ECLI:NL:RBOBR:2024:717

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
01.037268.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval onder invloed van alcohol met letsel als gevolg

Op 29 februari 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). De zaak betreft een verkeersongeval dat plaatsvond op 25 oktober 2022 te Son en Breugel, waarbij de verdachte, na het drinken van alcohol, met zijn bromfiets een voetganger heeft aangereden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich onvoldoende had vergewist of het fietspad vrij was van ander verkeer tijdens een inhaalmanoeuvre, wat leidde tot de botsing met het slachtoffer. Het slachtoffer liep hierdoor een inzakkingsfractuur van wervel L3 op, wat resulteerde in tijdelijke verhindering van haar normale bezigheden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend was geweest, wat hem schuld in de zin van artikel 6 WVW opleverde.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, die een werkstraf van 140 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, had geëist. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte schuldbewust en berouwvol was, en dat hij geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 15 februari 2024, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte. De rechtbank achtte de opgelegde straffen passend en geboden, gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.037268.23
Datum uitspraak: 29 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1963] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 september 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks 25 oktober 2022 te Son en Breugel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een bromfiets, daarmede rijdende over de weg, de Rooijseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, terwijl hij onder invloed verkeerde van alcoholhoudende drank de bromfiets te besturen en/of onvoldoende rechts te houden en/of met (een deel van) de door hem bestuurde bromfiets op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer te rijden en/of daarbij tegen een voetganger ( [slachtoffer] ), die op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer liep, aan te rijden/te botsen, waardoor een ander ( [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een inzakkingsfractuur van wervel L3, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van genoemde wet;
t.a.v. feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 25 oktober 2022 te Son en Breugel, als bestuurder van een voertuig (bromfiets), daarmee rijdende op de weg, de Rooijseweg, onvoldoende rechts heeft gehouden en/of met (een deel van) de door hem bestuurde bromfiets op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer heeft gereden en/of daarbij tegen een voetganger ( [slachtoffer] ), die op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer liep, heeft gereden/heeft gebotst, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
t.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 25 oktober 2022 te Son en Breugel, als bestuurder van een bromfiets, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,35 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 25 oktober 2022 heeft op de Rooijseweg te Son en Breugel een verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte is daarbij onder invloed van alcoholhoudende drank met een door hem bestuurde bromfiets in botsing gekomen met voetganger [slachtoffer] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde onder 1 primair en onder 2 wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Hiertoe is onder meer aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte onder invloed van alcohol op een bromfiets heeft gereden. Verdachte is op de verkeerde weghelft terechtgekomen waardoor er tussen hem en het slachtoffer een botsing is ontstaan. Het slachtoffer is hierdoor tijdelijk verhinderd in de uitoefening van de normale bezigheden. Wegens genoemde handelingen van verdachte in het verkeer treft hem het verwijt van aanmerkelijke onvoorzichtigheid in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna WVW).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft op gronden als verwoord in haar schriftelijke pleitnota vrijspraak van de roekeloosheid bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte de botsing en het rijden onder invloed weliswaar erkent, maar dat dit onvoldoende is om schuld aan te nemen in de zin van roekeloosheid. De mate van schuld moet worden gezien als een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte op de andere weghelft heeft gereden. Het is mogelijk dat het slachtoffer midden op het fietspad kwam te lopen toen zij omkeek naar het achteropkomend verkeer. Voor wat betreft een bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder 2 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.

Bewijsmiddelen

Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage, die van dit vonnis deel uitmaakt. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

De bewijsoverweging

Voor de beantwoording van de vraag of verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW moet gekeken worden naar het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 25 oktober 2022 alcohol heeft genuttigd en daarna is gaan rijden op zijn bromfiets. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op de Rooijseweg een andere bromfiets is gaan inhalen, hiervoor heeft hij naar links moeten uitwijken. Bij de inhaalmanoeuvre is verdachte met zijn bromfiets op de andere (voor hem: linker) weghelft terecht gekomen en is hij in botsing gekomen met het slachtoffer dat daar liep.
Verdachte had in de gegeven situatie anders kunnen en moeten handelen door simpelweg niet onder invloed van alcohol op zijn bromfiets te rijden en aan het verkeer deel te nemen. Het is een feit van algemene bekendheid dat alcoholgebruik leidt tot versmalling van het blikveld en ernstige vermindering van het reactievermogen. Door zich op voornoemde wijze in het verkeer te gedragen is verdachte naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend geweest, zodat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank verwerpt het door de verdediging geschetste alternatief scenario. Dat scenario houdt – kort gezegd – in dat het slachtoffer wellicht heeft omgekeken en daardoor in het midden van het fietspad terecht is gekomen. Het dossier biedt geen aanknopingspunten dat sprake is geweest van een dergelijke handeling van het slachtoffer, nu het slachtoffer heeft verklaard dat zij uiterst links tegen de bermzijde van het fietspad heeft gelopen en ook verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij het slachtoffer na het ongeval liggend in de berm heeft aangetroffen.
Het letsel
Zoals vastgesteld heeft [slachtoffer] als gevolg van het verkeersongeval letsel opgelopen, bestaande uit een inzakkingsfractuur van wervel L3. De rechtbank acht bewezen dat [slachtoffer] hierdoor tijdelijk is verhinderd in haar normale bezigheden.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Feit 1 primair:
hijopof omstreeks25 oktober 2022 te Son en Breugel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een bromfiets, daarmede rijdende over de weg, de Rooijseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden doorroekeloos, in elk geval zeer, althansaanmerkelijk,onvoorzichtig en/ofonoplettend,
terwijl hij onder invloed verkeerde van alcoholhoudende drank de bromfiets te besturen en/ofonvoldoende rechts te houden en/ofmet (een deel van) de door hem bestuurde bromfiets op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer te rijden en/ofdaarbij tegen een voetganger([slachtoffer]), die op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer liep, aan te rijden/te botsen, waardoor een ander([slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een inzakkingsfractuur van wervel L3, ofzodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijkeziekte ofverhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8,eerste, tweede, derde, vierde of vijfdelid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van genoemde wet;
Feit 2:
hijopof omstreeks25 oktober 2022 te Son en Breugel, als bestuurder van een bromfiets, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,35 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram,alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een werkstraf op te leggen voor de duur van 140 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn eis rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte na het ongeval direct naar het slachtoffer is toegegaan en dat verdachte het slachtoffer naderhand ook heeft benaderd om zijn excuses te maken. De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn eis tevens rekening gehouden met het feit dat verdachte geen relevante documentatie heeft.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht bij het bepalen van een straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overtreding van artikel 6 WVW door na het drinken van alcohol te gaan rijden op zijn bromfiets. Bij een inhaalmanoeuvre heeft verdachte zich onvoldoende ervan vergewist of het fietspad vrij was van ander verkeer. Verdachte is vervolgens in botsing gekomen met het slachtoffer. Door dit ongeval heeft hij het slachtoffer dusdanig letsel toegebracht dat zij is verhinderd in de normale bezigheden.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor een soortgelijk feit en dat verdachte schuldbewust en berouwvol is. Voorts houdt de rechtbank ook rekening met het leed dat het slachtoffer is aangedaan, zoals naar voren gebracht in haar slachtofferverklaring.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de soort en zwaarte van de op te leggen straf rekening gehouden met de mate van schuld en acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten geven in het geval van het veroorzaken van een verkeersongeval onder invloed van alcohol, met tijdelijke ziekte en/of verhindering van de normale bezigheden als gevolg en waarbij sprake is van een aanmerkelijk schuld, een taakstraf van 140 uren aan. Als bijkomende straf is op grond van die oriëntatiepunten een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen aan de orde. De rechtbank merkt op dat de oriëntatiepunten geen onderscheid maken tussen verschillende soorten motorvoertuigen.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de strafeis zoals door de officier van justitie verwoord. De rechtbank acht een taakstraf voor de duur van 140 uren passend en geboden. Indien de taakstraf niet of niet naar behoren wordt verricht, wordt deze vervangen door 70 dagen hechtenis. De rechtbank zal daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen opleggen voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 Wetboek van Strafrecht
6, 8, 175, 176, 179 Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde onder 1 primair en onder 2 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Feit 1 primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van deze wet.
Feit 2: overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (1,35 milligram).
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:
t.a.v. feit 1 primair, feit 2:
- Een
taakstrafvoor de duur van
140 urensubsidiair 70 dagen hechtenis.
T.a.v. feit 2:
- Een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.M.A. van der Put, voorzitter,
mr. B.A.J. Zijlstra en mr. A. Jansen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. K.D.A.J. Hombergen en G.E.M. Klabbers, griffiers,
en is uitgesproken op 29 februari 2024.