ECLI:NL:RBOBR:2024:850

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
01.298694.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging ISD-maatregel voor mishandeling en verbale doodsbedreigingen

Op 8 maart 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en verbale doodsbedreigingen. De rechtbank heeft de verdachte, geboren in 1983 en thans gedetineerd in DC Rotterdam, veroordeeld op basis van twee parketnummers: 01.298694.23 en 01.235774.23. De tenlastelegging omvatte mishandeling van [slachtoffer 1] op 12 november 2023 in Eindhoven, waarbij de verdachte tegen de linker heup van het slachtoffer schopte, en bedreiging van [slachtoffer 2] met de dood door dreigende woorden. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van bedreiging van twee BOA's in 's-Hertogenbosch op 16 september 2023.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn en dat de verdachte strafbaar is voor de bewezen feiten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een ISD-maatregel van twee jaar eiste, toegewezen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en het strafblad van de verdachte, dat 37 pagina's telt met eerdere veroordelingen voor agressie tegen ambtenaren in functie.

De rechtbank heeft ook een advies van de reclassering in overweging genomen, waarin werd gesteld dat de verdachte ernstig verslaafd is aan alcohol en dat zijn gedrag onder invloed van alcohol leidt tot agressie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ISD-maatregel noodzakelijk is om de kans op recidive te verminderen en om de veiligheid van de maatschappij te waarborgen. De verdachte is niet in staat gebleken om zich aan afspraken te houden en heeft herhaaldelijk nieuwe strafbare feiten gepleegd. De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaar, zonder dat de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummers vorderingen: 0530091822 en 05.000951.23 Parketnummers: 01.298694.23 en 01.235774.23 [(ter terechtzitting gevoegd)]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.298694.23 en 01.235774.23 (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummers vorderingen: 05.300918.22 en 05.000951.23
Datum uitspraak: 08 maart 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1983] ,
thans gedetineerd te: DC Rotterdam.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 februari 2024.
Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte/veroordeelde, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaken zijn aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 23 januari 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. 01-298694-23
feit 1:
hij op of omstreeks 12 november 2023 te Eindhoven [slachtoffer 1] heeft mishandeld door tegen de linker heup van die [slachtoffer 1] te schoppen.
t.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 12 november 2023 te Eindhoven [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "de volgende keer steek ik een mes door je nek en aan de andere kant er uit", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
t.a.v. 01-235774-23 feit 1:
hij op of omstreeks 16 september 2023 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (beiden als BOA werkzaam bij de Nederlandse Spoorwegen (gedurende zijn/hun dienst) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen "Als je me aan raakt dan steek ik je lek" en/of "ik steek je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vorderingen na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 05.300918.22 is aangebracht bij vordering van 18 december 2023. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te Arnhem van
1 december 2022. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
(bijlage 1)
De zaak met parketnummer 05.000951.23 is aangebracht bij vordering van 18 december 2023. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te Arnhem van 30 maart 2023. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht. (
bijlage 2)

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijsrechtelijke standpunten.

De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen.
De raadsvrouw van verdachte heeft een integrale vrijspraak bepleit.

Bewijsoverwegingen.

t.a.v. 01.298694.23 feit 1
De rechtbank heeft geen enkele aanleiding om aan de verklaringen en op ambtsbelofte opgemaakte bevindingen van BOA’s [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te twijfelen en neemt deze dan
ook als uitgangspunt in de bewijsrechtelijke beoordeling. Daaruit volgt dat verdachte
op enig moment bewust in de richting van de linker heup van [slachtoffer 1] heeft geschopt en
haar ook daar heeft geraakt. Daarmee acht de rechtbank de opzettelijke mishandeling
van [slachtoffer 1] bewezen. De rechtbank schuift de andersluidende versie van verdachte
(geen opzet) terzijde.
t.a.v. 01.298694.23 feit 2 en 01.235774.23 feit 1
Verdachte heeft in beide gevallen in benevelde toestand de betrokken BOA’s, die hem
op zijn gedrag aanspraken, telkens op agressieve wijze een nagenoeg gelijkluidende
verbale doodsbedreiging toegebeten.
Voor een veroordeling terzake van bedreiging is volgens de Hoge Raad onder meer vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd. Hierbij is voldoende dat de bedreiging in het algemeen geschikt is om de vrees voor een inbreuk op persoonlijke vrijheid teweeg te brengen.
Toetsend aan deze maatstaf is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de gegeven omstandigheden van beide gevallen minst genomen het voorwaardelijk opzet op het ontstaan van de redelijke vrees bij aangevers heeft gehad dat hij de bedreiging ten uitvoer zou kunnen brengen. Dat verdachte niet de intentie op het ontstaan van die vrees zou hebben gehad is niet maatgevend.
De ten laste gelegde bedreigingen kunnen dan ook worden bewezen.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
t.a.v. 01-298694-23
feit 1:
op 12 november 2023 te Eindhoven [slachtoffer 1] heeft mishandeld door tegen de linker heup van die [slachtoffer 1] te schoppen.
t.a.v. feit 2:
op 12 november 2023 te Eindhoven [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "de volgende keer steek ik een mes door je nek en aan de andere kant er uit", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
t.a.v. 01-235774-23 feit 1:
op 16 september 2023 te 's-Hertogenbosch [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (beiden als BOA werkzaam bij de Nederlandse Spoorwegen gedurende hun dienst heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen "Als je me aan raakt dan steek ik je lek" en/of "ik steek je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in het geval waarin de wet aanvulling van
het vonnis vereist. In dat geval wordt dit verkort vonnis aangevuld met de bewijsmiddelen (artikel 365a lid 2 Sv.).

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van maatregel.

De eis van de officier van justitie.
(bijlage 3)
-oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van 2 jaar;
-integrale toewijzing van de (3) vorderingen van de benadeelde partijen, met daarbij
telkens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en telkens vermeerderd met de
wettelijke rente;
-toewijzing van de gevorderde tenuitvoerleggingen van de hechtenis van één week en de
gevangenisstraffen van 117 dagen en van 12 weken.
Het standpunt van de verdediging.
-verzet tegen oplegging van de ISD-maatregel;
-gevangenisstraf voor de duur van het reeds ondergane voorarrest, eventueel aangevuld
met een voorwaardelijk strafdeel met als bijzondere voorwaarde een alcoholverbod;
-niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in hun vorderingen, subsidiair
matiging van de gevorderde bedragen;
-afwijzing van de gevorderde tenuitvoerleggingen, subsidiair verlenging van de proeftijden
dan wel omzetting in taakstraffen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf en/of maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee verbale doodsbedreigingen en een mishandeling van telkens in dienst zijnde BOA’s werkzaam op een station van de
Nederlandse Spoorwegen. Verdachte verkeerde ten tijde van deze incidenten onder
invloed van (in elk geval) alcohol en vertoonde agressief en onberekenbaar gedrag.
In algemene zin heeft verdachte door zijn laakbare gedrag een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers gemaakt. Het hoeft verder geen betoog dat
de twee bedreigde slachtoffers in de gegeven omstandigheden bevreesd en angstig moeten zijn geweest en dat de lichamelijk integriteit van het mishandelde slachtoffer is aangetast.
De bedreigingen en het geweld moeten een grote indruk op de slachtoffers hebben
gemaakt. Uit de diverse toelichtingen op de vorderingen benadeelde partijen blijkt dat
dit ook in deze zaken het geval is. De rechtbank neemt het verdachte uiterst kwalijk
dat hij zich op strafbare wijze tegen BOA’s heeft gekeerd, die nu juist voor de veiligheid van treinreizigers moeten zorgen.
Het is ook niet voor het eerst dat verdachte zich voor de rechter moet verantwoorden.
Verdachtes imposante strafblad telt maar liefst 37 pagina’s met onder meer veel veroordelingen vanwege agressie tegen ambtenaren in functie. Hierbij passeren alle strafmodaliteiten de revue. De rechtbank heeft gezien dat verdachte in 2016 de ISD-maatregel opgelegd heeft gekregen. Na afloop van deze maatregel is verdachte verder gegaan met het plegen van strafbare feiten. Verdachte liep tijdens de bewezenverklaarde feiten in twee proeftijden van voorwaardelijk opgelegde straffen alsmede in een schorsing van de voorlopige hechtenis van een andere zaak (05-195031-23). Niets lijkt hem op het rechte pad te houden.
Resumerend kan worden gesteld dat verdachte tot heden niet in staat is gebleken zich eigenmachtig van het plegen van strafbare feiten te onthouden. Verdachte is een hardnekkige recidivist en zijn gedrag vormt een structurele bron van maatschappelijke overlast en onrust.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een advies van de reclassering (IrisZorg) van 19 februari 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
‘Betrokkene is ernstig verslaafd aan alcohol. Na het drinken van alcohol laat betrokkene agressief gedrag zien, voornamelijk verbaal in de vorm van beledigingen en bedreigingen, maar ook fysiek in de vorm van mishandeling en wederspannigheid. Rapporteur ziet op dit moment geen beschermende factoren.
(..)
Hij is nog niet behandeld en hij werkt ook niet mee aan afspraken die het gebruik kunnen verminderen. Dit maakt dat het risico op recidive nog hoog is. Betrokkene wordt niet alleen veroordeeld voor verbale agressie, maar ook voor fysieke agressie (..) Dit maakt dat het risico op letsel ook hoog is. Verder heeft betrokkene in diverse reclasseringstoezichten
zich niet aan de afspraken gehouden. Ook nu laat hij onvoldoende inzicht zien in zijn problematiek. Dit maakt de kans op onttrekking aan de voorwaarden hoog.
(..)
Kijkend naar de hoeveelheid veroordelingen en ingezette reclasseringstrajecten de afgelopen jaren, ziet de reclassering de onvoorwaardelijke ISD-maatregel nog als enige mogelijkheid om de kans op recidive te verminderen. De reclassering ziet de maatregel niet alleen als enige mogelijkheid maar ook als beste mogelijkheid voor betrokkene. Mocht betrokkene bijvoorbeeld gedurende een extramurale plaatsing terugvallen in gebruik en of negatief gedrag, zal hij niet direct op straat komen te staan en verder afgeleiden. Hij wordt dan terug geplaatst naar de PI en vanuit daar kan hij snel weer stabiliseren, waarna een nieuwe plaatsing kan plaatsvinden. (..)
De rechtbank verenigt zich met de inhoud van de rapportage van de reclassering. De rechtbank acht zich op basis van dit rapport voldoende voorgelicht omtrent de wenselijkheid en noodzakelijkheid van de oplegging van de ISD-maatregel.
De rechtbank overweegt dat de door verdachte begane feiten misdrijven betreffen waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 13 november 2023 blijkt dat hij in de afgelopen vijf jaar voorafgaand aan de door hem begane feiten tenminste driemaal onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld voor een misdrijf en de bewezenverklaarde feiten zijn begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen. Gelet op de inhoud van het hiervoor genoemde reclasseringsrapport moet er voorts rekening mee gehouden worden dat verdachte wederom soortgelijke misdrijven zal begaan. De veiligheid van personen eist het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, aangezien verdachte telkenmale nieuwe strafbare feiten pleegt en alle eerdere opgelegde strafmodaliteiten hem daarvan kennelijk niet hebben weerhouden. Daar komt bij dat de maatregel tevens beoogt een bijdrage te leveren aan de oplossing van verdachtes alcoholverslaving.
Met het voorgaande stelt de rechtbank vast dat is voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht stelt aan het opleggen van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. De rechtbank heeft voorts getoetst dat is voldaan aan de vereisten van – kort gezegd – de daarop betrekking hebbende richtlijn van het openbaar ministerie. Verdachte valt onder de categorie ‘zeer actieve veelpleger.’
De rechtbank ziet zich, gelet op de strekking van het opleggen van een ISD-maatregel, te weten de beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van verdachte, vervolgens voor de vraag gesteld of het ook zinvol is om aan verdachte voor de tweede maal een ISD-maatregel op te leggen.
Gelet op het reclasseringsadvies is de rechtbank van oordeel dat het opnieuw opleggen
van de ISD-maatregel aan verdachte gerechtvaardigd en noodzakelijk is. Verdachte is
niet eigenmachtig in staat om op het rechte pad te blijven en pleegt telkenmale nieuwe strafbare feiten, meestal onder invloed van alcohol. Hij is ook niet in staat gebleken om
zich in een (vrijwillig of justitieel) ambulant kader aan afspraken te houden. Oplegging
van de ISD-maatregel is onder deze omstandigheden de meest geëigende mogelijkheid
om verdachte van het plegen van met name delicten tegen beroepsbeoefenaars te weerhouden en te proberen verandering in de situatie van verdachte te brengen. Of
deze keer wel succes zal worden bereikt hangt voor een belangrijk deel af van de
opstelling en motivatie van verdachte om tot verandering te komen en daartoe met name
zijn alcoholprobleem aan te pakken. In elk geval kan verdachte gedurende de termijn van
de ISD-maatregel de maatschappij geen overlast bezorgen.
Dat de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel mogelijk op niet meer zal neerkomen dan het uitzitten van twee jaar vrijheidsbeneming, is een scenario dat ook uitdrukkelijk door de wetgever onder ogen is gezien maar voor daders als verdachte ook uitdrukkelijk aanvaardbaar is geacht. De rechtbank ziet in de aangekondigde niet-coöperatieve houding van verdachte dan ook, anders dan de verdediging, geen beletsel om (wederom) de maatregel op te leggen.
De rechtbank zal de ISD-maatregel opleggen voor de duur van twee jaren. De tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze maatregel in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal, nu dit niet in overeenstemming is met de aard van de maatregel, niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel. De rechtbank volgt het daartoe strekkende verzoek van de verdediging dan ook niet.
Een tussentijds toetsingsmoment is daarbij naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk. De verdediging kan op eigen initiatief om een tussentijdse beoordeling van de noodzaak tot voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel verzoeken (art. 38n lid 3 Sr.).
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .(01.298694.23, feit 1)
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte immateriële schade, een bedrag van € 250,= vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het hoger gevorderde bedrag aan immateriële schade. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit deel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoer-legging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 november 2023
tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
(01.298694.23, feit 2 respectievelijk 01.235774.23, feit 1)
Beide benadeelde partijen hebben vanwege een door verdachte geuite (verbale) doodsbedreiging telkens een immateriële schadevergoeding van € 250,= gevorderd.
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij in bepaalde gevallen recht op een vergoeding van de immateriële schade, onder meer wanneer sprake is van aantasting van de persoon ‘door schade in zijn eer of goede naam’ of ‘op andere wijze’.
De rechtbank stelt allereest vast dat de onderbouwingen telkens zijn gestoeld op een onjuiste grondslag, namelijk die van ‘aantasting door schade in zijn eer of goede naam’. Deze grondslag is niet aan de orde bij een (verbale) doodsbedreiging.
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of er dan in beide gevallen sprake is van aantasting van de persoon ‘op andere wijze’. Hiervan is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. De rechtbank stelt vast dat
dit in beide gevallen niet aan de orde is. Echter, ook de aard en ernst van de normschending
kan reeds meebrengen dat de in dit verband nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank bij een verbale doodsbedreiging in zijn algemeenheid evenmin aan de orde, bijzondere omstandigheden daargelaten. Dergelijke omstandigheden zijn de rechtbank echter tijdens het verhandelde ter terechtzitting in beide gevallen niet gebleken.
Kort en goed komt de rechtbank tot het oordeel dat beide vorderingen qua onderbouwing niet aan de wettelijke vereisten voldoen.
De rechtbank zal de benadeelde partijen dan ook niet-ontvankelijk in de vorderingen verklaren, aangezien bij de huidige gebrekkige stand van zaken geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade
De rechtbank zal, nu de vorderingen niet worden toegewezen, de benadeelde partijen veroordelen in de kosten van de verdachte. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Motivering van de beslissingen na voorwaardelijke veroordelingen (05.300918.22 en 05.000951.23)
De vorderingen voldoen aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vorderingen. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
De rechtbank zal de gevorderde tenuitvoerleggingen afwijzen. De rechtbank acht de tenuitvoerleggingen van de voorwaardelijk opgelegde straffen niet opportuun gelet op
het doel van de op te leggen onvoorwaardelijke ISD-maatregel. De rechtbank acht het wenselijk dat zo spoedig mogelijk concrete invulling aan de ISD-maatregel wordt
gegeven.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 38m, 38n, 285, 300 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde onder 01.298694.23 feit 1 en feit 2 en 01.235774.23 feit 1
bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
01.298694.23, feit 1:
mishandeling
01.298694.23, feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
01.235774.23, feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende maatregel:

t.a.v. 01.298694.23 feit 1, feit 2 en 01.235774.23 feit 1:
Een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren.
t.a.v. voorlopige hechtenis 01.235774.23
Heft op het onder parketnummer 01-235774-23 tegen verdachte verleende (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
t.a.v. benadeelde partij [slachtoffer 1] (01-298694-23, feit 1):
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 250 euro (immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van 250,00 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 5 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
t.a.v. benadeelde partij [slachtoffer 2](01.298694.23, feit 2):
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding. Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
t.a.v. benadeelde partij [slachtoffer 3](01.235774.23, feit 1)
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding. Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
t.a.v. vorderingen na voorwaardelijke veroordeling:
Wijst af de vorderingen met parketnummers 05-300918-22 en 05.000951.23 van de
officier van justitie van telkens d.d. 18 december 2023.
Dit v onnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. E.C.L. Pechaczek en mr. L.J. Verborg, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 08 maart 2024.