ECLI:NL:RBOBR:2024:905

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
01.117723.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen en handelen in MDMA, cocaïne en metamfetamine met gebruik van een bedrijf als dekmantel

Op 7 maart 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs, specifiek MDMA, cocaïne en metamfetamine. De verdachte heeft zijn bedrijf in de uitvaartbranche als dekmantel gebruikt voor deze activiteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen handelingen heeft verricht die in strijd zijn met de Opiumwet, waaronder het telen, bereiden, en vervoeren van drugs. De verdachte is op 7 mei 2023 aangehouden met 675 kilogram BMK-glycidezuur in zijn voertuig, wat leidde tot de ontdekking van een drugslaboratorium in een gehuurde bedrijfsruimte in Rotterdam. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en een gevangenisstraf van 42 maanden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit en dat hij zijn bedrijf op een respectloze manier heeft gebruikt, wat de ernst van de zaak vergroot. De rechtbank heeft echter geen bijkomende straf van ontzetting opgelegd, omdat de Opiumwet hier geen ruimte voor biedt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01-117723-23]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.117723.23
Datum uitspraak: 07 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1985] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Vught - Nieuw Vosseveld 1 HVB.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 augustus 2023, 7 november 2023, 1 februari 2024 en 22 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 juli 2023.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 7 november 2023 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 30 april 2023 tot en met 8 mei 2023 te Rotterdam en/of Land van Cuijk, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of het opzettelijk vervaardigen van MDMA en/of cocaïne en/of metamfetamine, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet,
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,

hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)

- een loods/bedrijfsruimte, gelegen aan de [adres 2] te Rotterdam gehuurd en/of laten huren en/of ter beschikking gesteld en/of ter beschikking laten stellen en/of
- aanpassingen/verbouwingen aan de loods/bedrijfsruimte, gelegen aan de [adres 2] te Rotterdam aangebracht en/of laten aanbrengen ten behoeve van de opslag van de benodigde chemicaliën en/of grondstoffen en/of de inrichting van de productieruimte(n) en/of
- in het kader van voornoemde activiteit(en) met elkaar contact gelegd/onderhouden en/of (een) afspra(a)k(en) gemaakt en/of
- in de loods/bedrijfsruimte, gelegen aan de [adres 2] te Rotterdam (een) productieopstelling(en) ten behoeve van de productie van BMK en/of PMK en/of metamfetamine en/of MDMA voorhanden gehad en/of
- in de loods/bedrijfsruimte, gelegen aan de [adres 2] te Rotterdam (een) hoeveelhe(i)d(en) (laboratorium)benodigdheden voorhanden gehad, waaronder: een of meerdere klemdekselvat(en) en/of IBC’s en/of maatbeker(s) en/of en/of trechter(s) en/of destilleerbui(s)(zen) en/of verwarmingspla(a)t(en) en/of brander(s) en/of thermometer(s) en/of maatcilinder(s) en/of koolstoffilter(s) en/of pannen en/of
- in de loods/bedrijfsruimte, gelegen aan de [adres 2] te Rotterdam een hoeveelheid/hoeveelheden chemicaliën/grondstoffen/middelen voorhanden gehad, waaronder: BMK en/of PMK en/of aceton en/of dimethylsulfon en/of
- in een auto voorzien van kenteken [kenteken] ongeveer 675 kilogram BMK-glycidezuur vervoerd.
T.a.v. feit 2:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 30 april 2023 tot en met 8 mei 2023 te Rotterdam, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, metamfetamine en/of cocaïne, zijnde MDMA, metamfetamine en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe is primair van mening dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard omdat niet gecontroleerd kan worden of er sprake is van rechtmatig optreden bij de aanhouding. De raadsvrouw beschikt niet over een volledig dossier waardoor de daadwerkelijke start van het onderzoek niet uit het dossier valt op te maken en het daardoor ontbreekt aan volledige transparantie met betrekking tot de onderzoekshandelingen die hebben geleid tot deze strafzaak. Er ontbreekt een proces-verbaal omtrent de aanleiding om de auto van [verdachte] op te nemen in het ANPR-systeem. Mocht dit niet leiden toe een niet-ontvankelijkheidverklaring zou het moeten leiden tot bewijsuitsluiting.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank merkt in het algemeen op dat opname van kentekens in het ANPR-systeem gebeurt in verband met de uitoefening van de algemene politietaak, namelijk de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Anders dan de raadsvrouw stelt, hoeft niet bekend te worden gemaakt wat de concrete aanleiding is om een kenteken op te nemen in het ANPR-bestand. In het proces-verbaal van de politie van 7 november 2023 staat immers dat teneinde de zwaarwegende belangen van opsporing en vervolging in toekomstige onderzoeken niet te schaden, deze aanwijzingen niet openbaar worden gemaakt of in een proces-verbaal uiteen gezet worden. Dit is een rechtens te respecteren belang. Het feit dat de auto van verdachte, die geregistreerd stond in het ANPR systeem op enig moment het scanpunt is gepasseerd en zodoende een ANPR-hit opleverde, is dan ook niet meer dan het resultaat van de uitoefening van de politietaak. In dit geval heeft bovendien niet alleen de ANPR-hit geleid tot het aan de kant zetten van het voertuig, maar ook de constatering dat het voertuig erg laag op de weg hing, zoals blijkt uit het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten van 7 mei 2023. Om die reden is auto aan de kant gezet op grond van de Wet Wegvervoer Goederen. De rechtbank heeft geen redenen te twijfelen aan de bevindingen van de verbalisanten zoals neergelegd in genoemd proces-verbaal. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat geen sprake is van enige onrechtmatigheid in het opsporingsonderzoek.
De rechtbank verwerpt dan ook het niet-ontvankelijkheidsverweer, zodat de officier van justitie in zijn vervolging kan worden ontvangen. Ook het voorwaardelijk verzoek tot het laten opmaken van een aanvullend proces verbaal zal om die reden worden verworpen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar verzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, wegens schending van een behoorlijke procesorde. De raadsvrouw heeft secundair aangevoerd dat het resultaat van de onrechtmatige doorzoeking van het voertuig moet leiden tot bewijsuitsluiting omdat uit de gedingstukken niet blijkt van een redelijk vermoeden van schuld, wegens het ontbreken van dragende stukken hiervoor, op grond waarvan het voertuig mocht worden onderzocht.
De raadsvrouw heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat verdachte geen wetenschap had van wat er in de dozen zat en evenmin wist dat er een drugslab in zijn pand gerealiseerd was. Er zijn geen concrete aanwijzingen voor betrokkenheid van verdachte. Verdachte kan subsidiair hooguit als loopjongen worden aangemerkt. Hij kwam af en toe koffie brengen en opende het hek. Relevante gesprekken zijn ook niet met verdachte gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling van het gevoerde verweer ter zake onrechtmatig verkregen bewijs.
Het verweer tot bewijsuitsluiting vloeit voort uit het gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer. Dit verweer wordt verworpen op de gronden zoals bij de behandeling van dat verweer overwogen.
De bewijsmiddelen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsmiddelenbijlage bij dit vonnis, en moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
Nadere overweging van de rechtbank.
Ter terechtzitting van 22 februari 2024 heeft de verdediging ten aanzien van beide feiten een aantal verweren gevoerd. De rechtbank merkt die verweren aan als bewijsverweren. Deze verweren vinden hun weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen die de rechtbank voor de feiten heeft gebruikt en zoals die in het vonnis zijn opgenomen.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde af, dat hij het bedrijfspand aan de [adres 2] te Rotterdam, waar resten van een drugslaboratorium zijn aangetroffen, huurde en drie weken voor de aanhouding naar zijn eigen zeggen ter beschikking heeft gesteld aan medeverdachte [medeverdachte] . Van deze onderhuur is niets op papier gezet en hoewel verdachte de medeverdachte [medeverdachte] nauwelijks zou kennen, heeft hij hem wel een sleutel van het bedrijfspand gegeven. Ook is verdachte als bestuurder van een voertuig (een lijkwagen) dat op naam van een VOF staat waar hij mede eigenaar van is, samen met medeverdachte [medeverdachte] in Land van Cuijk aangehouden terwijl zij 675 kilogram BMK-glycidezuur vervoerden.
Uit het dossier blijkt ook dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] beiden een soortgelijke smartphone ter beschikking hadden en dat beide smartphones kort voor de tenlastegelegde periode zijn geactiveerd. Op beide smartphones wordt gebruik gemaakt van de applicatie voor versleutelde berichten ‘signal’, waarmee ze in de tenlastegelegde periode onderling met elkaar contact hebben gehad.
Bij uitlezen van de telefoon van verdachte zijn gesprekken aangetroffen waarbij door verdachte verzocht is spullen te halen die mogelijk gebruikt kunnen worden bij werkzaamheden die horen bij een drugslaboratorium. Zo heeft verdachte op 2 mei 2023 via ‘Holli” paellapannen geregeld en heeft hij in een ander bericht gevraagd om filters. Bij de doorzoeking in het bedrijfspand aan de [adres 2] te Rotterdam zijn goederen gevonden die vergelijkbaar zijn met de goederen waar verdachte via zijn telefoon om had gevraagd, zoals die paellapannen en filters. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij op verzoek paellapannen heeft meegenomen naar het bedrijfspand en hij heeft verklaard dat in het bedrijfspand een keuken zat die nauwelijks in werking was. Ook heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard dat de toegang tot het terrein steeds verleend werd door verdachte, wat ook terug te vinden is in gesprekken in de telefoon van verdachte, waarbij verdachte wordt verzocht de toegangspoort te openen.
Op camerabeelden is te zien dat verdachte in de tenlastegelegde periode geregeld het bedrijfspand aan de [adres 2] binnen gaat. Op camerabeelden van 6 mei 2023 is te zien dat verdachte meerdere keren het bedrijfspand aan de [adres 2] binnen is gegaan. Eén keer met twee bekertjes, later nog eens tweemaal en uiteindelijk met een brandblusser. Verdachte gedraagt zich nerveus, loopt op en neer terwijl hij aan het bellen is. Deze waarnemingen stroken niet met de verklaring van verdachte dat hij alleen maar koffie bracht. Ook de omstandigheid dat niet de hulpdiensten zijn gebeld is op zijn minst merkwaardig te noemen, nu medeverdachte [medeverdachte] behoorlijk ernstig verbrand was aan zijn benen.
Op 7 mei 2023, een dag na de brand, heeft verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] in zijn lijkenwagen BMK-glycidezuur vervoerd. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat een dag na de brand spullen in het bedrijfspand stonden die weg moesten, dat hij geholpen heeft deze in te laden en dat ze een uurtje later zijn aangehouden. Verdachte heeft als bestuurder na aanhouding verklaard dat hij niet wist waar zij naartoe moesten, maar dat het adres wel in de navigatie van het voertuig stond. In de telefoon van verdachte wordt op 7 mei 2023 een adres in Boxmeer, [adres 3] gedeeld met de mededeling; “Over niks praten met die menden (
de rechtbank leest: mensen).”. Het voertuig van verdachte is na een afrit richting Boxmeer aan de kant gezet waarbij een hoeveelheid van 675 kilogram BMK-glycidezuur in zijn voertuig is aangetroffen.
Bij doorzoeking van het bedrijfspand aan de [adres 2] is door het LFO-team al bij binnenkomst een anijsgeur opgemerkt (wat overeenkomt met de geur van BMK), zodat de verklaring van verdachte en zijn medeverdachte dat zij niets hebben geroken niet aannemelijk is.
Gezien het vorenstaande, in het bijzonder de uitgelezen berichten op de telefoons van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] , de beschrijving van de camerabeelden, de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] en de aangetroffen hoeveelheid BMK-glycidezuur in het voertuig van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap moet hebben gehad van de in het bedrijfspand op dat moment in werking zijnde drugslaboratorium. Gelet hierop en de in het bedrijfspand aangetroffen goederen die gelinkt kunnen worden aan een drugslaboratorium, waar verdachte zoals uit berichten op zijn telefoon is af te leiden, naar gevraagd heeft bij anderen, en het feit dat op camerabeelden te zien is dat verdachte, die zelf in het bezit was van een sleutel, in de periode hier van belang geregeld het bedrijfspand aan de [adres 2] heeft betreden, acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met anderen zich heeft beziggehouden met kort gezegd een drugslaboratorium. De rechtbank acht het onaannemelijk dat verdachte in zijn eigen bedrijfsauto dozen zou vervoeren waarvan hij geen benul heeft wat er in zit en zelfs niet weet waar hij ze naar toe moet brengen. Dit geldt te meer, nu verdachte zelf het adres in zijn telefoon heeft gezet. Het verweer dat uit de camerabeelden blijkt dat verdachte zelf de dozen niet in de auto heeft gezet gaat niet op, nu er van het laden van de auto geen camerabeelden beschikbaar zijn.
De rechtbank gaat bij de bewezenverklaring uit van de periode van 30 april 2023 tot en met 8 mei 2023, zijnde de periode dat verdachte en zijn medeverdachte gelijksoortige smartphones geactiveerd hebben en middels een signal applicatie contact met elkaar hebben gehad. Ook hierin ziet de rechtbank een betrokkenheid van verdachte met zijn medeverdachte.
Dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode slechts aanwezig was in het bedrijfspand voor legitieme doeleinden en niets te maken zou hebben met het drugslaboratorium, zoals de strekking van zijn verklaring is, vindt de rechtbank vanwege al het voorgaande dan ook ongeloofwaardig.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling samenhang bezien en hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1:
in de periode 30 april 2023 tot en met 8 mei 2023 te Rotterdam en Land van Cuijk meermalen tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, afleveren, verstrekken en vervoeren, en het opzettelijk vervaardigen van MDMA en cocaïne en metamfetamine, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet,
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen,
- zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,

hebbende hij, verdachte, en een of meer van zijn mededaders

- een bedrijfsruimte, gelegen aan de [adres 2] te Rotterdam gehuurd en/of ter beschikking gesteld en/of ter beschikking laten stellen en
- aanpassingen/verbouwingen aan de bedrijfsruimte, gelegen aan de [adres 2] te Rotterdam aangebracht en/of laten aanbrengen ten behoeve van de opslag van de benodigde chemicaliën en/of grondstoffen en/of de inrichting van de productieruimte en
- in het kader van voornoemde activiteit(en) met elkaar contact gelegd/onderhouden en afspraken gemaakt en
- in de bedrijfsruimte, gelegen aan de [adres 2] te Rotterdam een productieopstelling ten behoeve van de productie van BMK en/of PMK en/of metamfetamine en/of MDMA voorhanden gehad en
- in de bedrijfsruimte, gelegen aan de [adres 2] te Rotterdam een hoeveelheid (laboratorium)benodigdheden voorhanden gehad, waaronder: een of meerdere klemdekselvaten en IBC’s en maatbekers en een trechter en een destilleerbuis en verwarmingsplaten en branders en thermometers en koolstoffilters en pannen en
- in de bedrijfsruimte, gelegen aan de [adres 2] te Rotterdam een hoeveelheid/hoeveelheden chemicaliën/grondstoffen/middelen voorhanden gehad, waaronder: BMK en/of PMK en/of aceton en/of dimethylsulfon en/of
- in een auto voorzien van kenteken [kenteken] ongeveer 675 kilogram BMK-glycidezuur vervoerd.
T.a.v. feit 2:
in de periode 30 april 2023 tot en met 8 mei 2023 te Rotterdam, meermalen tezamen en in vereniging met anderen (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, metamfetamine en/of cocaïne, zijnde MDMA, metamfetamine en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van het voorarrest en als bijkomende straf ontzetting van de uitoefening van een of meer beroepen in de uitvaartsector voor de duur van 11 jaar.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn eis rekening gehouden met de persoon van verdachte en het feit dat hij eerder is veroordeeld voor een soortgelijke zaak, waarbij hij zijn bedrijf - een uitvaartonderneming- als dekmantel heeft gebruikt. De officier van justitie heeft ook rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden dat door het plegen van dergelijke feiten het vervaardigen van harddrugs in stand wordt gehouden, dat daarmee snel geld wordt verdiend en dat harddrugs een gevaar oplevert voor de volksgezondheid.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft vrijspraak bepleit en heeft, indien de rechtbank toch tot een veroordeling komt, verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met anderen van 30 april 2023 tot en met 8 mei 2023 voorbereidingshandelingen verricht voor een Opiumwetdelict door chemicaliën/grondstoffen en hulpmiddelen voor MDMA, cocaïne en metamfetamine voorhanden te hebben. Ook heeft verdachte samen met anderen in die periode gehandeld in MDMA, cocaïne en metamfetamine
.Door zijn handelwijze heeft verdachte bijgedragen aan de handel en de voorbereiding van de productie van synthetische drugs die, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren. De productie van synthetische drugs gaat bovendien (steeds meer) gepaard met andere (zware) vormen van criminaliteit zoals witwassen, bedreigingen en levensdelicten.
Verdachte heeft kennelijk gehandeld uit winstbejag en heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd.
Ook brengt de productie van onder meer metamfetamine en de opslag van chemicaliën, nodig voor de productie van synthetische drugs, grote gevaren met zich mee zoals bijvoorbeeld brandgevaar, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt.
Verdachte is op 18 december 2020 voor een soortgelijk feit veroordeeld door de rechtbank Rotterdam tot een gevangenisstraf van 48 maanden. Hiertegen heeft verdachte hoger beroep ingesteld. Hoewel dit vonnis dus nog niet onherroepelijk is, mag van verdachte door deze veroordeling worden verwacht dat hij bekend is met de laakbaarheid van soortgelijk handelen en gevolgen daarvan.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheden dat verdachte, kort geleden, zoals hiervoor aangegeven eerder voor een soortgelijk feit werd veroordeeld waarbij verdachte eveneens vanuit zijn bedrijf in de uitvaartbranche te werk is gegaan. Een uitvaartonderneming is bij uitstek een bedrijf dat uiterst respectvol en zorgvuldig dient om te gaan met overledenen en hun nabestaanden. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat in hetzelfde pand waar het drugslab is aangetroffen ook een ruimte was ingericht om afscheid van overledenen te nemen. De rechtbank acht dit respectloos. Daarbij heeft hij voor die overledenen een brandgevaarlijke situatie doen ontstaan, die zich ook geopenbaard heeft. Voorts heeft hij de lijkwagen, waarin overledenen respectvol kunnen worden vervoerd, ingezet om drugs te vervoeren. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij, door zijn bedrijf herhaaldelijk hals dekmantel te gebruiken, geen enkele eerbied heeft getoond voor overledenen en in het bijzonder respectloos is omgegaan met gevoelens van nabestaanden.
Gelet hierop is de gevorderde bijkomende straf door de officier van justitie, ontzetting van de uitoefening van een of meer beroepen in de uitvaartsector, zeer begrijpelijk keuze. Voor het opleggen van een dergelijke sanctie zijn evenwel criteria verbonden, waarin in het concrete geval niet is voldaan. De toepasselijke wet, de Opiumwet, biedt immers niet de mogelijkheid tot ontzetting. De rechtbank zal de gevorderde ontzetting dan ook niet opleggen.
De hiervoor weergegeven strafverzwarende omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank weliswaar een lange gevangenisstraf, maar omdat er sprake is van een relatief korte pleegperiode, er geen grote hoeveelheid chemicaliën/grondstoffen zijn aangetroffen, en gezien de door de verdediging naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden, zal de rechtbank een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden. De rechtbank acht deze straf afdoende. Omdat de Opiumwet geen ruimte biedt voor een ontzetting van de uitoefening van een beroep, zal de rechtbank de gevorderde bijkomende straf niet opleggen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
47, 57 Wetboek van Strafrecht
2, 10, 10a Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voorbereiden en/of bevorderen, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1 en feit 2:
Een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
Dit vonnis is gewezen door:
Mr. M.E. Bartels, voorzitter,
mr. M.M.L.A.T. Doll en mr. A. Jansen, leden,
in tegenwoordigheid van N.J.M. van Rooij, griffier,
en is uitgesproken op 07 maart 2024.