ECLI:NL:RBOBR:2024:801

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
82.172309.22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschrift, gewoontewitwassen en misbruik van subsidies met vaststelling wederrechtelijk voordeel

In deze ontnemingsprocedure heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 maart 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen betrokkene, die eerder op 7 maart 2023 was veroordeeld voor valsheid in geschrift, gewoontewitwassen en misbruik van subsidies. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene een wederrechtelijk voordeel heeft genoten van € 1.312.136,--, dat is verkregen door middel van valse facturen die hij bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) heeft ingediend. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om dit bedrag aan de Staat te ontnemen, toegewezen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere verweren van de verdediging, die in het strafvonnis zijn behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM is overschreden, maar heeft besloten hieraan geen gevolgen te verbinden, aangezien de overschrijding al in de strafzaak is verdisconteerd. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitvoerig onderbouwd, waarbij kosten in mindering zijn gebracht die in directe relatie staan tot de strafbare feiten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bedrag van € 1.312.136,-- als ontnemingsmaatregel aan betrokkene moet worden opgelegd, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee leden betrokken waren. De griffier heeft de uitspraak genoteerd en het vonnis is openbaar gemaakt op 4 maart 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer ontneming: [82.172309.22]
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 82.172309.22 (ontnemingszaak)
Datum uitspraak: 4 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte]

[ook aangeduid als: [verdachte] ],
gevestigd te [adres] ,
hierna: betrokkene.

Onderzoek van de zaak

De vordering van de officier van justitie strekt tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.312.136,-- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 31 januari 2023 en 22 januari 2024.

De beoordeling van de vordering

Inleiding
Bij vonnis van deze rechtbank van 7 maart 2023 is betrokkene veroordeeld voor valsheid in geschrift, gewoontewitwassen en misbruik van subsidies. [1] Vaststaat dat de bankrekening van betrokkene vrijwel uitsluitend werden gevoed door de betalingen van de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO).
Vordering officier van justitie
Om de omvang van het door betrokkene uit voormelde strafbare feiten genoten voordeel vast te kunnen stellen, is een ontnemingsrapportage [2] opgemaakt. In die rapportage komt de rapporteur tot de conclusie dat betrokkene een bedrag van € 4.887.728,70 van de DUO heeft ontvangen. Daarvan was een bedrag van € 2.283.482,-- gebaseerd op valse facturen die betrokkene bij de DUO heeft ingediend [§ 5.2.1]. Op die ontvangsten zijn als kosten in mindering gebracht de betalingen aan [medeverdachte 1] tot een bedrag van € 37.196,-- [§ 5.2.4.1], [medeverdachte 2] tot een bedrag van € 52.550,-- [§ 5.2.4.2], [bedrijf] tot een bedrag van € 875.000,-- [§ 5.2.4.3] en aan tussenpersonen tot een bedrag van € 6.600,-- [§ 5.2.4.4]. Dit resulteert in de conclusie dat betrokkene een wederrechtelijk voordeel heeft genoten van € 1.312.136,--. De officier van justitie heeft gevorderd dit bedrag als wederrechtelijk verkregen voordeel aan betrokkene te ontnemen.
Oordeel van de rechtbank
Berekening valselijk gedeclareerde facturen
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting, de inhoud van de ontnemingsrapportage en de inhoud van (de bewijsmiddelen van) tegen betrokkene op 7 maart 2023 gewezen vonnis, is de rechtbank van oordeel dat betrokkene in de periode van 1 januari 2018 tot en met 17 mei 2019 op grond van valse facturen van de DUO een bedrag € 2.283.482,-- heeft ontvangen. In het hiervoor genoemde vonnis van 7 maart 2023 heeft de rechtbank reeds geconstateerd dat de bankrekening van betrokkene vrijwel geheel werd gevoed door de geldbedragen die de DUO aan betrokkene heeft uitgekeerd, in totaal € 4.887.728,70. De rechtbank stelt vast dat dus 46,7 % van de geldstroom vanuit DUO is verkregen door het plegen van strafbare feiten.
Ten aanzien van de verweren die de verdediging tegen de grondslagen van deze berekening heeft gevoerd, volstaat de rechtbank met een verwijzing naar de gemotiveerde verwerping van die verweren in het strafvonnis tegen betrokkene van 7 maart 2023.
Kosten
Op het door de DUO aan betrokkene uitgekeerde bedrag van € 2.283.482,-- kunnen de kosten in mindering worden gebracht die in directe relatie staan tot de voltooiing van het delict waarmee dat bedrag is verkregen. Tot die kosten worden gerekend de uitgaven die bespaard zouden zijn geweest als het delict niet zou zijn gepleegd.
Aftrek van vergoedingen aan cursisten
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat naast de hiervoor genoemde kosten, ook de vergoedingen die zijn betaald aan de cursisten die geen onderwijs hebben gevolgd, in directe relatie staan tot de bewezen verklaarde feiten en in mindering dienen te worden gebracht op het door betrokkene genoten voordeel. Reden daarvoor is dat de rechtbank ervan uitgaat dat deze cursisten een vergoeding ontvingen omdát zij zich inschreven zonder daadwerkelijk onderwijs te genieten.
Uit de ontnemingsrapportage blijkt dat de vergoedingen vanuit verdachte aan haar cursisten in 2018 en 2019 € 1.199.574,95 hebben bedragen.
Ook cursisten die daadwerkelijk onderwijs volgden, ontvingen echter vergoedingen. Deze vergoedingen houden géén verband met de bewezen verklaarde feiten. Nu voor de rechtbank niet exact is vast te stellen aan welk soort cursisten welk bedrag aan vergoeding is uitgekeerd, zal de rechtbank van de verdeling een schatting maken. Voor die schatting weegt de rechtbank allereerst mee dat, zoals hiervoor overwogen, 46,7% van de van DUO ontvangen gelden betrekking hadden op valse facturen; de rechtbank gaat er op grond daarvan schattenderwijs vanuit dat ook ongeveer dat deel van de cursisten geen onderwijs heeft gevolgd. Ter terechtzitting van 22 januari 2024 heeft de heer [bedrijf] namens betrokkene voorts verklaard dat cursisten die geen onderwijs volgden een hogere vergoeding kregen dan de cursisten die wel onderwijs volgden. De rechtbank heeft geen indicaties op basis waarvan zij kan vaststellen hoe véél meer deze cursisten kregen. De rechtbank gaat er – schattenderwijs vanuit, dat 70% van het totaal aan vergoedingen uitgegeven bedrag is uitgegeven aan cursisten die geen onderwijs hebben gevolgd. Dit betekent dat een bedrag van € 839.702,47 [70% van € 1.199.574,95] zal worden aangemerkt als kosten die rechtstreeks verband hebben gehouden met de bewezenverklaarde feiten. Dit bedrag zal als kostenpost in mindering worden gebracht de door betrokkene van de DUO ontvangen betaling van € 2.283.482,--.
Aftrek van salaris [bedrijf]
Als niet betwist staat vast dat [bedrijf] voor zijn werkzaamheden voor betrokkene een vergoeding van € 37.196,-- heeft ontvangen. De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat 46,7% van de gelden die binnenkwamen bij betrokkene in direct verband stond met strafbare feiten. De rechtbank acht het daarom passend om ook 46,7% van het salaris dat [bedrijf] heeft ontvangen, te weten een bedrag van € 17.370,53, aan die strafbare feiten te relateren en aan te merken als kosten die in direct verband staan met de voltooiing van de strafbare feiten. Naar het oordeel van de rechtbank dienen ook deze kosten in mindering te worden gebracht op het door betrokkene verkregen voordeel.
Aftrek van betalingen aan [medeverdachte 2]
Uit de ontnemingsrapportage blijkt ook dat de door betrokkene aan [medeverdachte 2] betaalde vergoeding tot een bedrag van € 52.550,-- volgens de omschrijvingen in de bankgegevens op basis van zes facturen heeft plaatsgevonden. Deze betalingen aan [medeverdachte 2] kunnen naar het oordeel van de rechtbank geheel worden herleid tot het door betrokkene verkregen wederrechtelijk voordeel. De rechtbank merkt deze betalingen aan als kosten die in directe relatie staan tot de voltooiing van de strafbare feiten waarvoor betrokkene is veroordeeld. Deze kosten dienen in mindering worden gebracht op het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aftrek van betalingen aan tussenpersonen
Tevens blijkt uit de ontnemingsrapportage dat betrokkene een bedrag van € 6.600,-- aan tussenpersonen als vergoeding voor het werven van cursisten heeft betaald. Deze betalingen staan als niet betwist vast. Ook deze betalingen merkt de rechtbank aan als kosten die in directe relatie staan tot de voltooiing van de strafbare feiten waarvoor betrokkene is veroordeeld die in mindering moeten worden gebracht op het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel.
Géén aftrek: betalingen aan [bedrijf]
De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat ook de overboeking van een geldbedrag aan [bedrijf] van € 875.000,-- op het door betrokkene genoten voordeel in mindering moet worden gebracht. De rechtbank deelt deze opvatting niet. Voormelde betaling van betrokkene aan [bedrijf] houdt naar het oordeel van de rechtbank geen rechtstreeks verband met de bewezen verklaarde strafbare feiten. Het zijn overboekingen die moeten worden aangemerkt als een vrije besteding van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Conclusie
Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat betrokkene uit de strafbare feiten waarvoor betrokkene bij vonnis van deze rechtbank van 7 maart 2023 is veroordeeld, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen tot een bedrag van € 1.367.259,-.
Dit bedrag is als volgt samengesteld.
€ 2.283.482,-- ontvangen van de DUO op basis van valse facturen
- € 839.702,47 betalingen aan cursisten
- € 17.370,53 betalingen aan [medeverdachte 1]
- € 52.550,-- betalingen aan [medeverdachte 2]
- € 6.600,--betalingen aan tussenpersonen
€ 1.367.259,-- wederrechtelijk genoten voordeel
De hiervoor genoemde bedragen en percentages zijn voor een groot deel gebaseerd op schattingen. Daarmee zal de rechtbank in het voordeel van betrokkene rekening houden. De rechtbank matigt haar schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de aan betrokkene op te leggen betalingsverplichting daarom tot het door de officier van justitie gevorderde bedrag van € 1.312.136,--.
Redelijke termijn
De verdediging heeft bepleit dat de rechtbank de aan betrokkene op te leggen betalingsverplichting matigt, mocht zij tot het oordeel komen dat betrokkene voordeel heeft genoten uit de strafbare feiten waarvoor betrokkene bij vonnis van 7 maart 2023 is veroordeeld. De verdediging wijst er daarbij op dat het uit artikel 6 EVRM voortvloeiende recht op een behandeling binnen een redelijke termijn is geschonden.
In deze procedure is de redelijke termijn naar het oordeel van de rechtbank gaan lopen vanaf 22 mei 2019. Op deze datum is door de rechter-commissaris een machtiging afgegeven voor het leggen van conservatoir beslag op de middelen van verdachte. De redelijke termijn beloopt twee jaar. De rechtbank doet uitspraak op 4 maart 2024. De redelijke termijn is daarom ruimschoots overschreden.
Uit het tegen betrokkene in de strafzaak op 7 maart 2023 gewezen vonnis blijkt echter dat de overschrijding van de redelijke termijn reeds in de opgelegde straf is verdisconteerd. Na afloop van de strafzaak is de ontnemingszaak voortvarend opgepakt en afgerond. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om ook in deze procedure nog gevolgen te verbinden aan het overschrijden van de redelijke termijn. Gelet daarop volstaat de rechtbank in deze ontnemingsprocedure met de vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden zonder daar enig gevolg aan te verbinden.

Toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak

De rechtbank:

Stelthet bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 1.312.136,--[één miljoen driehonderdtwaalfduizend honderdzesendertig euro].

Legtaan betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 1.312.136,--[één miljoen driehonderdtwaalfduizend honderdzesendertig euro], ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat hij, door middel van of uit de baten van het feit ter zake waarvan hij is veroordeeld, heeft verkregen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C. Palmboom, voorzitter,
mr. R. van den Munckhof en mr. O.Y. Ifzaren, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 4 maart 2024.

Voetnoten

1.het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant tegen betrokkene in de strafzaak gewezen op 7 maart 2023.
2.de rapportage inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, proces-verbaalnummer FIN-0-13-01.