In deze ontnemingsprocedure heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 maart 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen betrokkene, die eerder op 7 maart 2023 was veroordeeld voor valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten van € 970.217,05, voortvloeiend uit strafbare feiten gepleegd tussen 1 januari 2018 en mei 2019. Dit voordeel is berekend op basis van valse facturen die betrokkene heeft ingediend bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), waaruit een totaalbedrag van € 2.035.782,53 is ontvangen. Na aftrek van kosten, waaronder betalingen aan medeverdachten en vergoedingen aan cursisten die geen onderwijs hebben gevolgd, is het uiteindelijke bedrag vastgesteld.
De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 EVRM in aanmerking genomen, maar heeft besloten hieraan geen gevolgen te verbinden, aangezien deze overschrijding al was verdisconteerd in de opgelegde straf in de eerdere strafzaak. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan betrokkene om het vastgestelde bedrag van € 970.217,05 aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 4 maart 2024.