In deze ontnemingsprocedure heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 maart 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen betrokkene, die eerder op 7 maart 2023 was veroordeeld voor valsheid in geschrift, gewoontewitwassen en misbruik van subsidies. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene een wederrechtelijk voordeel heeft genoten van € 1.312.136,--, dat is verkregen door middel van valse facturen die hij bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) heeft ingediend. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om dit bedrag aan de Staat te ontnemen, toegewezen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere verweren van de verdediging, die in het strafvonnis zijn behandeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM is overschreden, maar heeft besloten hieraan geen gevolgen te verbinden, aangezien de overschrijding al in de strafzaak is verdisconteerd. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitvoerig onderbouwd, waarbij kosten in mindering zijn gebracht die in directe relatie staan tot de strafbare feiten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bedrag van € 1.312.136,-- als ontnemingsmaatregel aan betrokkene moet worden opgelegd, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee leden betrokken waren. De griffier heeft de uitspraak genoteerd en het vonnis is openbaar gemaakt op 4 maart 2024.