ECLI:NL:RBOBR:2024:791

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
22/1915T,22/1927T,22/1930T,22/1932T,22/1948T,22/1956T,22/1957T,23/2024T,23/2035T,23/2065T,23/2082T,23/2083T,23/2084T en 23/2112T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor restaurant en hotelkamers in Heeze

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, uitgesproken op 5 maart 2024, wordt de verlening van omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan en de bouw van een restaurant met 20 hotelkamers in Heeze behandeld. De rechtbank constateert tekortkomingen in de omgevingsvergunning, met name in de stedenbouwkundige beoordeling van het bouwplan. Het college van burgemeester en wethouders krijgt de gelegenheid om deze tekortkomingen te herstellen. De rechtbank wijst op het belang van een zorgvuldige motivering van de beslissing en de noodzaak om de historische context van de oude dorpskern van Heeze in de beoordeling mee te nemen. De rechtbank heeft de beroepen van verschillende eisers behandeld, waarbij de ontvankelijkheid van hun bezwaren aan de orde kwam. De rechtbank concludeert dat sommige eisers als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, terwijl anderen dat niet zijn. De rechtbank houdt de verdere beslissing aan tot de einduitspraak, waarin ook de omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' aan de orde zal komen. De rechtbank stelt het college in de gelegenheid om binnen twaalf weken het geconstateerde gebrek te herstellen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 22/1915T, 22/1927T, 22/1930T, 22/1932T, 22/1948T, 22/1956T, 22/1957T, 23/2024T, 23/2035T, 23/2065T, 23/2081T, 23/2082T, 23/2083T, 23/2084T en 23/2112T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2024 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres 1 (22/1915 en 23/2112)

(gemachtigde: mr. drs. J.M. Lammers),
[eisers], uit [woonplaats] , eisers 2 (22/1927 en 23/2065),
[eisers],
[eisers]uit [woonplaats] , eisers 3 (22/1930),
[eisers], uit Heeze, eisers 4 (22/1932 en 23/2035),
(gemachtigde: mr. M. Peeters)
[eiseres]., uit [woonplaats] , eiseres 5 (22/1948 en 23/2083),
(gemachtigde: mr. H.P. Wiersema),
[eisers] ,uit [woonplaats] , eisers 6 (22/1956 en 23/2084),
(gemachtigde: mr. H.P. Wiersema),
[eisers] ,uit [woonplaats] , eisers 7 (22/1957 en 23/2082)
(gemachtigde: mr. H.P. Wiersema),
[eisers] , uit [woonplaats] ,eisers 8 (23/2024)
[eisers]uit [woonplaats] , eisers 9 (23/2081),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heeze en Leende

(gemachtigden: Y. Trienekens en ir. R. Kuijten).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[naam] B.V. uit [woonplaats], vergunninghoudster,
(gemachtigde: mr. B. de Haan).

Inleiding

1. Bij besluit van 20 december 2021 heeft het college aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend om af te wijken van het bestemmingsplan voor het realiseren van een restaurant en 20 studio’s op de locatie [adres] in [vestigingsplaats]
(het perceel).
1.1.
Eisers, met uitzondering van eisers 9 en eisers 8, behoudens
[naam] , hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Deze bezwaren zijn bij het bestreden besluit van 12 juli 2022 (het bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
1.2.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
1.3.
Bij besluit van 17 januari 2023 heeft het college aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een horeca- en woongebouw met 20 studio’s, een bijbehorend bouwwerk en het maken, hebben of veranderen van een uitweg.
1.4.
Tegen dit besluit is door eisers met uitzondering van eisers 3, behoudens
[naam] , bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit van 4 juli 2023 (bestreden besluit 2) zijn de bezwaren van eiseres 1, eisers 3, eiseres 5, eisers 6, eisers 8 en eisers 9 ongegrond verklaard en zijn de bezwaren van eisers 2, eisers 4 en eisers 7 nietontvankelijk verklaard.
1.5.
Ook tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
1.6.
Vergunninghoudster heeft bij brief van 19 oktober 2022 een reactie ingediend.
1.7.
Het college heeft ten aanzien van beide bestreden besluiten verweerschriften ingediend. Het college heeft bij brief van 3 februari 2023 een nadere reactie ingediend.
1.8.
Diverse eisers hebben daarna nog nadere reacties en nadere stukken ingediend.
1.9.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres 1 met haar gemachtigde, vergezeld van [naam] , geluidsdeskundige, namens eisers 2: [naam] en [naam] , van eisers 3 [naam] , namens eisers 4: [naam] van [naam] en hun gemachtigde, namens eiseres 5: [naam] en haar gemachtigde, [naam] en de gemachtigde van eisers 6, [naam] en de gemachtigde van eisers 7, van eisers 8 [naam] , de gemachtigden van het college, en namens vergunninghoudster: [naam] en de gemachtigde van vergunninghoudster.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank doet uitspraak aan de hand van de beroepsgronden van eisers. De rechtbank is van oordeel dat er een gebrek kleeft aan bestreden besluit 1, Zij zal het college in de gelegenheid stellen om dit gebrek te herstellen. De beslissing van de rechtbank staat aan het einde van deze tussenuitspraak. Daarvoor zal de rechtbank eerst ingaan op de motivering van haar beslissing.
2.1 De regels uit het bestemmingsplan “Kom Heeze 2015” en het bestemmingsplan “1ste partiële herziening Kom Heeze 2015” (hierna: het bestemmingsplan) die van belang zijn voor deze uitspraak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
3. Deze uitspraak gaat over een bouwplan dat vergunninghoudster wil realiseren op de locatie [adres] te [vestigingsplaats] . Het bouwplan bestaat uit een restaurant met daarboven op de eerste en tweede verdieping 20 studio’s (het bouwplan). Achter de nieuwbouw zijn volgens de bouwtekeningen bij de aanvraag 20 parkeerplaatsen voorzien.
3.1 Het college heeft bij besluit van 20 juli 2021 geweigerd voor een eerder bouwplan voor het realiseren van onder meer een restaurant en 14 studio’s vergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan omdat het bouwplan te massaal was en bebouwing buiten het bouwvlak was voorzien.
3.2
Op het perceel stond het pand van de voormalige [naam] (voorheen Hotel Van [naam] ). Hierin is jarenlang een hotel met restaurant geëxploiteerd. Het pand ligt op de hoek van de [adres] en de [adres] .
De voorgevel van het pand is aan de [adres] en de zijgevel aan de [adres] , tegenover de Boschlaan.
3.3
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers over de verlening van de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de realisatie van een restaurant en 20 studio’s op het perceel. Deze vergunning is verleend met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.4
Verder beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres 1, eisers 3, eiseres 5, eisers 6, eisers 8 en eisers 9 over de verlening van een omgevingsvergunning van
17 januari 2023 voor het bouwen van een horeca- en woongebouw met 20 studio’s, een bijbehorend bouwwerk en het maken, hebben of veranderen van een uitweg op het perceel. Deze vergunning is verleend met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder, en artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo. De beroepen van eisers 2, eisers 4 en eisers 7 over deze omgevingsvergunning zijn gericht tegen het nietontvankelijk verklaren van hun bezwaar tegen die vergunning.
Omvang geding
3.5
De rechtbank heeft tijdens de zitting vastgesteld dat de beroepen niet zien op de uitweg, het bijgebouw en de bescherming van archeologische waarden. Ook hebben eisers tijdens de zitting laten weten dat het beroep inmiddels niet meer ziet op behoud van het oude gebouw omdat het gesloopt is, maar dat eisers graag een gebouw hadden willen zien dat lijkt op het oude.
3.6
Vergunninghoudster heeft tijdens de zitting laten weten dat de activiteit van artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo, afwijken van het bestemmingsplan, is losgemaakt van de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wabo. In navolging van deze aanvragen heeft het college besloten bij twee afzonderlijke besluiten toestemming voor het bouwplan te verlenen.
Overgangsrecht Omgevingswet: oud recht van toepassing
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
De aanvragen van vergunninghoudster om omgevingsvergunning voor het bouwplan zijn voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet ingediend, zodat het recht dat van toepassing was voor inwerkingtreding van de Omgevingswet (oud recht) op de beoordeling van de beroepen van eisers van toepassing blijft.
Het bestemmingsplan
5. Aan het perceel is op grond van het bestemmingsplan, voor zover nu van belang,
de enkelbestemming “Horeca” toegekend, met een bouwvlak.
5.1
Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan omdat in strijd met artikel 11.2.1 van de planregels het gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd en de bouw- en goothoogte van het gebouw 11 en 7,5 meter bedragen, terwijl het bestemmingsplan een maximale hoogte van 8 respectievelijk 6 meter toestaat. De bestemming “Horeca” die aan het perceel is toegekend, staat op grond van artikel 11.2.1 van de planregels de bouw en het gebruik van de 20 woonstudio’s toe.
De ontvankelijkheid van eisers
6. Vergunninghoudster voert aan dat de beroepen van eisers 2 en 4, eiseres 5, eisers 3 en eisers 7 gezien hun statutaire doelstelling en de feitelijke werkzaamheden die zij verrichten of de ligging van hun woningen dan wel de kerk, niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt en daarom hun beroepen niet-ontvankelijk zijn. Wat betreft de omwonenden betoogt zij dat feitelijke gevolgen van enige betekenis ontbreken door de bouw en het gebruik van het hotel en de studio’s. Ten aanzien van omwonende [naam] voert zij, met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 maart 2022 [1] , aan dat uitsluitend de gevolgen van vergunde afwijkingen van het bestemmingsplan relevant zijn in het kader van de belanghebbendheid. De afwijking ten opzichte van de bestaande situatie betreft een 0,5 hogere bouwhoogte, een 0,3 meter hogere goothoogte en uitbreiding van het bouwvlak met 4%.
6.1
Wat betreft de belanghebbendheid voert vergunninghoudster verder het volgende aan.
6.2
Van eisers 3 is mevrouw [naam] eigenaresse van de woning aan [adres] met een afstand tussen haar perceel en het nieuw bouwvolume van hemelsbreed 50 meter. Door tussenliggende bebouwing en begroeiing is er geen of nauwelijks zicht op het te bouwen complex zodat niet wordt voldaan aan het zichtcriterium. Verder is de ruimtelijke uitstraling van de vergunde afwijking ten opzichte van de bestaande situatie zo gering dat zij van de ontwikkeling geen feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervindt.
Mevrouw [naam] onderscheidt zich volgens vergunninghoudster niet voldoende van anderen en is geen belanghebbende.
6.3
Van eisers 3 is de heer [naam] eigenaar van een winkel met bovenwoning aan de [adres] en heeft vanuit zijn woning en vanuit de zijgevels geen zicht op de ontwikkeling. De achtergevel van het nieuwbouwvolume van [adres] komt slechts 1,7 meter voorbij de bestaande achtergevel van [adres] en niet voorbij de bestaande 1-laagse aanbouw. Het zicht op de nieuwbouw is volgens vergunninghoudster zeer beperkt als gevolg van de situering van de ramen in de achtergevel. Daarbij komt dat het bestemmingplan een uitbouw van 5 meter hoog en 1,7 meter diep op de erfgrens toestaat de ruimtelijke effecten van de vergunde afwijkingen wijken nauwelijks af van wat het bestemmingsplan toestaat. Er wordt niet voldaan aan het zichtcriterium en de heer
[naam] ondervindt geen feitelijke gevolgen van de ontwikkeling en onderscheidt zich onvoldoende van anderen om een belanghebbende te zijn.
6.4
Van eisers 3 geldt verder dat de afstand van het perceel van mevrouw [naam] tot de ontwikkeling hemelsbreed 45 meter bedraagt. Zij heeft als gevolg van tussenliggende bebouwing en begroeiing daar geen zicht op zodat niet aan het zichtcriterium wordt voldaan. De vergunde afwijkingen zijn ten opzichte van de bestaande bebouwing zijn minimaal en ook overigens ondervindt mevrouw [naam] geen feitelijke gevolgen van de ontwikkeling zodat zij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
6.5
Van eisers 3 bedraagt de afstand van het perceel van de woning van de heer [naam] aan de [adres] tot de nieuwbouw hemelsbreed 185 meter en heeft hij daarop geen zicht zodat ook bij de heer [naam] niet aan het zichtcriterium wordt voldaan. De vergunde afwijkingen zijn ten opzichte van de bestaande bebouwing zijn minimaal en ook overigens ondervindt de heer [naam] geen feitelijke gevolgen van de ontwikkeling zodat hij volgens vergunninghoudster niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
6.6
Eisers 7 wonen aan de [adres] . Hemelsbreed is de afstand tussen hun perceel en de nieuwbouw 148 meter en zij hebben als gevolg van tussenliggende bebouwing en begroeiing geen zicht op de nieuwe bebouwing van [adres] . Deze eisers ondervinden volgens vergunninghoudster geen feitelijke gevolgen van enige betekenis en onderscheiden zich niet voldoende van anderen en zijn geen belanghebbende.
6.7
Het kerkgebouw van eiseres 5 aan de [adres] ligt aan de andere kant van
de [adres] . De [adres] is een weg haaks op de [adres] . Het kerkgebouw is een rijksmonument en voorzien van ondoorzichtig en enkel licht doorlatend glas in lood. Omdat het een rijksmonument betreft ligt het niet in de rede dat de ramen zullen worden vervangen door transparant glas waarmee er zicht op de nieuwe ontwikkeling zou ontstaan. Er wordt volgens vergunninghoudster dus niet aan het zichtcriterium voldaan en de ruimtelijke uitstraling van de vergunde afwijkingen ten opzichte van de bestaande situatie is grond. Eiseres 5 ondervindt geen feitelijke gevolgen van enige betekenis van de ontwikkeling en onderscheiden zich onvoldoende van anderen om als belanghebbende te worden aangemerkt.
6.8
Ook eisers 2 en 4 zijn volgens vergunninghoudster geen belanghebbenden. De statutaire doelen van de heemkundekring en de stichtingen richten zich ofwel niet op de activiteiten die met de afwijkingsvergunning mogelijk wordt gemaakt dan wel zijn deze onvoldoende onderscheidend om te kunnen stellen dat hun belang rechtstreeks is betrokken bij dat besluit. Ook ontbreken feitelijke werkzaamheden waaruit blijkt dat de heemkundekring en de stichtingen rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken. Vergunninghoudster voert verder aan dat de stichting [naam] op
19 januari 2022 is opgericht en het bezwaar op 17 januari 2022 is ingediend zodat deze stichting alleen al hierom niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
6.9
Het college heeft bij de brief van 3 februari 2023 aangegeven wat vergunninghoudster over de belanghebbendheid en ontvankelijkheid van eisers heeft gesteld te onderschrijven met uitzondering van de heer [naam] van eisers 3 en eiseres 5 omdat volgens het college bij deze eisers wel aan het zichtcriterium wordt voldaan.
6.1
Eisers 2 voeren aan dat zij wel belanghebbenden zijn. Stichting [naam] is weliswaar op 19 januari 2022 opgericht maar heeft als stichting in oprichting op
17 januari 2022 pro forma bezwaar gemaakt en als opgerichte stichting op 24 januari 2022 de gronden van bezwaar aangevuld. De stichting heeft als algemene doelstelling het behoud en de instandhouding van het erfgoed. De doelstelling die door vergunninghoudster wordt genoemd: het behoud van het historisch beeld en de kwaliteit van de dorpen en het landelijk gebied, laat volgens de stichting in dat verband aan duidelijkheid niets te wensen over.
Zij tracht te voorkomen dat het dorpsgezicht wordt aangetast door een nieuwbouwcomplex op [adres] . De stichting stelt verder dat zij vanaf het moment van oprichting tot het einde van de bezwaartermijn op 31 januari 2022 wel degelijk feitelijke werkzaamheden heeft verricht, zoals ook uit het jaarverslag over 2022 blijkt. De heemkundekring heeft onder andere als doelstelling “het bevorderen van het behoud van het cultureel erfgoed in het Heemgebied, zoals heemkundige belangrijke terreinen, roerende en onroerende zaken en/of voorwerpen”. De heemkundekring heeft diverse malen zienswijzen ingediend en bezwaar gemaakt en is daarbij door het bestuursorgaan of de bestuursrechter ontvankelijk verklaard.
6.11
Eisers 3 voeren aan dat de afwijking van het bouwplan ten opzichte van de huidige situatie veel groter is dan vergunninghoudster doet voorkomen en dat het bouwplan indruist tegen tal van door de door de gemeenteraad vastgestelde beleidsplannen. Eisers 3 stellen ook parkeer- en verkeersoverlast te zullen ondervinden van het bouwplan. Er is nu al parkeeroverlast en die zal met de komst van 20 studio’s en een horecagelegenheid met 185 zitplaatsen alleen maar groter worden. Eisers voeren verder aan dat mevrouw [naam] en mevrouw [naam] wel degelijk zicht zullen hebben op de nieuwbouw. Voor de heer
[naam] komt daar nog bij dat hij alleen al vanwege het feit dat zijn pand grenst aan de ontwikkeling belanghebbende is.
6.11
Eisers 4 voeren aan dat Stichting Kasteel Heeze als doelstelling heeft “de instandhouding van het Kasteel te Heeze als cultureel historisch monument in zijn landschappelijke omgeving met de bijbehorende opstallen en gronden, zoals deze aan haar in erfpacht zullen worden gegeven, alsmede het behoud van die onroerende goederen als landgoed in de zin Natuurschoonwet 1928, en voorts al het geen hiermee rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn: alles in de ruimste zin van het woord”. Omdat de doelstelling van de Stichting Kasteel Heeze ook ziet op de instandhouding van de landschappelijke omgeving van het Kasteel, acht zij zich direct-belanghebbende omdat het perceel kadastraal bekend Heeze [nummer] behoort tot het gebied van de stichting en dat perceel op een afstand van 35 meter van de projectlocatie ligt en er vanaf perceel [nummer] direct zicht is op de bouwlocatie. Door de verlening van de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan wordt de landschappelijke omgeving aangetast. Datzelfde kan gezegd worden van voormalige kasteelboerderij aan de [adres] . Dat rijksmonument is van de Stichting en ligt op een afstand van 49 meter van [adres] en ook vanuit [adres] is er rechtstreeks zicht op [adres] . Een deel van de boerderij wordt gebruikt voor de exploitatie van een horecagelegenheid en vanaf het terras van die gelegenheid is er rechtstreeks zicht op [adres] en de kerk aan de [adres] . Door de ontwikkeling wordt de authenticiteit van de omgeving aangetast en verliest het terras zijn aantrekkelijkheid. De Stichting voert tot slot aan dat zij door de Afdeling en de bezwaarcommissie als belanghebbende wordt gezien en dat de stichting daadwerkelijk werkzaamheden verricht waaruit blijkt dat zij zich daadwerkelijk inzet voor het behoud van cultuurhistorische waarden in haar omgeving.
6.12
Wat betreft de Stichting Cultureel Erfgoed Heeze voeren eisers 4 aan dat de Stichting tot doel heeft om het eigendom te verwerven van cultuurhistorische zaken zoals conform de Monumentwet aangewezen monumenten, roerende zaken van cultuurhistorische waarde bestemd voor een gepaste inrichting van monumenten, het ondersteuning geven aan zaken van cultuur historisch belang in de meest ruime zin en in het bijzonder in de gemeente Heeze en het ondersteunen van Stichting Kasteel Heeze. In het Beleidsplan Stichting Cultureel Erfgoed Heeze 2021-2026 staat dat onder deze doelstelling tevens valt het in voorkomende gevallen ondernemen van activiteiten om te voorkomen dat zaken van cultureel historisch belang worden aangetast of vernietigd. Het in 1842 aan de [adres] gebouwde hotel is van cultuurhistorisch belang om het in de periode van 1880 tot 1920,
toen Heeze bekend stond als schildersdorp, beroemde schilders huisvestte. Het hotel heeft aan de wieg gestaan van het ontstaan van de Heezer schilderskolonie en maakt daarmee deel uit van de cultuurgeschiedenis van Heeze. Omdat de Stichting zich inzet voor het behoud van zowel het cultuurhistorische pand als het behoud van het dorpsgezicht is zij een belanghebbende. De stichting verricht ook feitelijke werkzaamheden waaruit blijkt dat zij zich inzet voor behoud van cultuurhistorische waarden. De stichting noemt als voorbeelden een in 2017 verworven collectie antieke meubels in bruikleen geven aan Kasteel Heeze en het verschaffen van financiële middelen aan Stichting Kasteel Heeze om het pand [adres] te verwerven om zo te voorkomen dat dat werd gesloopt en door hogere nieuwbouw het dorpsgezicht zou worden aangetast.
6.13
Eiseres 5 voert aan dat haar perceel gelijk te stellen is met een aangrenzend perceel en dat zij dus als belanghebbende kan worden aangemerkt. Voorts stelt eiseres 5 dat zicht slechts één van de factoren is om te kunnen vaststellen of er gevolgen enige betekenis zijn. Andere factoren zijn de afstand tot de activiteit en milieugevolgen daarvan, waaronder geluid. Omdat de kerk een rijksmonument is, is plaatsing van airconditioning of dubbel glas niet eenvoudig zodat de kerk aangewezen is op het openzetten van de ramen om voor verkoeling te zorgen. Het geluid van het zeer dicht bij de kerk gelegen terras aan de [adres] en ook dat van [adres] zal te horen zijn in de kerk. Eiseres 5 wijst tot slot op toenemende parkeerdruk als gevolg van de ontwikkeling die zal leiden tot een slechtere bereikbaarheid van de kerk met name voor minder valide kerkbezoekers.
6.14
Eisers 7 voeren aan dat zij vanuit hun woning zicht hebben op (het dak van) de protestantse kerk en dat zij na realisatie van de nieuwbouw ook zicht zullen hebben op het dak daarvan. Verder ondervinden eisers 7 wel degelijk gevolgen van enige betekenis van het bouwplan in de vorm van geluidoverlast door weerkaatsing van het geluid van het terras aan de [adres] en in de vorm van toenemend verkeer en parkeeroverlast als gevolg van de ontwikkeling.
6.15
De rechtbank zal ten aanzien van de belanghebbendheid van eisers eerst een aantal uitgangspunten uiteen zetten, voor zover in dit geval van belang.
6.17
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is iemand alleen belanghebbende als zijn belang rechtstreeks is betrokken bij een besluit. Als iemand gevolgen kan ondervinden van het besluit, is het belang van deze persoon rechtstreeks bij het besluit betrokken.
In dit geval zijn zowel natuurlijke personen als rechtspersonen eisers. Voor natuurlijke personen geldt dat zij niet alleen bij voldoende zicht op het bouwplan als belanghebbende kwalificeren. Ook feitelijke gevolgen van het bouwplan, zoals geluidhinder of parkeerhinder, kunnen ertoe leiden dat het belang van iemand rechtstreeks bij een besluit is betrokken. [2] Bij het ontbreken van gevolgen van enige betekenis kan niet worden aangenomen dat het belang van de desbetreffende persoon rechtstreeks is betrokken, maar dat criterium geldt alleen als correctie op de hoofdregel dat de feitelijke gevolgen bepalend zijn. Het criterium wordt beperkt uitgelegd, waarbij in geval van twijfel, degene die opkomt tegen een besluit het voordeel van de twijfel krijgt. [3]
6.18
In het geval van rechtspersonen moet aan de hand van de statutaire doelstelling (en de feitelijke werkzaamheden) eerst worden bepaald welk belang de rechtspersoon in het bijzonder behartigt. Aan de hand daarvan moet worden beoordeeld of het door de rechtspersoon behartigde belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Anders dan bij natuurlijke personen, geldt voor rechtspersonen het criterium van gevolgen van enige betekenis niet. [4]
6.19
Voor beide groepen geldt verder dat als zij eigenaar of bewoner zijn van gronden die (nagenoeg) grenzen aan het perceel waarop het bouwplan is voorzien, zij alleen al daarom kwalificeren als belanghebbende. Belanghebbendheid wordt volgens vaste rechtspraak namelijk in beginsel aangenomen bij besluiten op grond van de Wabo bij bewoners en eigenaren, en ook bij anderszins zakelijk of persoonlijke gerechtigden, van een perceel dat grenst aan het perceel waarop het betrokken besluit ziet, of dat gelijk te stellen is met een aangrenzend perceel. Bij dergelijke percelen wordt ervan uitgegaan dat feitelijke gevolgen, indien die zich voordoen, in beginsel van enige betekenis zijn. [5]
6.2
Tot slot: bij de beantwoording van de vraag of een belang van een persoon rechtstreeks betrokken is bij een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, moet worden uitgegaan van de activiteit die is vergund, in dit geval het bouwplan, en niet, zoals vergunninghoudster blijkbaar veronderstelt, van de mate waarin met het bouwplan van het bestemmingsplan wordt afgeweken.
6.21
Eisers 4 zijn naar het oordeel van de rechtbank geen belanghebbenden. De statutaire doelstelling van Stichting Kasteel Heeze ziet op de instandhouding van het kasteel als cultureel historisch monument in zijn landschappelijke omgeving met de bijbehorende opstallen en gronden, zoals deze aan haar in erfpacht zullen worden gegeven, en – kort weergegeven – het behoud van de onroerende goederen als landgoed. Het bouwplan maakt echter geen onderdeel uit van het landgoed of de landschappelijke omgeving daarvan, maar van de oude dorpskern van Heeze. Het feit dat volgens de stichting het landgoed met kasteel onlosmakelijk zijn verbonden met de oude dorpskern van Heeze maakt haar, hoe sterk die verbondenheid door de stichting en de gemeenschap ook wordt gevoeld, niet tot belanghebbende bij de omgevingsvergunning omdat de statutaire doelstelling in dit verband bepalend is. Die doelstelling is beperkt tot het landgoed en op de instandhouding van het kasteel in zijn landschappelijke omgeving. De gronden die de Stichting Kasteel Heeze in erfpacht of in eigendom heeft (Kasteelboerderij [adres] ) of perceel kadastraal bekend nummer [nummer] maken ook niet dat haar belang rechtstreeks bij de omgevingsvergunningen is betrokken. Voor zover moet worden aangenomen dat deze percelen tot het landgoed of de landschappelijke omgeving behoren, kan niet worden gezegd dat het behoud daarvan door het bouwplan in gevaar kan komen. Het bouwplan is gelegen in de dorpskern en wordt van het landgoed en de landschappelijke omgeving gescheiden door de [adres] en de daaraan gelegen lintbebouwing. Het feit dat in de kasteelboerderij een terras wordt geëxploiteerd, maakt de stichting ook niet tot belanghebbende omdat niet is gebleken dat de stichting het terras exploiteert. De percelen die de stichting noemt, zijn ook niet naast of nagenoeg naast het bouwplan gelegen. Verder acht de rechtbank het zonder meer aannemelijk dat de stichting veel (feitelijke) werkzaamheden uitvoert, maar deze zien op het behoud van het kasteel, het landgoed, de landschappelijke omgeving en de bewustwording van de cultuurhistorische waarden ervan. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat er geen sprake is van een rechtstreeks betrokken belang bij de besluiten waarbij vergunning is verleend. Dat de Afdeling de stichting Kasteel Heeze in het verleden als belanghebbende heeft aangemerkt, leidt niet tot een ander oordeel, alleen al omdat in dit geval andere besluiten voorliggen. Het advies van de bezwaarschriftencommissie maakt dat ook niet anders. De rechtbank heeft een eigen taak en verantwoordelijkheid om te bepalen of een persoon belanghebbende is, die losstaat van het advies.
6.22
Wat de Stichting Cultureel Erfgoed Heeze betreft, overweegt de rechtbank dat de doelstelling (en de feitelijke werkzaamheden) van deze stichting zijn gericht op het verwerven van monumenten en roerende cultuurhistorische zaken voor de inrichting van monumenten. Het belang wat de Stichting Cultureel Erfgoed Heeze aldus behartigt, is niet rechtstreeks betrokken bij de besluiten. Het bouwen en in gebruik nemen van een restaurant en 20 studio’s heeft geen gevolgen voor de aankoop van monumenten of roerende zaken met cultuurhistorische waarde. Ook is niet aannemelijk geworden dat – bijvoorbeeld via haar feitelijke werkzaamheden – haar belang op een andere manier is betrokken bij de besluiten waarbij vergunning is verleend voor het bouwplan. In dat verband heeft zij gewezen op de financiële middelen die zij ter beschikking stelt om monumentale zaken aan te kopen, onder meer om te voorkomen dat ze verdwijnen uit Heeze. Dat ligt in een te verwijderd verband van de besluiten waarbij vergunning voor een nieuwbouwplan is verleend. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het oude pand inmiddels is gesloopt.
6.23
Eisers 2 zijn naar het oordeel van de rechtbank wel belanghebbenden. Hun doelstellingen richten zich op het behoud en bescherming van het historische beeld, de kwaliteit van de dorpen waaronder Heeze en op het bevorderen van het behoud van roerend en onroerend cultureel erfgoed in het Heemgebied. Omdat de doelstelling van deze stichtingen zijn gericht op behoud van het historische beeld van het dorp Heeze, en het bouwplan gevolgen kan hebben, bijvoorbeeld door de massa en de uiterlijke verschijningsvorm, effect kan hebben op de oude dorpskern van Heeze, is er een relatie tussen de doelstellingen van eisers 2 en de ruimtelijke effecten van het bouwplan, zodat het belang van deze stichtingen rechtsreeks is betrokken bij de omgevingsvergunningen.
De statutaire doelstellingen van eisers 2 zijn weliswaar functioneel veelomvattend maar geografisch beperkt tot de gemeente Heeze-Leende respectievelijk het Heemgebied. Eisers 2 voeren ook feitelijke werkzaamheden uit in lijn met hun statutaire doelstellingen.
6.24
Ten aanzien van de belanghebbendheid van de overige eisers overweegt de rechtbank dat voor de beantwoording van de vraag of zij belanghebbend zijn, niet alleen moet worden gekeken of zij zicht hebben op de voorgenomen ontwikkeling, maar ook naar andere (ruimtelijke) effecten van het bouwplan zoals geluid, parkeren en privacy.
Voor zover eisers 1, 3, 6, 8 en 9, op minder dan 100 meter van het bouwplan wonen, is de rechtbank van oordeel dat hun belangen rechtsreeks bij de verleende omgevingsvergunningen zijn betrokken, ook in de gevallen zij geen zicht hebben op het bouwplan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat gezien de omvang van het bouwplan, dat bestaat uit de bouw van een restaurant en 20 studio’s, gevolgen van enige betekenis niet ontbreken. Het bouwplan kan bijvoorbeeld tot parkeerhinder voor de omgeving leiden.
6.25
Wat betreft eiser [naam] en eiseres 5 voegt de rechtbank daar aan toe dat hun percelen alleen door een verkeersweg van het bouwplan zijn gescheiden en zij gelijk zijn te stellen met de situatie van eigenaren en bewoners van een aangrenzend perceel. Ook aan de hoedanigheid van eigenaar kunnen zij dus een rechtstreeks betrokken belang ontlenen.
Voor eiseres 5 geldt daarnaast dat, omdat zij haar kerkgebouw tegenover het perceel heeft, zij gevolgen kan ondervinden van het bouwplan, met name tijdens kerkdiensten en uitvaarten.
6.26
De percelen en woningen van eiser [naam] en eisers 7 zijn gelegen op meer dan 100 meter van het bouwplan, op circa 160-185 meter respectievelijk circa 145-165 meter van het bouwplan of de grens van het perceel waarop het bouwplan is voorzien. Dit is afhankelijk van de keuze van de meetpunten: grens van de percelen, grens van de woningen tot het bouwplan of een combinatie daarvan. De rechtbank zal de vaststelling van de afstanden in het midden laten omdat ook als wordt uitgegaan van de grootst mogelijke afstand, naar haar oordeel deze eisers belanghebbende zijn bij de verleende omgevingsvergunningen. Daarvoor is van belang dat het bouwplan geen doorsnee bouwplan is dat onder meer gevolgen voor de parkeerdruk in de dorpskern van Heeze tot gevolg kan hebben. De afstand tot het bouwplan is niet zo groot, dat hinder van enige betekenis als gevolg van het bouwplan en het gebruik daarvan is uitgesloten. Voor eiser [naam] geldt daarbij dat het bouwplan deels in een rechte lijn ligt aan de verkeersweg waar deze eiser woont ( [adres] ). Door de afstand van de woningen tot het bouwplan bestaat bij de rechtbank weliswaar enige twijfel, maar in die gevallen krijgt de omwonende het voordeel van de twijfel.
6.27
De rechtbank zal bij haar oordeel over de belanghebbendheid van eisers geen onderscheid maken tussen het besluit waarbij voor het bouwplan omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo) en het besluit waarbij omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a). Weliswaar heeft vergunninghoudster op grond van artikel 2.7, eerste lid, tweede volzin, van de Wabo deze activiteiten los van elkaar aangevraagd, maar dat neemt, ook gezien de redactie van artikel 2.7 van de Wabo, de onlosmakelijkheid die tussen de activiteiten bestaat niet weg. De rechtbank verwijst voor haar benadering naar vaste rechtspraak van de Afdeling waarbij tussen de activiteiten “afwijken van het bestemmingsplan” en “bouwen” geen onderscheid wordt gemaakt als het gaat om de belanghebbendheid. [6]
6.28
Wat betreft de belanghebbendheid, is de conclusie dat het college het bezwaar van eisers 4 tegen het bestreden besluit 1 ten onrechte heeft ontvangen. De rechtbank zal het beroep van eisers 4 tegen het bestreden besluit 1 in de einduitspraak gegrond verklaren, dat besluit vernietigen voor zover het eisers 4 betreft, en het bezwaar van eisers 4 tegen het besluit van 20 december 2021 nietontvankelijk verklaren.
6.29
Eisers 2 en 7 zijn ten onrechte niet in hun bezwaar tegen het besluit van
17 januari 2023 ontvangen. Het bestreden besluit 2 kan daarom niet in stand blijven en zal bij de einduitspraak worden vernietigd voor zover het de niet-ontvankelijk verklaring van eisers 2 en 7 betreft. Het college zal een nieuwe beslissing op de bezwaren van eisers 1 en 5 tegen het besluit van 17 januari 2023 moeten nemen. Het college heeft het bezwaar van eisers 4 tegen het besluit van 17 januari 2023 terecht niet-ontvankelijk verklaard.
6.3
De rechtbank zal deze beslissingen in dit geval pas uitspreken bij haar einduitspraak. Een groot deel van de eisers zijn namelijk terecht door het college in hun bezwaar ontvangen, terwijl de gronden van eisers zijn grotendeels gelijk of vergelijkbaar zijn. Dat hoeft het college er vanzelfsprekend niet van te weerhouden om het besluit van
4 juli 2023 (bestreden besluit 2), waarbij de bezwaren van eisers 2 en 7 ten onrechte nietontvankelijk zijn verklaard te heroverwegen, als het college gebruik maakt van de gelegenheid om het hierna te noemen gebrek te herstellen.
Afwijken van het advies van de commissie bezwaarschriften
7. Eisers voeren aan dat het college in het bestreden besluit 2 zonder nadere motivering afwijkt van het advies van de bezwaarcommissie en onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 juni 2022 heeft besloten de bezwaren ongegrond te verklaren. Eisers achten dat in strijd met artikel 7:13, zevende lid, van de Awb. Verder stellen eisers dat gelet op artikel 7:11 van de Awb een beslissing op bezwaar een volledige heroverweging van bestreden besluit dient te betreffen en dat een verwijzing naar een uitspraak van de voorzieningenrechter niet volstaat. De voorzieningenrechter heeft alleen gekeken of het college van zijn afwijkingsbevoegdheid gebruik mocht maken en van het college had verwacht mocht worden dat hij de afwijking van het advies van de bezwaarcommissie adequaat zou motiveren. Eisers voeren aan dat het college niet motiveert waarom hij het advies van de bezwaarcommissie afwijkt wat betreft de punten van de te verwachten geluid- en parkeeroverlast, het ontoereikende stedenbouwkundige advies van 1 oktober 2021 en het niet voldoende inzicht verkrijgen in de belangen van omwonenden en andere betrokkenen. Eisers voeren met betrekking tot het afwijken van het advies van de bezwaarcommissie ook aan dat het bestreden besluit 1 in strijd is met artikel 3:50 van de Awb dat bepaalt dat een afwijking van een krachtens wettelijk voorschrift uitgebracht advies moet worden gemotiveerd. Het college heeft zich alleen gebaseerd op de uitspraak van de voorzieningenrechter die niet beschikte over het advies van de bezwaarcommissie en het verslag van de hoorzitting en het college heeft in strijd met artikel 3:46 van de Awb het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd.
7.1
Bij het bestreden besluit 1 is het college afgeweken van het advies van de bezwaarschriftencommissie. De bezwaarschriftencommissie heeft het college geadviseerd met in achtneming van haar advies de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te heroverwegen. Voor de afwijking van het advies heeft het college verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter als het gaat om parkeren, geluid en stedenbouwkunde.
7.2
Een voorlopige voorziening die door de voorzieningenrechter hangende een bewaar wordt getroffen, dient door het college te worden nagevolgd. Bij het nemen van het besluit op bezwaar dient het college het primaire besluit te heroverwegen, waaronder de motovering van dat besluit.
7.3
Voor de motivering van de beslissing op dat bezwaar kon het college de uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 juni 2022 weliswaar betrekken bij de heroverweging, maar deze uitspraak bevat alleen voorlopige rechtmatigheidsoordelen. Op grond van artikel 7:11 van de Awb diende het college zich een zelfstandig oordeel te vormen over de bezwaren van eisers. Het college kan daarom niet volstaan met een verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter als het gaat om een beoordeling van de bezwaren van eisers op het gebied van parkeren, geluid en stedenbouwkunde. Het diende op zijn minst aan te geven dat en waarom het aansloot bij de overwegingen van de voorzieningenrechter. Dat geldt ook als het gaat om de afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie op het punt van de stedenbouwkunde. Omdat het college voor de motivering van de afwijking heeft volstaan met verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter, heeft het geen eigen motvering aan de afwijking van dat advies ten grondslag gelegd. Niet duidelijk is waarom het college het wel eens is met de voorzieningenrechter maar niet met de bezwaarschriftencommissie. Het bestreden besluit 1 is daarom in strijd met artikel 7:11 en artikel 7:13, zevende lid, van de Awb en komt alleen al om deze reden voor vernietiging in aanmerking. De beroepsgrond slaagt.
7.4
De rechtbank zal hierna uit een oogpunt van finale geschillenbeslechting ingaan op de gronden die eisers tegen bestreden besluit 1 hebben aangevoerd.
Misbruik van bevoegdheid en handelen in strijd met beginsel van fair play
8. Eisers voeren aan dat het college zijn bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel mag gebruiken dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Daarvan is volgens eisers sprake omdat het college van herroeping van de omgevingsvergunning heeft afgezien uit vrees voor een schadeclaim van vergunninghoudster. Dat blijkt uit een raadsinformatiebrief van 12 juli 2022. Ondanks een motie van de gemeenteraad van 7 maart 2022 waarin het college wordt opgeroepen alles in het werk te stellen om de plannen voor een restaurant en 20 studio’s geen doorgang te laten vinden heeft het college de vergunningen in stand gelaten, aldus eisers. Het college heeft in strijd met artikel 7:11, tweede lid, van de Awb gehandeld door een vergunningprocedure te misbruiken voor het vermijden van claims Daarbij komt dat het college naar aanleiding van de ingediende bezwaren heeft geweigerd de omgevingsvergunning in te trekken uit vrees voor een schadeclaim van vergunninghoudster. Het college heeft daarmee gehandeld in strijd met artikel 3:3 en artikel 7:11 van de Awb omdat zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft hij het bestreden besluit moet herroepen. Daarvan is dus ten onrechte afgezien vanwege een dreigende schadeclaim. Eisers stellen zich tot op het standpunt dat op de aanvraag door de gemeenteraad zou moeten worden beslist.
8.1
De rechtbank stelt voorop dat het college zelfstandig bevoegd is om een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Het college ontleent deze bevoegdheid aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 2o, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan omdat in strijd met artikel 11.2.1 van de planregels het gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, de bouw- en goothoogte van het gebouw 11 en 7,5 meter bedragen en het bestemmingsplan een maximale hoogte van 8 respectievelijk 6 meter toestaat. Voor deze afwijkingen kon het college zelfstandig vergunning verlenen. Deze bevoegdheid heeft het college ook in een geval zoals dit, waar het bouwplan nog gebouwd moet worden en buiten het bouwvlak zal worden gebouwd. Daarvoor verwijst de rechtbank naar vaste rechtspraak van de Afdeling die onder meer blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 25 april 2018. [7]
8.2
De door de gemeenteraad aangenomen motie van 7 maart 2022 behoorde voor het college ook geen aanleiding te zijn om de gemeenteraad bij zijn besluitvorming te betrekken en het college was ook niet verplicht om op basis van deze motie de verleende omgevingsvergunning te herroepen. Deze stukken zijn onderdeel van het politieke debat van de gemeenteraad met het college, maar doen niet af aan de zelfstandige bevoegdheid die de Wabo aan het college toekent om in gevallen als deze omgevingsvergunning te verlenen. De motie van de gemeenteraad kan de bevoegdheid die het college heeft op grond van een (formele) wet dus niet doorkruisen. De politieke consequenties die de gemeenteraad wil verbinden aan, naar eisers stellen, het niet uitvoeren van de motie zijn aan hem en niet aan de rechtbank en liggen hier dan ook niet ter toetsing voor. Voor zover in de motie staat dat het college rekening had moeten houden met de beleidsvisie van de gemeente heeft het dat ook gedaan, als onderdeel van de beoordeling of het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
8.3
Wat betreft de raadsinformatiebrief van 12 juli 2022 overweegt de rechtbank als volgt. In deze brief informeert het college de gemeenteraad dat en hoe het de motie van
7 maart 2022 bij de heroverweging in bezwaar heeft betrokken. Aan de brief kan het standpunt van het college worden ontleend dat de motie alleen niet voldoende is om de omgevingsvergunning in te trekken. Dat standpunt heeft het college, zoals hiervoor overwogen, terecht ingenomen. Het college diende aan de hand van de bezwaren, een goede ruimtelijke ordening en de bij de vergunningverlening betrokken belangen de omgevingsvergunning te heroverwegen. Die belangen heeft het blijkens het bestreden besluit 1 ook bij de heroverweging betrokken. Bij de heroverweging heeft het college daarnaast rekening gehouden met de overeenkomst die het heeft gesloten met vergunninghoudster en de gevolgen van het niet nakomen daarvan. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het college in het kader van de afweging van de betrokken belangen dat doen en was het daartoe op grond van artikel 3:4 van de Awb zelfs verplicht. Uit de raadsinformatiebrief blijkt niet dat het college dat nakoming van de overeenkomst met vergunninghoudster voor het college leidend of bepalend was, maar alleen dat het de gevolgen van het niet nakomen van de overeenkomst bij de heroverweging heeft betrokken.. De conclusie is dat het college naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd heeft gehandeld met artikel 3:3 van de Awb (“misbruik van bevoegdheid”), met artikel 3:4 van de Awb (afweging betrokken belangen), het fair play beginsel of met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 20, van de Wabo. De beroepsgrond slaagt niet.
Stedenbouwkundige aanvaardbaarheid en aantasting dorpsgezicht
9. Eisers betogen dat het bouwplan vanuit stedenbouwkundig oogpunt bezien niet aanvaardbaar is en dat de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan daarom in strijd met een goede ruimtelijke ordening is verleend. Eisers keren zich tegen de gekozen omvang en vorm van het nieuwe pand. Het ligt nabij het pand De Zwaan, het kasteel, de wijnhoeve, de kerk en de panden [adres] [nummer] en [nummer] en is daarmee beeldbepalend voor het aanzicht van Heeze. Met name de gevel, dakconstructie en de hoogte van 11 meter van het nieuwe pand passen volgens hen niet in deze omgeving en het straatbeeld. Het bouwvolume van het nieuwe pand, door de nieuwe bouw- en goothoogte, is aanzienlijk groter is dan het bouwvolume van het bestaande pand. Volgens hen is de e-mail van 1 oktober 2021 van de stedenbouwkundige die de gemeente heeft ingeschakeld te summier om te kwalificeren als stedenbouwkundig advies. Verder stellen eisers dat het college een eerdere aanvraag voor een omgevingsvergunning, waarvan het bouwplan voorzag in een identieke gevel aan de [adres] , op 20 juli 2021 heeft afgewezen omdat dat plan in zijn geheel niet aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het gebied voldoet en er daardoor geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Eisers wijzen verder op een stedenbouwkundige contra-expertise van ir. J. Cuijpers van Cuijpers Advies van 14 juni 2023, waaruit blijkt dat de vergunde ontwikkeling stedenbouwkundig niet voldoet en dat het stedenbouwkundige advies van bureau Welmers Burg Stedenbouw dat het college aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd, niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Verder verwijzen eisers naar een stedenbouwkundig advies van 6 oktober 2023 van bureau SRO waaruit volgens hen blijkt dat de combinatie van een hogere goot- en bouwhoogte, een steilere kap en een grote hoeveelheid dakkapellen maakt dat het nieuwe pand een te grote impact heeft op de kleinschalige en grotendeel historische bebouwingsbeeld om te kunnen spreken van een stedenbouwkundig passende situatie
9.1
Vergunninghoudster stelt voorop dat ten opzichte van het bestemmingsplan sprake is van een geringe uitbreiding buiten het bouwvlak aan de achterzijde van het pand en een geringe overschrijding van de bouw- en goothoogte. De stelling van de eisers 4 over de toename van het totale bouwvolume is niet juist. De bouw- en goothoogte van het bestaande pand bedraagt circa 10,5 meter respectievelijk 7,1 meter (lage gedeelte) en circa 11 meter respectievelijk 7,5 meter (hoge gedeelte). De nieuwbouw heeft een bouwhoogte van
11 meter en een goothoogte van 8 meter en heeft dus in fysiek opzicht vrijwel dezelfde hoogten als het bestaande pand. Het belangrijkste verschil tussen het bestaande pand en het bouwplan is dat door het schuin inzetten van het hellend dak, de tweede verdieping vrijwel volledig functioneel kan worden gebruikt, waardoor de footprint van het nieuwe gebouw (circa 354 m²) minder groot hoeft te zijn dan van het bestaande gebouw (circa 745 m²) en ruimte ontstaat voor 20 parkeerplaatsen. Verder geeft zij nog aan dat de welstandstoetsing pas bij de aanvraag voor de activiteit “bouwen” aan de orde is. Niettemin heeft de welstandscommissie het plan reeds getoetst en daarmee wordt bevestigd dat het stedenbouwkundig advies juist is geweest.
9.2
Het college stelt zich op het standpunt dat de aangevraagde hoogten en bebouwing buiten het bouwvlak stedenbouwkundig zijn getoetst en akkoord zijn bevonden. De tweelaags bebouwing is passend in het straatbeeld aan de [adres] en sluit aan bij de kerk aan de andere kant van de [adres] . Wat betreft de welstandstoets stelt verweerder dat deze pas plaatsvindt in het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen”.
9.3
Voor zover eisers hebben gesteld dat het bouwplan niet voldoet aan de welstandseisen, is dat niet bij de omgevingsvergunning voor het afwijken, maar bij de omgevingsvergunning voor het bouwen aan de orde. Wel is de omgevingsvergunning voor het afwijken in zoverre van betekenis voor de omgevingsvergunning voor het bouwen, dat het advies van de welstandscommissie en het oordeel van het college zich moet richten naar de bouwmogelijkheden die het bouwplan biedt op grond van de omgevingsvergunning voor het afwijken.
9.4
Wat betreft de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van het bouwplan overweegt de rechtbank als volgt. Het feit dat het college bij het besluit van 20 juli 2021 heeft geweigerd voor een eerdere versie van het bouwplan vergunning te verlenen, betekent niet dat het geen vergunning kon verlenen voor het bouwplan dat nu aan de orde is, alleen al omdat het niet om hetzelfde bouwplan gaat.
9.5
Het standpunt van het college dat het bouwplan in stedenbouwkundig opzicht aanvaardbaar is, heeft het college gebaseerd op een e-mail van 1 oktober 2021 van de stedenbouwkundige die het college heeft ingeschakeld. Daarin staat – voor zover van belang – het volgende: (..) “ik ben blij dat er wordt gekozen voor een compactere hoofdbouw, een helder hoofdvolume en een goede parkeeroplossing aan de achterzijde. Die hoofdopzet is akkoord. Dat geldt ook voor het volume van de 2 lagen met kap ”(..).
9.6
Het feit dat het een summier advies is dat via een e-mailbericht is verstrekt, maakt het op zichzelf niet onvolledig of onzorgvuldig. Het college kon zich echter naar het oordeel van de rechtbank niet op dit advies baseren. Het e-mailbericht vermeldt namelijk alleen dát maar niet waarom de hoofdopzet van het bouwplan in stedenbouwkundig opzicht akkoord is. Verder bevat het e-mailbericht alleen voorwaarden voor verdere uitwerking van het bouwplan maar geen motivering waarom het bouwplan gezien functie, ligging, bouwmassa en uiterlijke verschijningsvorm van de hoofdopzet, passend is in de oude dorpskern van Heeze en de historische context daarvan. Het e-mailbericht gaat kortom niet in op de relatie van het bouwplan met de omgeving. Daarin is bijvoorbeeld vermeld dat de stedenbouwkundige niet beschikt over de situatietekening van de dorpskern waarop de ligging van het bouwplan is weergegeven, maar alleen over vrij gedetailleerde bouwtekeningen. Verder is het college in het bestreden besluit niet ingegaan op het advies van de adviescommissie voor de bezwaarschriften met betrekking tot het stedenbouwkundige advies van Welmer Burg Stedenbouw van 1 oktober 2023. Dat wordt weliswaar aangehaald, maar daarop gaat het bestreden besluit 1 niet in.
9.7
De rechtbank komt tot de conclusie dat het college het bestreden besluit 1 niet zorgvuldig heeft voorbereid en het dat besluit ook onvoldoende heeft gemotiveerd. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal het college in de gelegenheid stellen dit motiveringsgebrek te herstellen. Hoe het college het gebrek kan herstellen, zal de rechtbank hierna bepalen.
Parkeren
10. Eisers voeren samengevat weergegeven aan dat zij vrezen voor een toename van de parkeerdruk in vergelijking met de oude situatie, omdat in onvoldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Volgens eisers zal het bouwplan daardoor tot verkeers- en parkeeroverlast in de directe omgeving en de omliggende straten leiden. Wat betreft het aspect parkeren is geen sprake van een goede ruimtelijke ordening, aldus eisers, omdat niet is aangetoond dat wordt voldaan aan artikel 27.2.1 van de planregels. Daartoe voeren eisers het volgende aan. De bouw van 20 studio’s voor bewoning (in het ‘slechtste’ scenario), het restaurant met circa 187 zitplaatsen (binnen en op het terras) met de benodigde parkeervoorzieningen voor - onder meer - personeel vergen meer parkeerplaatsen dan de 20 parkeerplaatsen die nu op eigen terrein worden aangelegd. Hoewel dit meer is dan wat het huidige pand aan parkeervoorzieningen heeft, voldoen 20 parkeerplaatsen niet aan de door de gemeenteraad vastgestelde parkeernormen in de Parkeervisie Heeze-Leende uit 2019. Omdat de nieuwbouw zowel in oppervlakte (m²) restaurant als in aantal kamers kleiner wordt dan het bestaande gebouw stelt het college, aldus eisers, dat er daarom sowieso wordt voldaan aan de bepaling dat geen toename van parkeerdruk in de omgeving mag ontstaan. Die vergelijking klopt volgens eisers niet omdat voor een twee sterren hotel per 100 m² een parkeernorm van 1,5 geldt en voor woningen, waarvan er 20 komen, een parkeernorm van minimaal 1,1 per woning. Dat het aantal m² aan restaurant afneemt hoeft dus niet te betekenen dat de parkeerbehoefte niet toeneemt. De parkeerbehoefte van de ontwikkeling is veel groter dan de 19 à 20 parkeerplaatsen die gerealiseerd worden en er is nu reeds parkeeroverlast. Het college heeft volgens eisers daarom verzuimd het bestaande tekort aan parkeerplaatsen en de parkeerbehoefte van de ontwikkeling te berekenen dit terwijl er in de directe omgeving al jaren sprake is van een ernstig tekort aan parkeerplaatsen, ook toen er voor het restaurant en hotel 35 parkeerplaatsen beschikbaar waren. Uit een contraexpertise van 21 september 2022 van Circum verkeersadviseurs blijkt dat er een parkeertekort is van minimaal 58 parkeerplaatsen is en dat het plan een parkeerbehoefte heeft van minimaal 63 parkeerplaatsen en mogelijk nog meer. Het beleid van het college is dat voor alle nieuwe ontwikkelingen op eigen terrein in parkeervoorzieningen moet worden voorzien. Het college heeft niet gemotiveerd waarom het van zijn beleid afwijkt. Het beleid schrijft bij ontwikkelingen in het centrum met grote impact een parkeeronderzoek voor en dat is in dit geval niet gebeurd ondanks dat de ontwikkeling een parkeerbehoefte van minimaal 63 plaatsen creëert.
10.1
Vergunninghoudster stelt dat de parkeerbelasting niet aan de orde is bij de omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan.
10.2
Het college geeft aan dat het aspect parkeren pas aan de orde komt bij de verlening van de omgevingsvergunning voor bouwen, in het kader van de toetsing van het bouwplan aan artikel 27.2.1 van het bestemmingsplan. Bij de vraag of in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien hoeft geen rekening te worden gehouden met een bestaand tekort. Los daarvan waren in de oude situatie geen formele parkeerplaatsen op eigen terrein van het voormalige restaurant/hotel aanwezig en moesten de bezoekers hun auto in het openbaar gebied parkeren. Ten opzichte van de oude situatie is dus sprake van een verbetering, omdat er nu 20 parkeerplaatsen op eigen terrein worden aangelegd. Dat neemt niet weg dat bij bestreden besluit 1 het college de gevolgen voor de parkeerdruk in de omgeving van het bouwplan uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening heeft betrokken bij de besluitvorming.
10.3
Op grond van artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kan een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingsplan regels bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Wat betreft het stellen van parkeereisen heeft de gemeenteraad van deze mogelijkheid gebruik gemaakt in artikel 27.2.1 van de planregels. Dat artikel bepaalt dat, voor zover nu van belang, bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor uitbreiding van bebouwing of voor wijziging van functies, de regel geldt dat voorzien dient te zijn in voldoende parkeergelegenheid. Zoals de voorzieningenrechter van de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 14 oktober 2019 [8] , is artikel 27.2.1 van de planregels ook van toepassing op nieuwbouwplannen en niet alleen op uitbreidingen van bestaande gebouwen. Verder is de rechtbank van oordeel dat, gezien aanleiding en historie van deze planregel, de bedoeling van artikel 27.2.1 van de planregels is om de beoordeling van bouwplannen op voldoende parkeergelegenheid, door te schuiven naar de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de vraag of het bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aan de orde is bij de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (het bestreden besluit 2), maar niet bij de vergunning voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan (het bestreden besluit 1).
10.4
Dat neemt niet weg dat de eventuele effecten van het bouwplan op de parkeerdruk in de omgeving door het college bij de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan zijn betrokken. De rechtbank begrijpt de benadering van het college zo dat als evident is dat het bouwplan tot onaanvaardbare gevolgen leidt voor de parkeerdruk in de omgeving, een goede ruimtelijke ordening aan verlening van de omgevingsvergunning in de weg kan staan. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat daarvan geen sprake is. De rechtbank volgt het college in dat standpunt. Daarvoor is van belang dat ten opzichte van de oude situatie tenminste 19 parkeerplaatsen op eigen terrein worden aangelegd, terwijl in de oude situatie niet op het eigen terrein kon worden geparkeerd, en dat de parkeerbehoefte ten opzichte van de oude situatie afneemt, namelijk van 100 naar 63 parkeerplaatsen. Het tegenadvies van Circum dat eisers hebben ingediend, leidt niet tot een ander oordeel. Dat advies stelt vragen bij de uitgangspunten waarop de parkeervisie Heeze-Leende is gebaseerd en waarnaar artikel 27.2.1 van de planregels verwijst. De toepassing van de visie is echter bij het bestreden besluit 1 niet aan de orde. Verder wordt in het tegenadvies gesteld dat de berekening van de parkeerbehoefte van het bouwplan te laag is ingeschat. Ook als echter wordt uitgegaan van de parkeerbehoefte van het bouwplan in het tegenadvies, te weten 78 parkeerplaatsen, is dat nog steeds een afname in de behoefte in ten opzichte van de oude situatie.
De beroepsgrond slaagt niet.
Geluid
11. Eisers voeren verder aan dat zij vrezen voor geluidsoverlast. Met name het terras aan de Nicasiusstraat is voor hen een bron van zorg en eisers zouden graag zien dat dit terras niet wordt gerealiseerd. Zij voeren aan dat niet akoestisch is onderzocht wat de geluidsbelasting van het voorziene terras met 88 zitplaatsen op de omgeving is.
11.1
Op grond van het bestemmingsplan (artikel 11.1. onder b van de planregels) is binnen de bestemming “Horeca” het gebruik van terrassen voor horeca rechtstreeks toegestaan. De omgevingsvergunning voor afwijken ziet ook niet op de terrassen. Het college behoorde in het kader van een goede ruimtelijke ordening geen onderzoek te doen naar mogelijke geluidsoverlast. Voor zover eiseres 5 vreest voor overlast tijdens kerkdiensten, geeft de rechtbank vergunninghoudster en eiseres 5 in overweging om hierover afspraken te maken en in ieder geval het gesprek hierover aan te gaan. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het bestreden besluit 1 is in strijd met artikel 1:2, eerste lid, als het gaat om het bezwaar van eisers 4, artikel 7:11 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 7:13, zevende lid, van de Awb, en artikel 3:2, gelezen in samenhang met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen om het door haar geconstateerde gebrek te herstellen als het gaat om de stedenbouwkundige beoordeling die aan bestreden besluit 1 ten grondslag ligt. Om het gebrek te herstellen, moet het college een nader advies inwinnen bij een stedenbouwkundige en aan de hand daarvan beoordelen of, en zo ja, waarom het de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan voor het bouwplan in stand wil laten. Herstel is mogelijk, hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing. De rechtbank zal hierna toelichten hoe het college precies het gebrek kan herstellen. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen, vaststellen op twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak.
12.1
Herstel van een ander gebrek, te weten dat het college door volledig te verwijzen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter, in strijd met artikel 7:11 en artikel 7:13, zevende lid, van de Awb niet zelf het bestreden besluit 1 heeft heroverwogen op de aspecten stedenbouw, parkeren en geluid dan wel zonder motivering is afgeweken van het advies van de bezwaarschriftencommissie is door deze uitspraak niet meer nodig. Inhoudelijk is de rechtbank op de desbetreffende gronden van eisers tegen bestreden beluit 1 ingegaan.
In tegenstelling tot de uitspraak van de voorzieningenrechter, bevat deze uitspraak in zoverre definitieve oordelen. Daarop komt zij bij de einduitspraak niet meer terug, behoudens zeer bijzondere omstandigheden.
12.2
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. De vraag of de omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen” voor het bouwplan in stand kan blijven, is in de eerste plaats afhankelijk van de vraag of de omgevingsvergunning voor de activiteit “afwijken van het bestemmingsplan” ongewijzigd in stand blijft. Die vraag kan pas worden beantwoord als het gebrek door het college is hersteld. De rechtbank zal daarom pas ingaan op de beroepsgronden tegen de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen over parkeren en welstand bij de einduitspraak. Zoals hiervoor overwogen, houdt de rechtbank de beslissing over de belanghebbendheid aan tot de einduitspraak. Hetzelfde geldt voor de proceskosten en het griffierecht.
12.3
Als het college gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen, zal een nieuw in te winnen stedenbouwkundig advies op de volgende aspecten of vragen in moeten gaan:
- Waarom is de hoofdopzet van het bouwplan, bestaande uit een compactere hoofdbouw, een helder hoofdvolume en een goede parkeeroplossing aan de achterzijde, in stedenbouwkundig opzet akkoord? En waarom is het volume van de twee lagen met kap akkoord?
- Waarom is het bouwplan qua functie, ligging, bouwmassa en uiterlijke verschijningsvorm van de hoofdopzet passend in de dorpskern van Heeze?
- Daarbij dient het advies in te gaan op de huidige en historische context van de dorpskern.
- Eén en ander onder meer te beoordelen aan de hand van een situatietekening van de ligging van het bouwplan in de dorpskern.
- Ook dient in het advies - kort - te worden ingegaan op de contraexpertises van eisers.
12.4
Vervolgens dient het college aan de hand van het nieuwe advies opnieuw te beoordelen of het bouwplan in stedenbouwkundig opzicht aanvaardbaar is. Daarbij komt het college beoordelingsruimte toe en kan het alleen ingaan op de aanvraag zoals die is ingediend. Verder merkt de rechtbank op dat niet alleen een bouwplan dat gelijk of nagenoeg gelijk is aan het oude hotel dat voorheen op het perceel aanwezig was, in stedenbouwkundig opzicht een aanvaardbare situatie kan opleveren. Het gaat in dit geval niet om een monumentale bescherming of bescherming van een dorpsgezicht, maar om de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van het bouwplan dat vergunninghoudster wil realiseren.
12.5
Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb uiterlijk binnen twee weken aan de rechtbank meedelen of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen.
Als het college ervoor kiest om het gebrek niet te herstellen, dan moet het dit zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen twee weken na datum van verzending van deze uitspraak – laten weten.
Maakt het college gebruik van deze gelegenheid, dan bedraagt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen twaalf weken, na verzending van deze tussenuitspraak. Als het college gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt het college op om binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of het gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen;
  • stelt het college in de gelegenheid om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Huijben, rechter, in aanwezigheid van
R.G. van der Korput, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
5 maart 2024.
griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen
de rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak
.

Bijlage

Bestemmingsplan Kom Heeze 2015
Artikel 11 Horeca
11.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
woningen, al dan niet met aan huis-verbonden-beroep,
waarbij het aantal woningen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
horecabedrijven uit de categorie Horeca 2 en 3;
ter plaatse van de aanduiding:
1. 'specifieke vorm van horeca - gamehal': een gamehal;
2.
'bowlingbaan': een bowling- / kegelbaan.
met de daarbij behorende:
terrassen;
erven en terreinen;
verkeer- en parkeervoorzieningen;
groenvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
11.2
Bouwregels
11.2.1
Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
de maximale inhoud voor woningen bedraagt 1.000 m³, met dien verstande dat ondergrondse ruimten zoals kelders niet worden meegerekend;
de goothoogte en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.
27.2
Parkeereis en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
27.2.1
Parkeereis
Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor uitbreiding van bebouwing en/of voor wijziging van functies, geldt de regel dat voorzien dient te zijn in voldoende parkeergelegenheid. Onder voldoende parkeergelegenheid wordt verstaan dat:
  • wordt voldaan aan de normen die zijn vastgelegd in de '
  • indien de '

Voetnoten

1.ELIC:NL:RVS:2022:967.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4024.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:499.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:388.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1671.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ1081.