ECLI:NL:RBOBR:2024:788

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
82/170747-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschrift en gewoontewitwassen met vaststelling wederrechtelijk voordeel

In deze ontnemingsprocedure heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 maart 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen betrokkene, die eerder op 7 maart 2023 was veroordeeld voor valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten van € 970.217,05, voortvloeiend uit strafbare feiten gepleegd tussen 1 januari 2018 en mei 2019. Dit voordeel is berekend op basis van valse facturen die betrokkene heeft ingediend bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), waaruit een totaalbedrag van € 2.035.782,53 is ontvangen. Na aftrek van kosten, waaronder betalingen aan medeverdachten en vergoedingen aan cursisten die geen onderwijs hebben gevolgd, is het uiteindelijke bedrag vastgesteld.

De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 EVRM in aanmerking genomen, maar heeft besloten hieraan geen gevolgen te verbinden, aangezien deze overschrijding al was verdisconteerd in de opgelegde straf in de eerdere strafzaak. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan betrokkene om het vastgestelde bedrag van € 970.217,05 aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 4 maart 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 82.170747.22 (ontnemingszaak)
Datum uitspraak: 4 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

gevestigd te [adres] ,
hierna: betrokkene.

Onderzoek van de zaak:

De vordering van de officier van justitie strekt tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.410.110,-- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Op de gronden genoemd in het schriftelijk requisitoir in deze ontnemingsprocedure heeft de officier van justitie de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel verhoogd tot € 1.418.010,--.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 januari 2023 en 22 januari 2024.

De beoordeling

Inleiding
Bij vonnis van deze rechtbank van 7 maart 2023 is betrokkene veroordeeld voor valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. [1]
Vordering officier van justitie
Om de omvang van het door betrokkene uit voormelde strafbare feiten genoten voordeel vast te kunnen stellen, is een ontnemingsrapportage [2] opgemaakt. In die rapportage komt de rapporteur tot de conclusie dat betrokkene een bedrag van € 2.035.782,53 van de Dienst Uitvoering Onderwijs [hierna: DUO] heeft ontvangen. Daarvan was een bedrag van € 1.735.000,-- gebaseerd op valse facturen die betrokkene bij de DUO heeft ingediend [§ 5.3.1]. Op die ontvangsten zijn als kosten in mindering gebracht de betalingen aan [medeverdachte 1] tot een bedrag van € 264.790,-- [§ 5.3.4.1], [medeverdachte 2] voor een bedrag van € 56.900,-- [§ 5.3.4.2] en de tussenpersoon [tussenpersoon] tot een bedrag van € 3.200,-- [§ 5.3.4.3]. Dit resulteert in de conclusie dat betrokkene een wederrechtelijk voordeel heeft genoten van € 1.410.110,--.
Oordeel van de rechtbank
Berekening valselijk gedeclareerde facturen
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting, de inhoud van de ontnemingsrapportage en de inhoud van (de bewijsmiddelen van) het tegen betrokkene op 7 maart 2023 gewezen vonnis, is de rechtbank van oordeel dat betrokkene in de periode van 1 januari 2018 tot en met mei 2019 van de DUO een bedrag € 1.735.00,- heeft ontvangen op grond van valse facturen. In het hiervoor genoemde vonnis van 7 maart 2023 heeft de rechtbank reeds geconstateerd dat de bankrekening van betrokkene vrijwel uitsluitend werd gevoed door de geldbedragen die de DUO aan betrokkene heeft uitgekeerd, in totaal een bedrag van € 2.035.782,52. Dat betekent percentueel dat 85,7% van de geldstroom vanuit DUO is verkregen door het plegen van strafbare feiten.
Ten aanzien van de verweren die de verdediging tegen de grondslagen van deze berekening heeft gevoerd, volstaat de rechtbank met een verwijzing naar de gemotiveerde verwerping van die verweren in haar strafvonnis tegen betrokkene van 7 maart 2023.
Kosten
Op het door de DUO aan betrokkene uitgekeerde bedrag van € 1.735.000,-- kunnen de kosten in mindering worden gebracht die in directe relatie staan tot de voltooiing van het delict waarmee dat bedrag is verkregen. Tot die kosten worden gerekend de uitgaven die bespaard zouden zijn geweest als het delict niet zou zijn gepleegd. Dat zijn allereerst de betalingen aan medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en tussenpersoon [tussenpersoon] , die ook door de officier van justitie in mindering zijn gebracht op het genoten voordeel.
Aftrek van betalingen aan [medeverdachte 1] en [tussenpersoon]
Uit de ontnemingsrapportage blijkt dat betrokkene € 407.290,-- heeft betaald aan medeveroordeelde [medeverdachte 1] , terwijl slechts € 142.500,-- daarvan daadwerkelijk verband houdt met het verzorgen van taallessen bij betrokkene. De rechtbank acht aannemelijk dat de resterende betalingen, in totaal nog € 264.790,--, in directe relatie staan tot de voltooiing van de strafbare feiten waarvoor betrokkene is veroordeeld. Deze kosten dienen in mindering worden gebracht op het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel.
Tevens blijkt uit de ontnemingsrapportage dat betrokkene een bedrag van € 3.200,-- aan tussenpersoon [tussenpersoon] heeft betaald. Ook deze betalingen merkt de rechtbank aan als kosten die in directe relatie staan tot de voltooiing van de strafbare feiten waarvoor betrokkene is veroordeeld en die in mindering moeten worden gebracht op het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aftrek van doorgestroomd profijt dat bij een ander wordt ontnomen
Ook medeveroordeelde [medeverdachte 2] heeft geprofiteerd van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel. [medeverdachte 2] heeft zich € 49.000,-- toegeëigend, die hij heeft besteed aan de aankoop van een auto. Nu de rechtbank bij afzonderlijk vonnis zal bepalen dat dit voordeel bij [medeverdachte 2] dient te worden ontnomen, zal de rechtbank dit bedrag in mindering brengen op het te schatten voordeel van betrokkene.
Aftrek van vergoedingen aan cursisten
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat naast de hiervoor genoemde kosten, ook de vergoedingen die zijn betaald aan de cursisten die geen onderwijs hebben gevolgd, in directe relatie staan tot de bewezen verklaarde feiten en in mindering dienen te worden gebracht op het door betrokkene genoten voordeel. Reden daarvoor is dat de rechtbank ervan uitgaat dat deze cursisten een vergoeding ontvingen omdát zij zich inschreven zonder daadwerkelijk onderwijs te genieten. Dit blijkt onder andere uit de verklaring van [getuige] en uit de whatsappberichten van en naar medeverdachte [medeverdachte 1] , die als bewijsmiddelen voor de strafzaak zijn gebruikt.
Uit de ontnemingsrapportage blijkt dat de vergoedingen vanuit verdachte aan haar cursisten in 2018 en 2019 in totaal € 471.361,-- hebben bedragen. Ook cursisten die daadwerkelijk onderwijs volgden, ontvingen echter vergoedingen. Deze vergoedingen houden géén verband met de bewezen verklaarde feiten.
Nu voor de rechtbank niet exact is vast te stellen aan welke soort cursisten welk bedrag aan vergoeding is uitgekeerd, zal de rechtbank schattenderwijs vaststellen welk deel van het totaal van uitgekeerde vergoedingen betrekking heeft gehad op cursisten die geen onderwijs hebben gevolgd. Zoals gezegd is gebleken dat 85,7% van de ontvangen bedragen van DUO betrekking heeft gehad op valse facturen. De rechtbank zoekt aansluiting bij dit percentage voor een verdeling tussen wel en niet daadwerkelijk onderwijs volgende cursisten. Op grond van de inhoud van het verhandelde ter terechtzitting in het kader van deze ontnemingsprocedure en de inhoud van de bewijsmiddelen die de rechtbank in het strafvonnis heeft gebruikt, gaat de rechtbank er voorts van uit dat aan cursisten die geen onderwijs volgden een hoger bedrag werd uitbetaald dan aan de cursisten die wel onderwijs volgden. Dat ligt ook voor de hand, omdat verdachte aan die categorie cursisten zelf meer geld verdiende. Uitgaande van deze aanname, schat de rechtbank het percentage van gemaakte kosten voor vergoedingen aan cursisten die geen onderwijs volgden op 95%. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat een bedrag van € 447.792,95 [95% van € 471.361,--] als kostenpost in mindering dient te worden gebracht.
Conclusie
Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat betrokkene uit de strafbare feiten waarvoor betrokkene bij vonnis van deze rechtbank van 7 maart 2023 is veroordeeld, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen tot een bedrag van € 970.217,05.
Dit bedrag is als volgt samengesteld.
€ 1.735.000,-- ontvangen van de DUO op basis van valse facturen
- € 447.792,95 betalingen aan cursisten
- € 264.790,-- betalingen aan [medeverdachte 1]
- € 49.000,-- betaling aan [medeverdachte 2] voor aankoop auto
- € 3.200,- -betalingen aan tussenpersoon [tussenpersoon]

970.217,05wederrechtelijk genoten voordeel
Redelijke termijn
De verdediging heeft bepleit dat de rechtbank de aan betrokkene op te leggen betalingsverplichting matigt, mocht zij tot het oordeel komen dat betrokkene voordeel heeft genoten uit de strafbare feiten waarvoor betrokkene bij vonnis van 7 maart 2023 is veroordeeld. De verdediging wijst er daarbij op dat het uit artikel 6 EVRM voortvloeiende recht op een behandeling binnen een redelijke termijn is geschonden.
In deze procedure is de redelijke termijn naar het oordeel van de rechtbank gaan lopen vanaf 15 mei 2019. Op deze datum is door de rechter-commissaris een machtiging afgegeven voor het leggen van conservatoir beslag op de middelen van verdachte. De redelijke termijn beloopt twee jaar. De rechtbank doet uitspraak op 4 maart 2024. De redelijke termijn is daarom ruimschoots overschreden.
Uit het tegen betrokkene in de strafzaak op 7 maart 2023 gewezen vonnis blijkt echter dat de overschrijding van de redelijke termijn reeds in de opgelegde straf is verdisconteerd. Na afloop van de strafzaak is de ontnemingszaak voortvarend opgepakt en afgerond. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om ook in deze procedure nog gevolgen te verbinden aan het overschrijden van de redelijke termijn. Gelet daarop volstaat de rechtbank in deze ontnemingsprocedure met de vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden zonder daar enig gevolg aan te verbinden.

Toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak

De rechtbank:

Stelthet bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 970.217,05[negenhonderdzeventigduizend tweehonderdzeventien euro en vijf eurocent].

Legtaan betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 970.217,05[negenhonderdzeventigduizend tweehonderdzeventien euro en vijf eurocent], ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat zij, door middel van of uit de baten van het feit ter zake waarvan zij is veroordeeld, heeft verkregen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C. Palmboom, voorzitter,
mr. R. van den Munckhof en mr. O.Y. Ifzaren, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 4 maart 2024.

Voetnoten

1.het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant tegen betrokkene in de strafzaak gewezen op 7 maart 2023
2.de rapportage inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, proces-verbaalnummer FIN-0-13-01, pag. 4 t/m 8