat verdachte ook de persoon is die op de beelden is te zien. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij verdachte op de beelden van de videodeurbel heeft herkend aan zijn jas. Aangeefster [slachtoffer 1] heeft in haar tweede aanvulling op haar aangifte verklaard dat zij verdachte op die beelden heeft herkend aan zijn postuur en houding. Deze herkenningen zijn onvoldoende specifiek om buiten redelijke twijfel te kunnen vaststellen dat verdachte degene is die op de camerabeelden van de videodeurbel is te zien. Daar komt bij dat onduidelijk is of aangeefster [slachtoffer 1] de persoon op de beelden daadwerkelijk zelf herkent of pas tot die herkenning is gekomen nadat zij van anderen had gehoord wie er op die beelden te zien zou zijn. Van de persoon op de camerabeelden van het centraal station ontbreekt iedere herkenning in het dossier.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat het dossier onvoldoende concrete aanknopingspunten bevat om buiten redelijke twijfel te kunnen komen tot het oordeel dat verdachte degene was die de vuurwerkbom aan de voordeur van aangeefster heeft gehangen en vervolgens tot ontploffing heeft gebracht, waardoor een voordeur en een tussendeur van die woning zijn beschadigd.

Partiële vrijspraak (feit 4 – bedreiging aangeefster [slachtoffer 1] ).

Naar het oordeel van de rechtbank valt de inhoud van het bericht dat is gericht aan aangeefster [slachtoffer 1] buiten het bereik van één van de wettelijke categorieën die bedreiging met bepaalde ernstige misdrijven strafbaar stellen. In het bijzonder volgt uit de tekst van het bericht niet dat gedreigd wordt met één van de delicten die vallen onder het bereik van het bestanddeel ‘waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat’, zoals de officier van justitie heeft aangevoerd. Nu dat bestanddeel niet kan worden bewezen, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de onder 4 ten laste gelegde bedreiging van aangeefster [slachtoffer 1] .

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
t.a.v. feit 4:
op of omstreeks 13 februari 2023 te Eindhoven [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 2] via Whatsapp dreigend berichten te sturen met de teksten
- “Ik waarschuw je er gaat wat gebeuren deze week bij jou”
- “Jij bent dood”
- “Je gaat zonder kinderen sterven”.,
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in het geval waarin de wet aanvulling van
het vonnis vereist. In dat geval wordt dit verkort vonnis aangevuld met de bewijsmiddelen (artikel 365a lid 2 Sv.).

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie(bijlage 2)
t.a.v. feit 1, feit 2 feit 3 en feit 4:
-een gevangenisstraf van 4 jaren met aftrek van voorarrest;
-een contactverbod met [slachtoffer 1] ex artikel 38v Sr. met dadelijke uitvoerbaarheid;
-een locatieverbod in de straat [adres] te Eindhoven ex artikel 38v Sr. met
dadelijke uitvoerbaarheid;
-toewijzing van de vordering benadeelde partij ad € 7.809,20 met daarbij oplegging van de
schadevergoedingsmaatregel, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli
2023, en niet-ontvankelijkverklaring van het hoger gevorderde bedrag aan immateriële
schade (€ 2.500 euro);
-toewijzing van de gevorderde tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van 27 dagen.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een doodsbedreiging van zijn ex-partner.
Het hoeft geen betoog dat zij hierdoor bevreesd is geraakt en angstig is geworden.
Een dergelijk feit betekent een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer.
Uit een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 19 januari 2024 blijkt onder meer dat verdachte vanaf 2013 met enige regelmaat is veroordeeld vanwege met name vermogensdelicten en daarnaast vanwege delicten met een geweldsaspect. Hierbij zijn nagenoeg alle strafmodaliteiten opgelegd geweest. Verdachte liep tijdens het bewezenverklaarde feit in de proeftijd van een voorwaardelijk opgelegd strafdeel. Dit heeft hem er niet van weerhouden wederom een strafbaar feit te plegen.
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn de rechtbank geen strafmatigende omstandigheden gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
De rechtbank zal een veel lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank alleen feit 4 bewezen acht en verdachte van de overige drie (ernstige) feiten vrijspreekt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van de feiten (1, 2 en 3) waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 10.151826.21.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig.
De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1, feit 2 en feit 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde onder feit 4 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
feit 4:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf

t.a.v. feit 4:
Een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
t.a.v. vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]:
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
t.a.v. vordering na voorwaardelijke veroordeling:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis
van de politierechter te Rotterdam van 11 januari 2022, gewezen onder parketnummer
10-151826-21, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 27 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.J. Verborg, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. E.C.L. Pechaczek, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 08 maart 2024.