ECLI:NL:RBOBR:2024:810

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
01/193737-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersdelicten met zwaar lichamelijk letsel en vluchtgedrag

Op 5 maart 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 juli 2022 in Eindhoven een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, bestuurder van een Volkswagen Golf, reed met een snelheid van 110 km/h op een weg waar de maximumsnelheid 50 km/h was. Hij heeft twee fietsers aangereden, waardoor zij zwaar lichamelijk letsel opliepen. Na de aanrijding heeft de verdachte de plaats van het ongeval verlaten, wat hem ook ten laste is gelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, wat heeft geleid tot het ongeval. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €150,00 toegewezen aan een benadeelde partij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.193737.22
Datum uitspraak: 05 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2000] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding 18 januari 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks 30 juli 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Volkswagen, type Golf), daarmede rijdende over de weg, de Mecklenburgstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam te handelen als volgt:
verdachte heeft rijdende over de Mecklenburgstraat (gaande in de richting van de Karel de Grotelaan),
gereden met een hogere snelheid dan de toen aldaar toegestane maximum snelheid van 50 km/uur en/of
heeft de twee voor hem (in dezelfde rijrichting) rijdende fietsers niet (tijdig) waargenomen en/of
heeft zijn personenauto niet (voldoende) onder controle gehad en/of gehouden en/of
is van de voor hem, verdachte, bestemde rijstrook afgeweken en/of is (vervolgens) (deels) over de rechts van hem gelegen onderbroken streep (de scheidingslijn tussen de rijstrook en fietssuggestiestrook) gereden en/of (deels) terecht gekomen op de fietssuggestiestrook,
waardoor verdachte met zijn personenauto tegen die twee voor hem (in dezelfde rijrichting) rijdende fietsers is gereden/gebotst, waardoor een ander en/of anderen, genaamd [slachtoffer 1] (zijnde één van die fietsers), zwaar lichamelijk letsel, te weten twee breuken in twee ruggenwervels en/of een hersenschudding en/of een schaafwond op haar rug en/of een kneuzing in haar linker enkel en/of een kneuzing in haar rechter bovenbeen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, en/of
genaamd [slachtoffer 2] (zijde één van die fietsers), zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur en/of een zware hersenschudding en/of diverse kneuzingen en/of blauwe plekken op zijn lichaam en/of bloedingen in het brein met verdrukking van linker hersenhelft, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:hij op of omstreeks 30 juli 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Volkswagen, type Golf), daarmee rijdende op de weg, de Mecklenburgstraat, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, immers heeft verdachte rijdende over de Mecklenburgstraat (gaande in de richting van de Karel de Grotelaan), gereden met een hogere snelheid dan de toen aldaar toegestane maximum snelheid van 50 km/uur en/of heeft de twee voor hem (in dezelfde rijrichting) rijdende fietsers niet (tijdig) waargenomen en/of heeft zijn personenauto niet (voldoende) onder controle gehad en/of gehouden en/of is van de voor hem, verdachte, bestemde rijstrook afgeweken en/of is (vervolgens) (deels) over de rechts van hem gelegen onderbroken streep (de scheidingslijn tussen de rijstrook en fietssuggestiestrook) gereden en/of (deels) terecht gekomen op de fietssuggestiestrook,waardoor verdachte met zijn personenauto tegen die twee voor hem (in dezelfderijrichting) rijdende fietsers is gereden/gebotst;
T.a.v. feit 2:
hij, als degene door wiens gedraging (al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig) een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Eindhoven op/aan de Mecklenburgstraat, op of omstreeks 30 juli 2022, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, (aan) een ander en/of anderen (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd/werden achtergelaten,
EN
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander of anderen (te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ) schade was toegebracht;
T.a.v. feit 3:
hij op of omstreeks 30 juli 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Volkswagen, type Golf), daarmee rijdende op de weg, de Mecklenburgstraat, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door:
- een voertuig (personenauto) voor hem gevaarlijk in te halen en/of
- (daarbij) over de rijbaan te rijden voor het verkeer in tegengestelde rijrichting en/of
- (daarbij) in te halen voor of op een of meerdere (voetgangers)oversteekplaatsen en/of
- de maximumsnelheid ter plaatse fors te overschrijden (immers heeft hij, verdachte, met zeer hoge snelheden gereden, te weten snelheden tot 110 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 50 kilometer per uur bedroeg),

door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.
Op 30 juli 2022 hebben zich twee verkeersongevallen voorgedaan op de Mecklenburgstraat te Eindhoven. Bij het eerste verkeersongeval reed een personenauto tegen twee fietsers aan die ernstig letsel opliepen. De bestuurder van de personenauto is vervolgens verder gereden. Bij het daaropvolgende verkeersongeval veroorzaakte de bestuurder van deze personenauto een eenzijdig verkeersongeval.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank gevorderd om tot een bewezenverklaring te komen van het onder feit 1 primair aan verdachte ten laste gelegde en het onder feit 2 en feit 3 aan verdachte ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 primair vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het aan verdachte subsidiair ten laste gelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging bepleit om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen. [1]
1.
Een proces-verbaal van bevindingen, van 30 juli 2022, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1] , pag. 18:
Op 30 juli 2022 omstreeks 04:30 uur hoorde ik een melding van een aanrijding met letsel op de Mecklenburgstraat te Eindhoven. (...) Ter plaatse zag ik twee fietsen op de grond liggen. Ik zag dat er een vrouw op de grond zat en dat zij recht overeind zat. Ik zag dat er een persoon bij de vrouw was. Ik vroeg aan de vrouw hoe zij eraan toe was. Ik hoorde dat zij reageerde. (...) Ik zag dat een man nabij een fiets lag. Ik zag dat hij op de grond lag. Ik zag dat hij bloed bij zijn neus en mond had. Ik vroeg aan hem hoe hij heette. Ik zag dat hij bijna niet reageerde op mijn vragen. Ik zag dat hij met zijn hoofd iets naar mij keek. Ik zag dat zijn ogen draaiden. Ik zag dat zijn ogen wegdraaiden en dat zij hele lichaam begon te schudden. Ik zag dat hij over ging geven. (...) Ik hoorde dat de ambulanceverpleegkundige mij mededeelde dat het neurotrauma betrof en dat de traumahelikopter onderweg was.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen, van 30 juli 2022, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 2] , pag. 30:
Op 30 juli 2022 zag ik op de Karel de Grotelaan ter hoogte van de Kruising Anna van Engelandstraat te Eindhoven een Volkswagen Golf voorzien van het [kenteken 1] . Ik zag dat de voorzijde van deze auto volledig weggevaagd was. Ik zag dat deze auto rondom volledig beschadigd was. Ik zag dat om dit voertuig diverse onderdelen afkomstig van dit voertuig lagen. Ik zag dat beide airbags uitgeklapt waren. Ik zag dat de lantaarnpaal links naast de Golf omgebogen was, vermoedelijk omdat de Volkswagen tegen deze paal is geklapt. Ik zag dat links naast het voertuig aan de bestuurderszijde een bankpas van [bank] lag op naam van [verdachte] . (...) Op de vloer aan de bestuurderszijde zag ik een brief afkomstig van de [bank] liggen met een bankpas op naam van [verdachte] . Deze brief was geadresseerd aan de heer [verdachte] , [adres 2] .
3.
Een ander geschrift, te weten Deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek, van 17 oktober 2022, opgemaakt en ondertekend door dr. Hidding, pag. 322-325:
AAPJ9871NL: bemonstering bloed airbag uit het stuur
WAAY1946NL: wangsluim [verdachte] , geboren op [2000] .
Bloed airbag uit het stuur AAPJ9871NL: DNA-profiel van een man. De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Mogelijke donor van celmateriaal: [verdachte] .
4.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , van 30 juli 2022, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 3] , pag. 62:
Op 30 juli 2022 omstreeks 04:25 uur reed ik met mijn auto over de Edenstraat in Eindhoven. Ik reed richting de Vonderweg. Achter mij reed een auto, een Volkswagen Golf. Ik zag dat deze zwenkte over de weg en zijn groot licht aan en uit deed. Ik ging linksaf de Mecklenburgstraat op. Ik haalde daar ter hoogte van huisnummer 49 een tweetal fietsers in. Ik zag vervolgens in mijn achteruitkijkspiegel dat de fietsers door de eerdergenoemde Golf werden geschept. Ik zag de fietsers door de lucht vliegen. Ik zag dat de bestuurder van de Golf mij inhaalde en voorbij reed richting de Karel de Grotelaan.
5.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , van 30 juli 2022, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 2] , pag. 63:
Op 30 juli 2022 omstreeks 04:23 uur zat ik in de auto van mijn [zus van getuige 2] . We reden over de Karel de Grotelaan in de richting van Veldhoven. Ter hoogte van de kruising met de Hagenkampweg Noord zag ik dat er geseind werd door een auto die achter ons reed. Ik zag vervolgens dat we in een splitsecond aan de linkerzijde ingehaald werden door een Volkswagen Golf. Dat ging met een hele hoge snelheid. Ik zag dat deze auto ergens tegenaan knalde en vervolgens voor onze auto over de kop ging. Vervolgens zag ik de auto tot stilstand komen. Het volgende moment zag ik een persoon uit de auto stappen. Ik zag dat deze persoon een jongen betrof, vermoedelijk Turks / Marokkaanse afkomst, ongeveer 23 a 24 jaar oud. Ik zag dat de jongen paniekerig om zich heen keek. Vervolgens zag ik de jongen wegrennen in de richting van de Anna van Engelandstraat.
6.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , van 30 juli 2022, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 4] , pag. 65:
Op 31 juli 2022 omstreeks 04:30 uur reed ik in mijn personenauto. Ik reed op de Karel de Grotelaan in de richting van het tankstation. Opeens zag ik achter mij een donkerkleurige personenauto waarvan de koplampen knipperden. Ik vermoedde dat de bestuurder naar mij aan het seinen was. Ik zag dat de bestuurder op de rijstrook reed welke voor het tegemoetkomende verkeer was. Opeens zag ik dat de personenauto door de lucht vloog en dat hij richting mij kwam. (...) Ik zag dat de personenauto meerdere malen over de kop vloog en voor mij tot stilstand kwam tegen de lantaarnpaal. Ik zag direct dat er een man het portier opende aan de bestuurderszijde en dat hij wegrende in de richting van de Anna van Engelandstraat.
7.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] , van 28 oktober 2022, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 5] , pag. 72-74:
V: vraag verbalisant
A: antwoord getuige
V: Wat is het letsel dat je hebt opgelopen ten gevolge van het verkeersongeval?
A: Ik heb twee kleine botbreuken in twee ruggenwervels, een lichte hersenschudding, een grote schaafwond op mijn rug en een kneuzing in mijn linker enkel en rechterbovenbeen.
(...)
V: Wat betekent het ongeval mentaal voor je?
A: Ik heb een ernstig trauma overgehouden aan het ongeval. Dat uitte zich in eerste instantie door heel vermoeid zijn, slecht slapen, somber zijn en veel flashbacks hebben. Ik ben daarvoor onder therapie en heb inmiddels EMDR-therapie gehad. Dat heeft wel geholpen maar ik ben nog zeker niet de oude.
8.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , van 28 oktober 2022, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 5] , pag. 76-78:
V: vraag verbalisant
A: antwoord getuige
V: Wat is het letsel dat je hebt opgelopen ten gevolge van het verkeersongeval?
A: Een schedelbasisfractuur en een zware hersenschudding. Verder over mijn gehele lichaam kneuzingen en blauwe plekken. Dat is het wel voor wat betreft lichamelijk letsel. De gevolgen daarvan mentaal zijn echter enorm.
V: Wat betekent dat dan?
A: Ik ben heel somber, heb last van angstklachten. Die angstklachten heb ik onder andere bij het voorbijrijden van een auto of als er een ambulance voorbijrijdt. Die angst is moeilijk te beschrijven maar ik stop bijvoorbeeld letterlijk met ademhalen. Ik ervaar het echt als een schok. Ik ben dan ook bang dat de auto gaat crashen. Daarnaast ben ik heel alert. Ik houd bijvoorbeeld alles in de gaten, ben een beetje wantrouwend. Ik heb moeite om mensen te vertrouwen. Ik ben erg emotioneel sinds het ongeval. Ook is mijn geheugen echt slecht te noemen, ik kan niks onthouden. Dat is met name mijn kortetermijngeheugen. Ook mijn concentratie is slecht geworden en ik heb last van prikkels. (...) Ik had in het ziekenhuis enorme pijn in mijn hoofd. Ik had nog nooit zoiets meegemaakt. Het was echt ondraaglijk. Ik heb nog altijd een beetje hoofdpijn maar sinds een paar weken is het nu wel te hebben. Ook had ik lange tijd een druk op mijn oren. Dat is gelukkig nu weg. Ik ben gelukkig ook aan het afbouwen qua medicatie. Ik gebruik sinds twee weken alleen nog paracetamol.
9.
Een ander geschrift, te weten Verslaglegging SEH bezoek 30 juli van [slachtoffer 1] , pag. 82-84:
Diagnose: fractuur van thoracale wervel.
10.
Een ander geschrift, te weten een Geneeskundige verklaring van [slachtoffer 2] , pag. 87:
Uitwendig waargenomen letsel: zwelling boven linkeroog, bloedresten onder neusuitgangen, schaafwond linker elleboog
Is er vermoeden van inwendig bloedverlies? Ja
Storingen in het bewustzijn? Ja
Overige van belang zijnde informatie: Op CT-scan vastgestelde breuk van de schedelbasis + bloedingen in het brein met verdrukking van linkerhersenhelft.
11.
Een proces-verbaal Forensisch Onderzoek (sporen)onderzoek plaats ongeval, voertuigonderzoek, data-analyse, van 9 januari 2023, opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] , pag. 156-222:
Melding incident: Op 30 juli 2022 had op de Mecklenburgstraat gelegen te Eindhoven een verkeersongeval plaatsgevonden. Een bestuurder van een personenauto was in botsing gekomen met twee fietsers. Na de botsing met de fietsers was de bestuurder van de personenauto doorgereden en in zijn route in botsing gekomen met wegmeubilair. Na een botsing met een lichtmast was de personenauto tot stilstand gekomen en bestuurder van de personenauto (te voet) gevlucht. In deze omstandigheden had de bestuurder van de personenauto de plaats van het ongeval verlaten. Ten gevolge van de eerste botsing waren beide bestuurders van de fietsen gewond geraakt waarvan één bestuurder ernstig.
(...)
Wij zagen dat het verkeersongeval had plaatsgevonden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Mecklenburgstraat ter hoogte van pand nummer 50, ter plaatse gelegen binnen de bebouwde kom van Eindhoven in de gemeente Eindhoven. De betrokken personenauto ruim 200 meter verder tegen een lichtmast tot stilstand was gekomen ter hoogte van het kruispunt met de Karel de Grotelaan en Anna van Engelandstraat, gelegen binnen de bebouwde kom van Eindhoven in de gemeente Eindhoven.
(...)
Wij zagen dat de personenauto rondom (zwaar) beschadigd was geraakt. De motorkap ontbrak, de voorruit was geheel verbrijzeld en het dak was vervormd. De linker zijkant van de personenauto was over de gehele lengte ingedeukt en vertoonde kenmerken van hittewerking. De personenauto was met de voorzijde (verticaal) in botsing gekomen met lichtmast nummer 3 en tot stilstand gekomen op de opstelplaats voor voetgangers, onderdeel van het kruispunt met de Anna van Engelandstraat.
(...)
De Mecklenburgstraat en de Karel de Grotelaan waren gelegen binnen de bebouwde kom van Eindhoven. Voor beide weggedeelten was een maximumsnelheid van 50 km/h van kracht.
(...)
Gedurende het onderzoek stelden wij vast dat het op het moment van het verkeersongeval nacht was, als bedoeld in artikel 1 van het RVV 1990. Het tijdstip van de melding van het ongeval bij de politiemeldkamer was: zaterdag 30 juli 2022 — 04:26 uur. Wij zagen dat het tijdens ons onderzoek ter plaatse helder en droog weer was. Wij hadden geen redenen om aan te nemen dat de omstandigheden met betrekking tot het weer tijdens het verkeersongeval anders zouden zijn geweest.
(...)
Aan de rechterzijde van de weg, op de rijbaan van de fietssuggestiestrook, werd door ons een kentekenplaat aangetroffen. Deze kentekenplaat voorzien van kentekencombinatie [kenteken 1] , was afkomstig van de betrokken personenauto en had voor het moment van de botsing gemonteerd gezeten aan de voorzijde van het voertuig.
(…)
Wij zagen dat de achterzijde van fiets 2 was beschadigd. Het (gespaakte) achterwiel, spatbord en bagagedrager waren vervormd. De richtingswerking van het door de botsing ingeklemde en vervormde achterwiel was naar rechts gesitueerd. Onder het zadel was een fietslampje gemonteerd, bestaande uit een led-unit. Wij zagen dat het lampje actief was en roodkleurig licht uitstraalde. Op het rechter handvat werden (contact)sporen aangetroffen.
(...)
Wij zagen dat de achterzijde van fiets 3 was beschadigd. Het (gespaakte) achterwiel en bagagedrager waren vervormd. De richtingswerking van het door de botsing ingeklemde en vervormde achterwiel was naar links gesitueerd. Onder het zadel was een fietslampje gemonteerd, bestaande uit een led-unit. Wij zagen dat het lampje actief was en roodkleurig licht uitstraalde. De richtingswerking van de vervorming van het achterwiel (spoor 4), was naar de linkerzijde gesitueerd, waarbij de inwerking primair vanaf de achterzijde (in lengterichting van de fiets) was ontstaan. Dit schadebeeld was passend bij een inrijding, waarbij de fiets in het botsverloop naar de linkerzijde was gedrukt. Dit schadebeeld werd aangemerkt als spoor 4. Wij zagen dat aan de achterzijde van personenauto 4, welke op het moment van de botsing stond geparkeerd in een parkeervak ter hoogte van pand nummer 50, recente schade zichtbaar was. Het schadebeeld lag in lijn met de uitloopbewegingen van fiets 2 en was ontstaan als gevolg van de botsing. Op de linker-achterzijde van de achterbumper waren meerdere krassporen zichtbaar, passend bij het contact met (uitstekende) delen van een fiets. Dit schadebeeld werd aangemerkt als spoor 5.
Wij zagen dat aan de achterzijde van personenauto 5, welke op het moment van de botsing stond geparkeerd in een parkeervak ter hoogte van pand nummer 50, recente schade zichtbaar was. Deze schade was als een geheel van kras en veegsporen zichtbaar aan de linkerzijde van personenauto 5. Het schadebeeld lag in lijn met de uitloopbewegingen van fiets 2 en was ontstaan als gevolg van de botsing. Deze samenhang van sporen werd aanmerkt als spoor 6. Op de dakrand aan de linker bovenzijde van personenauto 5, was een langgerekt krasspoor zichtbaar. Dit krasspoor was gevormd door een voorwerp van een harde structuur waarbij roodkleurige deeltjes waren achtergebleven. Dit spoor was ontstaan als gevolg van contact met een voorwerp welke in langs richting over personenauto 5 had bewogen. De zichtbaar achtergebleven deeltjes waren qua kleur overeenkomstig met de kleur van het frame van fiets 2. Aan de linker-achterzijde waren contactsporen zichtbaar. Deze contactsporen waren ontstaan als gevolg van het contact met een voorwerp van een zachtere structuur, waarbij kunststof of rubbermateriaal was achtergebleven op de lak van personenauto 5. Deze sporen waren ontstaan door een voorwerp welke langs het voertuig had bewogen en passend bij het contact met het zadel en/of rechter-handvat van fiets 2. Spoor 6 was passend bij het scenario waarbij de fiets naar de rechterzijde was opgeworpen na de botsing met de personenauto. Deze beweging was passend bij later vastgestelde botsconfiguratie, waarbij het botspunt met fiets 2 was gesitueerd aan de rechter-voorzijde van de personenauto. Gelet op de vormgeving van de voorbumper van de personenauto, was de afwikkeling en beweging van de fietsen zoals bovengenoemd verklaarbaar. Dit sporenbeeld, in combinatie met de aangetroffen eindpositie van de fiets, onderschrijft de aanvangspositie op het moment van de botsing.
Zichtbare sporen aan de personenauto (voertuig 1): Wij zagen dat op de rechter-voorzijde van de voorbumper van de personenauto, roodkleurige deeltjes zichtbaar waren. Deze op lak gelijkende deeltjes waren door inwerking achtergebleven in de laklaag van de bumper. Gelet op de uiterlijke kenmerken waren de roodkleurige deeltjes achtergebleven als gevolg van de inwerking door een (wrijving) kracht. De kleur van de deeltjes kwamen optisch overeen met de kleur van het frame van fiets 2. Dit spoor werd aangemerkt als spoor 7. Wij zagen dat de kentekenplaat aan de voorzijde van de voorbumper van de personenauto ontbrak. De kentekenplaat was in zijn geheel uit de kunststof behuizing losgekomen. Dit spoor werd aangemerkt als spoor 8. Wij zagen dat de onderzijde van de voorbumper (links naast de kentekenplaathouder), was gebroken. De bumper was op deze plaats geheel ingescheurd. Dit schadebeeld was passend bij een botsing met een voorwerp van een harde structuur. Dit schadebeeld werd aangemerkt als spoor 9. Wij zagen dat de gehele motorkap van de personenauto was losgeraakt. De motorkap werd aangetroffen ter hoogte van lichtmast nummer 3, waar de personenauto tot stilstand was gekomen. Het plaatwerk van de motorkap was over de gehele breedte vervormd geraakt. Aan de voorzijde van de motorkap was een specifiek schadebeeld zichtbaar welke qua afvorming zichtbare overeenkomsten vertoonde met de (ronde) vorm en diameter van de lichtmast. Gelet op de wijze van vervorming was deze schade passend bij het scenario dat de personenauto in verticale positie met de lichtmast in botsing was gekomen. Dit schadebeeld werd aangemerkt als spoor 10. Wij zagen dat de voorruit van de personenauto over het gehele oppervlak was verbroken en naar de binnenzijde gedrukt. Het plaatmateriaal en dakconstructie was vanaf de voorruit vervormd en ingedeukt. Gelet op de richtingswerking van het totale schadebeeld in samenhang met spoor 10, was deze schade passend bij het contact met de lichtmast. Dit schadebeeld werd door ons aangemerkt als spoor 11. Wij zagen dat aan de linkerzijde van de personenauto het plaatmateriaal was ingedeukt en vervormd. In de vervorming waren diepgelegen krassporen zichtbaar met een richtingswerking vanaf de voorzijde naar de achterzijde van het voertuig. Het plaatmateriaal aan de scharnierzijde van het linker voorportier was richting de achterzijde opgestuikt, vervormd en verkleurd. De verkleuring en diepgevormde krassporen waren passend bij hittevorming ten gevolge van wrijving. Dit schadebeeld was als geheel passend bij het scenario dat de personenauto op de linkerzijde was gekanteld, in deze positie in botsing gekomen met de opstaande rand van de verkeersheuvel en over de rijbaan was doorgeschoven. Dit schadebeeld werd door ons aangemerkt als spoor 12. Als gevolg van het contact met het (natte) gras was de voorzijde van de voorbumper vochtig geworden. Na de berging van de personenauto werd een vervolgonderzoek ingesteld. Na droging van de voorbumper zagen wij dat er een recente afdruk zichtbaar was aan de rechter-voorzijde van de voorbumper. Deze afdruk was ontstaan als gevolg van het contact met een voorwerp van een zachte structuur, waarbij een materie gelijkend op rubbermateriaal was achtergebleven. Ter hoogte van de afdruk was de bumper ingescheurd als gevolg van een krachtinwerking. Dit spoor was passend bij het contact met een fietsband. Dit sporenbeeld werd door ons aangemerkt als spoor 13.
(…)
Record 6 betrof een zogenaamde external trigger waarbij geen sprake was geweest van activatie van interne veiligheidsmiddelen (airbags en/of gordelspanners). In record 6 was te zien dat de aanvangssnelheid 54 km/h betrof, waarbij de bestuurder 178 graden naar links en (binnen 1.5 seconde) 236 graden naar rechts heeft gestuurd. Deze stuurbeweging was passend bij een (abrupte) uitwijkmanoeuvre. Op het moment van de stuurbeweging nam de snelheid toe tot 66 km/h (trigger). Op basis van de geregistreerde snelheid, uitwijkregistratie (stuurhoek), aangetroffen schadebeeld en de aangetroffen eindposities, was deze registratie passend bij de botsing met de fietsen op PD1.
(...)
De records waren in een overlap geregistreerd en passend bij de (grillige) voertuigbewegingen na de botsingen (aanvang registratie record 5), waarbij de gordelspanners waren geactiveerd. Gelet op het schadebeeld aan het wegmeubilair (PD2), kan het als passend worden omschreven dat op dit punt de veiligheidscomponenten van de personenauto werden geactiveerd. In de grafiek is te zien dat kort voor het triggermoment van record 5, de snelheid van de personenauto was opgelopen tot 110 km/h en op dat moment 110 graden naar rechts was gestuurd. Uit de data kon worden opgemaakt dat op dit punt ook sprake was geweest van een ABS-activatie. Record 4 t/m 2 waren in samenhang passend bij de uitloop, waarbij de personenauto snelheid minderde als gevolg van de voertuigbewegingen waarbij vertragingen waren ontstaan als gevolg van de verplaatsing over de linkerzijkant en botsingen met het wegmeubilair. Record 1 was in samenhang passend bij de uitloop en uiteindelijke botsing met lichtmast nummer 3, waarbij een (bots)snelheid van 58 km/h was geregistreerd.
(...)
De aanvangsregistratie van de snelheid (5 seconden voor het triggermoment), betrof 54 km/h. Op basis van het sporenbeeld betrof de positie van de personenauto, (kort voor het moment van de botsing met fiets 2), de rechterzijde van de zuidwestelijke rijbaan. Hierbij kwam de personenauto met de uiterste rechterzijde van de voorbumper in botsing met fiets 2 en diens bestuurster. Kort hierna kwam de personenauto met de rechter-voorzijde van de voorbumper in botsing met fiets 3 en diens bestuurder. In of kort na dit botsmoment, werd door de bestuurder een stuurreactie ingezet. In en kort na deze reactie werd een snelheidsverhoging naar 66 km/h geregistreerd. De (external) trigger van record 6 heeft zeer waarschijnlijk gelegen in het dynamische moment van de botsing met de fietsers, de exacte plaats van dit triggermoment kon hierbij niet worden vastgesteld. Nadat de bestuurder van de personenauto op de Mecklenburgstraat in botsing was gekomen met beide fietsers (PD1), reed de bestuurder door en vervolgde zijn weg over de rijbaan voor het verkeer in tegengestelde rijrichting. Kort na deze rijbeweging kwam de bestuurder van de personenauto in botsing met wegmeubilair (aanvang record 5) en was uiteindelijk tot stilstand gekomen tegen een lichtmast gesitueerd op de Karel de Grotelaan (PD2). Het moment dat de bestuurder van de personenauto besloot om aan de linkerzijde van de rijbaan in tegengestelde rijrichting te gaan rijden, was mogelijk ingegeven op het moment dat de bestuurder van de personenauto werd geconfronteerd met een voorligger. Deze bestuurder van een personenauto (getuige), bevond zich op dat moment (kort na de splitsing van rijstroken), op de zuidwestelijke rijbaan. De totale afstand tussen de botsplaats met de fietsers en lichtmast op de Karel de Grotelaan, betrof 216 meter. De afstand tussen de botsplaats met de fietsers (record 6) en de botsplaats met de verkeersheuvel en verkeerszuil (record 5) betrof: 162 meter. Het geregistreerde tussenliggende tijdverschil aangaande record 5 en record 6, betrof: 6 seconden. Op het moment dat de drempelwaarde van record 5 werd overschreden (trigger), in dit geval de botsing met de verhoogde middenberm, verkeersheuvel en verkeerszuil (of een van deze), werden de voorafgaande voertuigbewegingen over 5 seconden geregistreerd. De gemiddelde geregistreerde snelheid over 5 seconden voor het moment van de botsing met de verkeersheuvel en verkeerszuil (record 5), betrof 89,3 km/h = 24,8 m/s - 124 meter. De gemiddelde geregistreerde snelheid van record 5, was passend bij de afstand en afgelegde weg gelegen tussen record 6 en record 5, over een afstand van 5 seconden. Hierbij dient rekening te worden gehouden dat de tijd tussen de registraties record 6 en record 5, totaal 6 seconden betrof, dus een onbekende snelheidswaarde en verplaatsing van 1 seconde bij deze afstand moet worden opgeteld. Derhalve moet de bovenstaande berekening als indicatief gelezen worden, maar als gehele som passend binnen het tijdverloop,(totale) afgelegde weg en aangetroffen sporenbeeld. In het traject tussen record 6 en record 5 was geen sprake geweest van een botsing, had het traject (tot aan de splitsing van rijstroken) een nagenoeg recht wegverloop en was vrij van obstakels. Gelet op de weginrichting op dit traject, kan de geregistreerde accelaratie en snelheid (van 75 km/h naar 110 km/h), zoals weergegeven in record 5 als passend worden omschreven. In de registratie van record 5 was een insturing naar de rechterzijde geregistreerd. Deze insturing naar rechts was passend bij het aangetroffen sporenbeeld en mogelijk een reactie om terug te sturen naar de rijstrook voor het verkeer in zuidwestelijke richting. Op basis van de EDR-data had de personenauto dit punt nog een snelheid van ruim boven de 100 km/h. Gelet op de insturing naar rechts, ondervond de personenauto op dit moment een omkanteling naar de linkerzijde (overhellen). Zeer wel mogelijk ondersteund door het oprijden van de middenberm, botsing met de verkeersheuvel en verkeerszuil, kantelde de personenauto door en kwam in zijn voorgaande beweging op de linkerzijde terecht. In deze hoedanigheid kwam de personenauto in botsing met overliggende verkeersheuvel, schoof door over het wegdek om uiteindelijk in deze positie, met de voorzijde in botsing te komen met lichtmast nummer 3.
Record 6: botsing met de fietsers: Trigger bij 66 km/h, (aanvangssnelheid registratie: 54 km/h). De geregistreerde snelheden kunnen als passend worden omschreven bij het aangetroffen sporenbeeld.
Record 5: botsing met de middenberm, verkeersheuvel en verkeerszuil: Trigger bij 98 km/h. De geregistreerde snelheid kan als passend worden omschreven bij het aangetroffen sporenbeeld.
Record 4 t/m 2: botsingen met wegmeubilair en kanteling van het voertuig in de uitloop na record 5: Triggers bij 95 km/h, 75 km/h en 62 km/h (aflopende snelheid), passend bij het aangetroffen sporenbeeld.
Record 1: botsing met de lichtmast en eindpositie: Trigger bij 58 km/h. De geregistreerde snelheid kan als passend worden omschreven bij het aangetroffen sporenbeeld.
(…)
Beantwoording hypothesen en scenario’s.
Mens:
- De bestuurder van de personenauto had gereden met een veel hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan en was de controle over het voertuig verloren. Dit scenario kon worden bevestigd. Uit onderzoek kon worden vastgesteld dat na de botsing met de fietsers (PD1), de bestuurder van de personenauto zijn snelheid dermate had verhoogd, dat een pieksnelheid van 110 km/h werd bereikt waarbij uiteindelijk (mede door een stuurhandeling) de controle over het voertuig verloren was gegaan.
- De bestuurder van de personenauto had de botsing met de fietsers bemerkt, was doorgereden en in zijn rijbeweging in botsing gekomen met wegmeubilair. Gelet op de vastgestelde botsconfiguratie en geregistreerde stuurhandeling in het dynamische proces van de botsing met de fietsers (PD1), kon dit scenario worden bevestigd.
- De bestuurder van de personenauto had de botsing met de fietsers opzettelijk veroorzaakt, was doorgereden en in zijn rijbeweging in botsing gekomen met wegmeubilair. Dit scenario kon niet worden bevestigd. Uit onderzoek werd niet vastgesteld of aanwijzingen verkregen dat de botsing met de fietsers opzettelijk zou zijn veroorzaakt. De handelingen van de bestuurder van de personenauto, na het moment van de botsing met de fietsers, waarbij het genoemde traject werd afgelegd onderhevig aan de geregistreerde snelheidsverhoging, stuur en bedieningshandelingen, was derhalve passend bij een vluchtgedraging.
- Een (of beide) bestuurder(s) van de fiets(en) bevonden zich anders dan uiterst rechts op de rijbaan waardoor het ongeval kon ontstaan, waarna de bestuurder van de personenauto was doorgereden en in zijn rijbeweging in botsing gekomen met wegmeubilair. Dit scenario kon worden uitgesloten. Op basis van het sporenonderzoek kon worden vastgesteld dat de botsing tussen de personenauto en de fietsers had plaatsgevonden aan de rechterzijde van de rijbaan, ter hoogte van de fietssuggestiestrook.
Voertuig:
- Er was sprake geweest van een mankement aan de personenauto waardoor het ongeval kon ontstaan. Dit scenario kon worden uitgesloten. Op basis van de EDR-data en het technisch onderzoek, werden geen aanwijzingen of gebreken aangetroffen die het ongeval veroorzaakt of mede veroorzaakt zouden kunnen hebben.
- De verlichting aanwezig op/aan de fietsen waren (gelet op de montage en plaats) onvoldoende geweest om goede zichtbaarheid te verkrijgen. Dit scenario kon worden uitgesloten. Op basis van ons onderzoek kon worden vastgesteld dat de (achter) verlichting van beide fietsen voldoende licht uitstraalden op het moment van het ongeval. Op basis van verkregen (tactische) informatie, was het niet waarschijnlijk dat als gevolg van (overhangende) kleding de verlichting geheel of gedeeltelijk zou zijn afgedekt.
Omgeving:
- Er was sprake geweest van (externe) omgevingsfactoren waardoor het zicht voor de bestuurder van de personenauto werd ontnomen. Dit scenario kon worden uitgesloten. Op basis van ons onderzoek kon worden vastgesteld dat de inrichting en verlichting van de weg geen belemmerende factor was geweest en/of een mogelijke rol zou kunnen hebben gehad op het ontstaan van het ongeval. Door ons zijn geen aanwijzingen verkregen dat er sprake zou zijn geweest van externe factoren, zoals de aanwezigheid van (grote) voertuigen in het traject, kort voor het moment van het ongeval.
- Het ongeval was ontstaan door tijdelijke, of bijzondere verkeersmaatregelen. Dit scenario kon worden uitgesloten. Uit ons onderzoek kon worden vastgesteld dat er geen sprake was geweest van bijzondere of tijdelijke verkeersmaatregelen.
- De bestuurder(s) van de fietsen waren door omgevingsfactoren of weersinvloeden slecht zichtbaar geweest kort voor het moment van de botsing. Dit scenario kon door ons worden uitgesloten. De rijbaan was vrij overzichtelijk en op het moment van het ongeval was er sprake geweest van heldere en droge weersomstandigheden.
12.
Een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 3] , van 16 augustus 2022, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 8] , pag. 326-327:
Ik doe aangifte van verlaten plaats na ongeval. (...) De auto met kenteken [kenteken 2] stond geparkeerd in een parkeervak aan de openbare weg gelegen aan de Mecklenburgstraat ter hoogte van huisnummer 48 te Eindhoven. (...) Ik kan de schade aan mijn auto als volgt omschrijven: Ik zag dat de gehele linkerkant van mijn auto beschadigd was. Ik zag dat de linke autospiegel loshing en nog enkel hing aan de bedrading. Ik zag dat de autospiegel uit de kap lag. Er zitten meerdere diepe groeven horizontaal over de linkerzijde van mijn auto. Ook zag ik meerdere krassen op de motorkap. Ik zag dat de linker ruit aan de passagierszijde een flinke diepe kras had van ongeveer 40 à 50 centimeter lang. Ook de deurstijl is beschadigd met diverse krassen en groeven. (...) Degene die betrokken is geweest bij het genoemde verkeersongeval of door wiens gedraging dit verkeersongeval is veroorzaakt, heeft de plaats van het verkeersongeval verlaten. Deze persoon heeft zijn of haar identiteit niet bekend gemaakt. Voor zover hij of zij een motorrijtuig bestuurde heeft hij of zij tevens de identiteit van dat motorrijtuig niet bekend gemaakt.
13.
Een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 4] , van 13 oktober 2022, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 5] , pag. 332-334:
Ik doe aangifte van verlaten plaats ongeval. (...) Op 29 juli 2022 stond onze Opel Meriva voorzien van kenteken [kenteken 3] voor onze woning geparkeerd aan de Mecklenburgstraat 50 te Eindhoven. Wij hadden de auto zonder schade aldaar geparkeerd. (...) Wij zagen dat er schade was aan onze auto. Wij zagen dat er schade was links aan de achterbumper. Deze schade was eerder niet aanwezig en moet dus ontstaan zijn tijdens het verkeersongeval van afgelopen nacht. (...) Degene die betrokken is geweest bij het genoemde verkeersongeval of door wiens gedraging dit verkeersongeval is veroorzaakt, heeft de plaats van het ongeval verlaten. Deze persoon heeft zijn of haar identiteit niet bekend gemaakt. Voor zover hij of zij een motorrijtuig bestuurde heeft hij of zij tevens de identiteit van dat motorrijtuig niet bekend gemaakt.
Nadere bewijsoverwegingen.
Op basis van de bewijsmiddelen is vast komen te staan dat verdachte op 30 juli 2022 een Volkswagen Golf heeft bestuurd en daarmee een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij hij twee fietsers heeft aangereden. Dit wordt door de verdediging niet betwist. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is hoe het handelen van verdachte juridisch dient te worden geduid. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van feit 1 primair.
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid dan wel onoplettendheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertredingen en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.
De rechtbank is van oordeel dat het rijgedrag van verdachte niet kan worden aangemerkt als roekeloosheid in de zin van artikel 175, tweede lid WVW 1994. Ook volgt uit de bewijsmiddelen niet dat verdachte voorafgaand aan het ongeval zeer onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden. Daarom zal verdachte van deze onderdelen partieel worden vrijgesproken.
Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[getuige 3] verklaart dat zij verdachte en een aantal anderen naar de stad heeft gebracht. Zij heeft hen vervolgens opgehaald bij [bar] in Eindhoven. Verdachte kreeg volgens haar een ruzie met andere personen die ook in de auto zaten. Vervolgens is verdachte alleen verder gereden in de auto. [2]
Uit getuigenverklaringen blijkt dat verdachte voorafgaand aan het ongeval met slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] achter de auto van [getuige 1] reed, over de weg zwenkte en met groot licht knipperde. De rechtbank concludeert op basis van de verkeersongevallenanalyse dat de slachtoffers zich op dat moment met werkende fietsverlichting, die niet aan het zicht werd onttrokken, op de fietssuggestiestrook bevonden. Eveneens blijkt volgens de rechtbank uit deze analyse dat verdachte de maximumsnelheid van 50 kilometer per uur op dat moment overschreed. Verdachte is met zijn auto geheel of gedeeltelijk op de fietssuggestiestrook beland.
De rechtbank overweegt dat verdachte door dit rijgedrag voorafgaand aan het ongeval, verdachte de fietsers niet (tijdig) heeft waargenomen en tegen hen aan is gereden. Immers, verdachte heeft over de fietssuggestiestrook gereden en ook niet geremd of zijn snelheid gematigd bij het inhalen van de fietsers. Verdachte heeft geen rekening gehouden met andere weggebruikers. De rechtbank merkt in dit verband op dat de voor hem rijdende [getuige 1] de fietsers wel heeft opgemerkt en is gepasseerd.
De rechtbank concludeert dat het rijgedrag van verdachte moet worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam, waardoor het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 WVW 1994 heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de verwondingen van slachtoffer [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Het slachtoffer heeft immers onder meer breuken in haar ruggenwervels opgelopen en een lichte hersenschudding. Ook heeft het slachtoffer lange tijd nodig om fysiek en mentaal te revalideren van haar verwondingen.
Het letsel dat door de aanrijding bij slachtoffer [slachtoffer 2] is ontstaan, te weten onder meer een schedelbasisfractuur en bloedingen in de hersenen, kwalificeert eveneens als zwaar lichamelijk letsel. Het slachtoffer heeft nog steeds te kampen met de gevolgen van de aanrijding, zowel fysiek als mentaal. Mogelijk zal het slachtoffer nooit meer volledig herstellen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde, voor zover hierna bewezen is verklaard, heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte niet in staat was te voldoen aan de verplichting zijn gegevens kenbaar te maken nadat hij een verkeersongeval had veroorzaakt en dat hij zichzelf later bij de politie heeft gemeld.
De rechtbank overweegt dat de gebeurtenissen op 30 juli 2022 uiteenvallen in twee momenten. Het eerste moment betreft de aanrijding met slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ; het tweede moment is het eenzijdige ongeval van verdachte ruim 200 meter verderop.
De aanrijding met beide slachtoffers, waarbij beiden door de lucht zijn gevlogen, heeft een grote impact gehad, waardoor het niet anders kan dan dat verdachte dit heeft gemerkt. Niettemin is hij niet gestopt en heeft hij de slachtoffers in hulpeloze toestand achtergelaten. Reeds om die reden kan, gelet op het bepaalde in artikel 7, tweede lid, van de Wegenverkeerswet, een verweer als door de verdediging gevoerd verdachte niet baten.
Ook ten aanzien van de blikschade die door verdachte is veroorzaakt bij aangevers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , had verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat hij schade had veroorzaakt aan deze voertuigen en zijn gegevens kenbaar moeten maken.
Voor zover de raadsman heeft willen bepleiten dat verdachte door geheugenverlies niet heeft kunnen stoppen, overweegt de rechtbank dat zich in het dossier geen aanwijzingen bevinden dat dat door de aanrijding met de fietsers is veroorzaakt. Verdachte is doorgereden na de aanrijding met de fietsers, welke hij moet hebben bemerkt. Hij heeft daarbij bewuste besturingshandelingen verricht, zoals het verhogen van de snelheid, seinen met de lichten, inhalen van een voor hem rijdende auto en op het weggedeelte voor tegemoetkomend verkeer gaan rijden. De rechtbank ziet dit als vluchtgedrag. Ook na het volgende eenzijdige ongeval heeft verdachte vluchtgedrag vertoond door uit de auto te stappen en weg te rennen. Verdachte heeft zich pas 41 uur na het ongeval bij de politie gemeld.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 aan verdachte ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 3.
Onder feit 3 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5a WVW 1994. De rechtbank dient in dat verband te beoordelen of verdachte de verkeersregels heeft geschonden, of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, of hij dat opzettelijk heeft gedaan en of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Ten aanzien van de vraag of verdachte verkeersregels heeft geschonden overweegt de rechtbank dat in artikel 5a WVW 1994 twaalf gedragingen uitdrukkelijk, maar niet limitatief, zijn benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. Het overschrijden van de maximumsnelheid, het rijden tegen de verkeersrichting in, het gevaarlijk inhalen en het inhalen op een voetgangersoversteekplaats worden uitdrukkelijk in het eerste lid benoemd. Met de officier van justitie en de verdediging komt de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs is voor het inhalen op een voetgangersoversteekplaats. Wel komt naar het oordeel van de rechtbank uit de bewijsmiddelen voldoende naar voren dat verdachte de andere verkeersregels heeft overtreden, nadat hij de twee fietsers heeft aangereden.
Artikel 5a WVW 1994 heeft alleen betrekking op ernstig gevaarlijk gedrag. Volgens de wetgever gaat het dan bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel of het schenden van meerdere verkeersregels. Dat betekent dat de rechtbank het samenstel van gedragingen van verdachte moet beoordelen, waarbij alle omstandigheden en overige feiten in ogenschouw moeten worden genomen.
De rechtbank concludeert dat verdachte na de aanrijding met de fietsers verschillende, zeer belangrijke verkeersregels heeft geschonden. Immers, verdachte reed tot wel 110 kilometer per uur terwijl de maximumsnelheid 50 kilometer per uur bedroeg, hij reed enige tijd op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer, hij haalde een andere auto vlak voor een kruispunt in en reed over de middenberm weer naar rechts. Hierdoor raakte verdachte de controle over het stuur kwijt. Gelet op de aaneenschakeling en combinatie van deze gevaarlijke verkeersovertredingen is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte deze verkeersregels opzettelijk heeft overtreden. Volgens de wetgever moet het opzet van verdachte zowel zijn gericht op het schenden van de verkeersregels als het in ernstige mate schenden van die regels. Niet is vereist dat het opzet van verdachte was gericht op het gevolg, namelijk het duchten van levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor anderen. Bij de beantwoording van deze vraag dient naar de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de aard en het samenstel van de hiervoor omschreven gedragingen van verdachte, in combinatie met de omstandigheid dat hij deze gedragingen verrichtte om weg te vluchten van de aanrijding met de fietsers, kan worden afgeleid dat verdachte opzet had op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
Tot slot dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. Het gevaar dient daarvoor ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar te zijn geweest. De rechtbank acht het voorzienbaar dat zeer gevaarlijke situaties kunnen ontstaan door het vertonen van het hiervoor reeds beschreven rijgedrag. Weliswaar was het ten tijde van het ongeval midden in de nacht, maar uit getuigenverklaringen blijkt dat er meerdere verkeersdeelnemers op straat waren. Zo verklaart [getuige 2] dat zij hard op de rem moest trappen om een aanrijding met verdachte te voorkomen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat er – als gevolg van de verkeersgedragingen van verdachte – levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1 primair:
op 30 juli 2022 te Eindhoven, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig personenauto, merk Volkswagen, type Golf, daarmede rijdende over de weg, de Mecklenburgstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam te handelen als volgt:
verdachte heeft rijdende over de Mecklenburgstraat, gaande in de richting van de Karel de Grotelaan, gereden met een hogere snelheid dan de toen aldaar toegestane maximum snelheid van 50 km/uur en
heeft de twee voor hem in dezelfde rijrichting rijdende fietsers niet (tijdig) waargenomen en
heeft zijn personenauto niet onder controle gehad en gehouden en
is van de voor hem, verdachte, bestemde rijstrook afgeweken en is vervolgens (deels) over de rechts van hem gelegen onderbroken streep de scheidingslijn tussen de rijstrook en fietssuggestiestrook gereden en (deels) terecht gekomen op de fietssuggestiestrook,
waardoor verdachte met zijn personenauto tegen die twee voor hem in dezelfde rijrichting rijdende fietsers is gereden/gebotst, waardoor anderen, genaamd [slachtoffer 1] , zijnde één van die fietsers, zwaar lichamelijk letsel, te weten twee breuken in twee ruggenwervels en een hersenschudding en een schaafwond op haar rug en een kneuzing in haar linker enkel en een kneuzing in haar rechter bovenbeen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, en
genaamd [slachtoffer 2] , zijde één van die fietsers, zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur en een zware hersenschudding en diverse kneuzingen en blauwe plekken op zijn lichaam en bloedingen in het brein met verdrukking van linker hersenhelft, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
T.a.v. feit 2:
als degene door wiens gedraging als bestuurder van een motorrijtuig een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Eindhoven op de Mecklenburgstraat, op 30 juli 2022, de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist, anderen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werden achtergelaten,
en
terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan anderen, te weten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , schade was toegebracht;
T.a.v. feit 3:
op 30 juli 2022 te Eindhoven, als bestuurder van een voertuig personenauto, merk Volkswagen, type Golf, daarmee rijdende op de weg, de Mecklenburgstraat, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door:
- een voertuig personenauto voor hem gevaarlijk in te halen en
- daarbij over de rijbaan te rijden voor het verkeer in tegengestelde rijrichting en
- de maximumsnelheid ter plaatse fors te overschrijden, immers heeft hij, verdachte, met zeer hoge snelheden gereden, te weten snelheden tot 110 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 50 kilometer per uur bedroeg,

door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.

De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en met aftrek van de tijd waarin het rijbewijs van verdachte reeds was ingevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om af te zien van de oplegging van een gevangenisstraf en van de oplegging van een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam gereden, waardoor een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel bij twee fietsers is veroorzaakt. Verdachte is vervolgens niet gestopt en heeft de slachtoffers ernstig gewond en in hulpeloze toestand achter gelaten. Dit rekent de rechtbank verdachte zeer aan. Tevens heeft verdachte na het eerste ongeval de verkeersregels in ernstige mate geschonden door gevaarlijk in te halen, op de verkeerde weghelft te rijden en de snelheid binnen de bebouwde kom fors te overschrijden. Dit heeft geleid tot een eenzijdig ongeval. Dat er geen andere slachtoffers zijn gevallen, is niet te danken aan het handelen van verdachte. Verdachte heeft met zijn handelen de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht en de slachtoffers veel leed berokkend. Het is daarbij wrang dat verdachte geen enkele herinnering zegt te hebben aan hetgeen is voorgevallen, maar zich wel herinnert dat hij na het ongeval naar het huis van een vriend in Tongelre is gelopen, en daar heeft verbleven. Het zal in elk geval voor de slachtoffers moeilijk te verteren zijn dat verdachte geen enkel inzicht heeft verschaft in de toedracht van het ongeval.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 15 januari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Wel heeft verdachte zich eerder schuldig gemaakt aan verkeersovertredingen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Slechts ten aanzien van artikel 6 WVW 1994 zijn er oriëntatiepunten vastgesteld, waarbij in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd.
Gelet op de ernst van de feiten, met name het in hulpeloze toestand achterlaten van de slachtoffers, kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte zich niet meer schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten sinds het ongeval en dat hij werk heeft. De rechtbank zal gelet daarop, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, afzien van de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zodat verdachte zijn baan kan behouden.
De rechtbank zal de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank acht het passend om, naast de op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf, aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf voor de maximale duur op te leggen.
Gelet op de aard van de feiten, zal de rechtbank eveneens een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte zijn rijbewijs niet nogmaals kwijt zal zijn. De feiten hebben immers al enige tijd geleden plaatsgevonden. Daarbij komt daarmee het werk van verdachte niet in gevaar. De rechtbank zal deze ontzegging dan ook gedeeltelijk voorwaardelijk opleggen, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen.
Alles overziend zal de rechtbank aldus aan verdachte opleggen, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar, een taakstraf voor de duur van 240 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met aftrek van de tijd die verdachte het rijbewijs reeds kwijt is geweest en een proeftijd van 2 jaar.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] .

Door benadeelde partij [slachtoffer 4] is een vordering ingediend. Deze vordering bestaat uit € 150,00 voor materiële schade. Tevens wordt verzocht om de wettelijke rente vanaf 30 juli 2022 en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de gehele vordering toe te wijzen met daarbij de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij van [slachtoffer 4] heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de vordering tot materiële schadevergoeding van het eigen risico van de verzekering van de benadeelde partij ter hoogte van € 150,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2022 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht
5a, 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde bewezen, zoals hiervoor omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:
ten aanzien van feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel b en c van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 3:
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straffen:
* een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat verdachte zich voor het einde van
een proeftijd van 2 jaaréén of meer van de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

* een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis;

* een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 maanden;
beveelt dat de tijd waarin het rijbewijs van verdachte reeds was ingevorderd in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de aan verdachte opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen;
bepaalt dat een gedeelte van deze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen,
6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat verdachte voor het einde van
een proeftijd van 2 jaaréén of meer van de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
legt op de volgende
maatregel:
t.a.v. feit 2:
* een
maatregel van schadevergoedingvan
€ 150,00, te vervangen door
3 dagen gijzeling;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 4] , van een bedrag van 150,00 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 3 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 4] , van een bedrag van 150,00 euro, bestaande uit materiële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. S.A.E.M. Rampaart en mr. P. Lindeman, leden,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.P.H. Kirkels, griffier,
en is uitgesproken op 05 maart 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, genummerd PL2100-2022171816, PL2100-2022171808 en PL2100-2022164611.
2.Einddossier pag. 29.