ECLI:NL:RBOBR:2024:772

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
23/1840
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering briefadres en aantekening onjuistheid inschrijving in de basisregistratie personen

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 4 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heusden om hem een briefadres toe te kennen, behandeld. Eiser had eerder een aanvraag ingediend voor een briefadres, maar het college weigerde deze aanvraag en plaatste een aantekening over de onjuistheid van zijn inschrijving in de basisregistratie personen (brp). De rechtbank oordeelt dat het college niet voldoende bewijs heeft geleverd dat eiser geen woonadres heeft en dat de beslissing om het briefadres te weigeren niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het eerdere besluit van 8 februari 2023, waarin het college stelde dat het briefadres onjuist was. Eiser krijgt een vergoeding voor zijn proceskosten, vastgesteld op € 2.998,–. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het college om zorgvuldig om te gaan met aanvragen voor briefadressen, vooral in situaties van dakloosheid en kwetsbaarheid.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/1840

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. J.W. de Bruin),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heusden,het college
(gemachtigden: mr. J.L.M. van den Broek en A.H.M. Damen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het geen gevolg geven aan de aangifte van eiser om hem een briefadres toe te kennen en de plaatsing van de aantekening over de onjuistheid met betrekking tot het briefadres.
1.1.
Het college heeft met het besluit van 8 februari 2023 te kennen gegeven geen gevolg te geven aan de aangifte van eiser om hem een briefadres toe te kennen en de plaatsing van de aantekening over de onjuistheid met betrekking tot het briefadres. Met het bestreden besluit van 12 juni 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij het besluit van 8 februari 2023 gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiser is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 11 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college.

Wat ging er aan het bestreden besluit vooraf?

2. Eiser heeft op 29 november 2021 een aanvraag ingediend voor en briefadres. Het adres betreft [adres] . Het college heeft in een e-mail van 25 januari 2022 aan eiser medegedeeld dat aan hem een briefadres wordt toegekend, dat briefadres geldt voor een periode van een half jaar en dat eiser dient bij te houden op welke adressen en plekken hij verblijft.
3. Eiser heeft op 2 juni 2022 verzocht om verlenging van het briefadres. Daarin heeft hij toegelicht dat hij zijn briefadres wil behouden zodat hij zijn zorgtoeslag, zorgverzekering en WIA/IVA uitkering kan behouden en dat hij niemand anders in Nederland heeft waar hij kan en mag verblijven. In de aanvraag licht eiser toe dat hij hoofdzakelijk in de bossen bij de Drunense Duinen verblijft en dat zijn persoonlijke spullen zijn ondergebracht in zijn auto en caravan.
4. Op 8 juni 2022 heeft het college eiser bericht dat zijn briefadres van eiser eenmalig voor de duur van maximaal een half jaar wordt (tot uiterlijk 29 november 2022). Daarin is ook aan eiser medegedeeld dat het niet mogelijk is om het briefadres nogmaals te verlengen.
5. Het college heeft op 30 november 2022 telefonisch contact met eiser opgenomen om na te gaan hoe zijn situatie op dat moment was en of hij inmiddels een woonadres had. Eiser heeft daarop aangegeven nog steeds in een caravan in de Drunense duinen te verblijven. Op de vraag op welke locatie de caravan precies staat heeft eiser de verbinding verbroken.
6. Het college heeft op 1 december 2022 aan eiser een brief gestuurd waarin het erop wijst dat de verstrekking van eisers tijdelijke briefadres op 29 november 2022 verloopt en dat hij in de basisregistratie personen (brp) op dat moment zijn briefadres nog niet heeft gewijzigd. Ook is geen aangifte van een verhuizing ontvangen. Aan eiser is de gelegenheid gegeven om tot uiterlijk 31 december 2022 een adreswijziging door te geven.
7. Eiser heeft op 12 december 2022 opnieuw een aanvraag ingediend voor het – hetzelfde – briefadres. Daarin licht hij toe dat hij mede als gevolg van psychische aandoeningen dakloos is geraakt en dat hij voor het behouden van zijn zorgtoeslag, zorgverzekering en WIA/IVA uitkering een briefadres nodig heeft. Ook licht eiser toe dat hij niemand in Nederland heeft waar hij kan en mag verblijven. Eiser heeft in het aanvraagformulier ook aangegeven dat hij thans hoofdzakelijk in de bossen in de Drunense Duinen leeft en dat zijn persoonlijke spullen zijn ondergebracht in zijn auto en caravan.
8. Het college heeft eiser bij brief van 29 december 2022 laten weten dat zij voornemens is om aan de gevraagde verlenging geen gevolg te geven omdat niet is gebleken dat eiser niet over een woonadres beschikt. Omdat eiser in diverse telefoongesprekken heeft aangegeven in een caravan te verblijven maar niet wenst toe te lichten waar de caravan zich bevindt is nader onderzoek nodig of er wel of geen woonadres is vast te stellen volgens de Wet basisregistratie personen (Wet brp). Daarvoor is de locatie van de caravan van belang. Eiser is hij in de gelegenheid gesteld om vóór 27 januari 2023 de volgende inlichtingen te verstrekken op grond van artikel 2.45 en artikel 2.47 van de Wet brp:
  • schriftelijke bewijzen wat de standplaats is van de caravan waarin hij woont;
  • schriftelijke bewijzen waar de caravan het afgelopen jaar heeft gestaan;
  • eventueel andere bewijzen waaruit blijkt dat eiser geen woonadres heeft zoals bedoeld in de Wet brp.
9. Eiser heeft op 24 januari 2023 zijn zienswijze tegen dit voornemen kenbaar gemaakt. Daarin heeft eiser onder meer gesteld dat de Regeling briefadres gemeente Heusden 2021 (Regeling) betreffende de einddatum van een briefadres in strijd is met de wet- en regelgeving en de rechtspraak hierover. Ook heeft eiser aangegeven dat hij geen bewijs kan verstrekken over zijn feitelijke verblijfplaats omdat hij op illegale plekken staat, niet beschikt over een vaste woon- en verblijfadres en kwetsbaar is vanwege zijn (psychische) gezondheid.
10. Het college heeft vervolgens het besluit van 8 februari 2023 genomen. Hierin staat dat is besloten om aan de aangifte van het briefadres geen gevolg te geven en dat, in het verlengde hiervan, ook is besloten om in de brp een aantekening te plaatsen over de onjuistheid van eisers inschrijving met betrekking tot zijn briefadres. Vanwege de nadelige gevolgen voor eiser wordt deze aantekening pas geplaatst op het moment dat het besluit onherroepelijk is. Daarin stelt het college voorop dat de Regeling zal worden aangepast maar dat dit niet wegneemt dat eiser nog wel aan de voorwaarden moet voldoen die genoemd zijn in de Brp. Het college heeft twijfels over de juistheid van eisers briefadres. Eiser heeft onvoldoende gegevens verstrekt om dit te kunnen onderzoeken en daarmee de inlichtingenplicht geschonden, aldus het college.
11. Eiser heeft tegen het besluit van 8 februari 2023 bezwaar gemaakt. Op 23 mei 2023 is eiser gehoord door de Commissie bezwaarschriften van de gemeente Heusden (bezwaarcommissie). De bezwaarcommissie heeft op 6 juni 2023 een advies uitgebracht aan het college waarin zij heeft geadviseerd het primaire besluit van 8 februari 2023 in stand te laten.
Het bestreden besluit
12. Het college handhaaft in het bestreden besluit het besluit van 8 februari 2023 en neemt daarbij de motivering van het advies van de bezwaarcommissie over. Volgens het college kan iemand slechts worden ingeschreven op een briefadres indien deze op zich voldoet aan de vereisten voor inschrijving in de brp, maar geen woonadres heeft. Eiser voldoet niet hieraan. Zijn aanvraag bevat onvoldoende gegevens bevat om zijn feitelijke verblijfsplaats vast te stellen zodat niet kan worden onderzocht of eiser daadwerkelijk geen woonadres heeft. Eiser is schriftelijk en telefonisch in de gelegenheid gesteld om (vóór 27 januari 2023) inlichtingen en gegevens hierover te verstrekken. Ook is bij e-mail van 25 januari 2022 aan eiser te kennen gegeven dat hij moet bijhouden waar hij feitelijk verblijft. Eiser heeft geen feitelijke informatie/bewijsstukken over zijn verblijfsplaats aangeleverd. Ook heeft eiser het college niet in staat gesteld om op dit punt behoorlijk onderzoek in te stellen omdat hij heeft geweigerd om gegevens te verstrekken. Dat eiser zou vallen onder de groep dak- en thuislozen en daarom in aanmerking zou komen voor een briefadres is daarom niet vast te stellen. Zolang niet vaststaat dat eiser geen woonadres heeft, wat een vereiste is om in aanmerking te komen voor een briefadres, doet het volgens het college bovendien niet ter zake of eiser tot de categorie kwetsbare personen behoort. Eiser heeft daarom geen recht op een briefadres, aldus het college.
Het standpunt van eiser
13. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt dat er sprake is van dak- c.q. thuisloosheid en het behoren tot een kwetsbare groep als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a en f van de Regeling. Op grond van deze regels is het maximeren van de inschrijvingsduur van het door eiser aangegeven briefadres dus niet aan de orde. Het niet maximeren van de inschrijvingsduur van een briefadres is ook in lijn met de rechtspraak. Eiser wijst in dit kader op de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 maart 2022. [1] Eiser betoogt dat het college daarom niet bevoegd was om de inschrijving van het briefadres van eiser op 29 november 2021 een tijdelijk karakter te geven. Volgens eiser heeft het college verder zijn bevoegdheid tot het nemen van het besluit voor een ander doel gebruikt dan waarvoor de bevoegdheid is verleend. Eiser wijst erop dat het college een jaar lang de inschrijving van het briefadres van eiser heeft geaccepteerd. Nadat eiser in het eerste half jaar aangaf dat hij in een caravan verbleef was er geen aanleiding voor het college om te stellen dat eiser hiermee niet aan zijn informatieverplichting voldeed. Pas nadat de maximale termijn van de in de door het college gehanteerde Regeling bereikt was is eiser aangesproken door het college om informatie te verstrekken over zijn precieze verblijfgegevens met als motief dat het college hem wilde helpen naar het zoeken van een oplossing en handhaving voorkomen. Eiser wijst er op dat de VNG op 10 november 2021 een nieuwsbericht heeft doen uitgaan dat per 1 januari 2022 een wijziging in de Brp van kracht wordt dat gemeentes verplicht om alle mensen die rechtmatig in de gemeente verblijven en geen woonadres hebben in te schrijven in de Brp op een briefadres. Hieruit volgt ook dat er een uitdaging ligt op het voorkomen van dakloosheid. Volgens eiser heeft het college aan die uitdaging invulling gegeven door ineens een oplossing voor eiser te willen gaan zoeken en, toen bleek dat eiser niet op die oplossing zat te wachten, te stellen dat eiser zijn informatieverplichting niet zou zijn nagekomen. Deze handelwijze is in strijd met artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser voert verder aan dat hij kenbaar heeft gemaakt dat verstrekking van schriftelijke bewijsstukken juist niet mogelijk is omdat hij op plaatsen heeft gestaan met zijn caravan waar dat niet toegestaan was en hij ook niet beschikt over schriftelijke bewijsstukken van waar hij verbleven heeft. Eiser heeft in de bezwaarprocedure schriftelijk bewijs overgelegd van zijn verblijf in de gemeente, namelijk bankafschriften over de periode 23 juni 2022 tot en met 21 februari 2023. Daarmee heeft hij voldaan aan de op hem rustende informatieverplichting.

Beoordeling door de rechtbank

14. De rechtbank stelt vast dat het college met het besluit van 8 februari 2023, dat met het bestreden besluit is gehandhaafd, (nog) heeft bedoeld de verlenging van eisers briefadres te weigeren en in de brp een aantekening te plaatsen over de onjuistheid met betrekking tot dat briefadres. Die aantekening wordt pas geplaatst als het besluit onherroepelijk is geworden, aldus het college.
15. Tijdens de zitting heeft het college verklaard dat als het besluit onherroepelijk wordt in de brp een aantekening wordt geplaatst dat het briefadres in onderzoek is. Het besluit moet worden opgevat als een beslissing om een onderzoek te starten naar de (on)juistheid van de inschrijving van het briefadres. Eiser staat – nog altijd – met het briefadres in de brp ingeschreven.
16. Uit het besluit van 8 februari 2023 kan de rechtbank echter geen “beslissing” (waarover later meer) afleiden om een onderzoek te starten naar de (on)juistheid van de inschrijving van het briefadres. Dat besluit kan wel worden opgevat als de beslissing van het college dat het opgenomen briefadres onjuist is (en dat daarover een aantekening zal worden geplaatst). Echter, omdat het college thans meent dat het briefadres in onderzoek is, ligt daarin besloten dat het zijn beslissing dat het opgenomen briefadres onjuist is niet langer handhaaft. Dat betekent dat al om die reden het beroep gegrond is, het bestreden besluit moet worden vernietigd en het besluit van 8 februari 2023 moet worden herroepen.
16. De rechtbank ziet zich vervolgens met betrekking tot de door het college gepretendeerde beslissing om een onderzoek te starten naar het briefadres nog verder zelf in de zaak kan voorzien. Die aanvraag beantwoordt de rechtbank ontkennend, (alleen al) omdat het instellen van zo’n onderzoek niet als een besluit in de zin van de Awb kan worden aangemerkt. Dat legt de rechtbank hierna uit.
18. In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb staat dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Hieruit volgt dat een beslissing een zogenaamd rechtsgevolg moet hebben. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een beslissing rechtsgevolg heeft, indien zij er op is gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen. [2]
19. Ingevolge artikel 2.26 van de Wet brp wordt omtrent de beslissing dat een opgenomen algemeen gegeven onjuist is of, indien het een gegeven over de burgerlijke staat betreft, in strijd is met de Nederlandse openbare orde, omtrent een onderzoek naar die onjuistheid of strijdigheid, alsmede omtrent de omstandigheid dat de ingeschrevene geen ingezetene meer is, een aantekening geplaatst bij de desbetreffende gegevens.
20. Uit de tekst van artikel 2.26 van de Wet Brp volgt dat het instellen van een onderzoek naar de onjuistheid of strijdigheid van een opgenomen algemeen gegeven geen beslissing is. De wetgever heeft expliciet een onderscheid gemaakt tussen de
beslissingdat een opgenomen algemeen gegeven onjuist is enerzijds en een
onderzoeknaar die onjuistheid anderzijds. Met het instellen van een onderzoek en het plaatsen van onderzoeksaantekening is ook geen sprake van het beëindigen of onthouden van rechten van eiser. Overigens staat ook in paragraaf 4.2 van de Circulaire “Adresonderzoek BRP” van 22 maart 2023 [3] dat een onderzoeksaantekening geen rechtsgevolgen heeft.

Conclusie en gevolgen

21. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 8 februari 2023, inhoudende dat het opgenomen briefadres onjuist is, te herroepen.
22. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.998,– (voor wat betreft de bezwaarprocedure: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 624,–, en een wegingsfactor 1 en, voor wat betreft de beroepsprocedure: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,– en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigd het bestreden besluit van 12 juni 2023;
  • herroept het besluit van 8 februari 2023;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.998,–.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, rechter, in aanwezigheid van mr. I. van der Wijngaart, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:NLRBDHA:2022:2141
2.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1426.
3.https://open.overheid.nl/documenten/ronl-c8014d2c3d3302c4848b6f17c439bcf5d01b1783/pdf