In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 januari 2024 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres, een voormalig docent NT2, en het UWV. Eiseres had een ZW-uitkering die per 7 oktober 2020 door het UWV was beëindigd, omdat zij volgens het UWV geschikt was voor haar eigen werk. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, waaronder de medische en arbeidsdeskundige rapporten die door het UWV zijn ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in maart 2020 geschikt werd geacht voor haar eigen werk, en dat het UWV op basis van deze geschiktheid de uitkering heeft beëindigd. Eiseres heeft aangevoerd dat het UWV onvoldoende gemotiveerd heeft waarom zij minder beperkt zou zijn dan door de primaire verzekeringsarts is aangenomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het UWV voldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn besluit, en dat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen de situatie van eiseres adequaat hebben beoordeeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het UWV terecht heeft besloten de ZW-uitkering van eiseres te beëindigen, en heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. Tevens is het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 875,- en moet het UWV het griffierecht van € 50,- vergoeden.