ECLI:NL:RBOBR:2024:716

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
01.226690.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk afleveren en vervoeren van cocaïne met een verborgen ruimte in een voertuig

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk afleveren en vervoeren van ongeveer 10 kilogram cocaïne. De zaak werd aanhangig gemaakt bij dagvaarding op 3 november 2023. Tijdens de zitting op 13 december 2023 en 14 februari 2024 is vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De verdachte werd op 6 september 2023 op de A15 bij Rotterdam aangehouden nadat de politie een melding ontving over zijn bestelauto, waarin eerder een verborgen ruimte was aangetroffen. De verdachte heeft een tas met cocaïne overgedragen aan een medeverdachte, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen van de uitvoer van cocaïne. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel voorwaardelijk opzet had op het vervoeren en afleveren van de cocaïne, en verklaarde het meer subsidiair ten laste gelegde feit bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 40 maanden op, met aftrek van het voorarrest, en besloot tot onttrekking aan het verkeer van de bestelauto, die was gebruikt voor het vervoer van de drugs.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01.226690.23]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.226690.23
Datum uitspraak: 28 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [1985] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 december 2023 en 14 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 november 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 september 2023 te Veghel, gemeente Meierijstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een (geschatte) hoeveelheid van ongeveer 10 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 september 2023 te Veghel, gemeente Meierijstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen een (geschatte) hoeveelheid van ongeveer 10 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, een tas, bevattende een (geschatte) hoeveelheid van ongeveer 10 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, naar Veghel,gemeente Meierijstad heeft vervoerd en/of aldaar heeft overhandigd aan zijn mededader, [medeverdachte] , en/of heeft zijn mededader, [medeverdachte] , die tas met cocaïne in de door hem bestuurde vrachtauto geplaatst en/of is met die vrachtauto gaan rijden met bestemming België en/of Engeland, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 september 2023 te Veghel, gemeente Meierijstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (geschatte) hoeveelheid van ongeveer 10 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwetbehorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Inleiding.

In de middag van woensdag 6 september 2023 rond 15.40 uur reed een Peugeot bestelbus op de autosnelweg A15, ter hoogte van Rotterdam. De politie ontving van deze bestelauto een Automatic Numberplate Recognition (ANPR) melding, omdat hierin eerder een verborgen ruimte was aangetroffen. De politie heeft deze bestelauto gevolgd, onder andere met behulp van een politiehelikopter.
Rond 17.25 uur is de bestelauto gestopt op een industrieterrein in Veghel. De bestuurder heeft vervolgens een bigshopper tas uit zijn bestelbus gehaald en deze overgedragen aan de bestuurder van een vrachtwagen die daar geparkeerd stond. De bestuurder van de bestelauto is direct weer in zijn auto gestapt en weggereden.
De politie heeft beide bestuurders aangehouden. De bestuurder van de bestelauto bleek te zijn verdachte, de bestuurder van de vrachtwagen was medeverdachte Vasiliauskas.
In de bigshopper tas zaten tien bruin verpakte blokken. Na onderzoek aan deze blokken is gebleken dat dit cocaïne betrof.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden acht de officier van justitie het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Volgens de officier van justitie had verdachte vol opzet op het medeplegen van de uitvoer van cocaïne.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op gronden als verwoord in zijn schriftelijke pleitnota vrijspraak bepleit voor het primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsman concludeert dat de rechtbank verdachte wel kan veroordelen voor de overtreding van het meer subsidiair ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank.
A. De bewijsmiddelen.
In de bewijsbijlage heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. De bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde feit volgt – met aanvulling van de hieronder weergegeven bijzondere bewijsoverweging – uit de bewijsmiddelen.
B. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
Is er sprake van het medeplegen van uitvoer van de cocaïne door verdachte?
De rechtbank acht – met de verdediging en anders dan de officier van justitie – niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. In het dossier is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig waaruit blijkt dat verdachte wetenschap had van de bestemming van de harddrugs. Verdachte heeft de bigshopper tas weliswaar overhandigd aan de bestuurder van een vrachtwagen met Litouws kenteken, maar daaruit volgde voor verdachte niet zonder meer dat de harddrugs door de bestuurder van deze vrachtwagen over de Nederlandse grens naar het buitenland zouden worden vervoerd of dat verdachte een aanmerkelijke kans daarop op de koop toenam. Dit zou bijvoorbeeld anders zijn geweest indien de drugs in een grensstreek was overgedragen. Onvoldoende valt uit te sluiten dat de drugs naar een andere bestemming binnen het grondgebied van Nederland zouden worden vervoerd. Daarom is er geen sprake van het medeplegen van uitvoer van harddrugs en evenmin van een poging daartoe.
Is er sprake van het opzettelijk afleveren en vervoeren van de cocaïne?
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte, naar eigen zeggen op verzoek van een kennis, in de middag een bigshopper tas op een industrieterrein in Rotterdam heeft opgehaald. Hij is hiermee richting Veghel gaan rijden en heeft de bigshopper tas na een paar uren overhandigd aan de hem onbekende bestuurder van een vrachtauto, medeverdachte [medeverdachte] . Gelet hierop heeft verdachte de beschikkingsmacht gehad over de tien blokken cocaïne. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte wist dat hij in de bigshopper tas cocaïne vervoerde.
Verdachte verklaart niet geweten te hebben wat er in de tas zat. Aanknopingspunten dat hij volle wetenschap had over de inhoud van de tas heeft de rechtbank onvoldoende, zodat van vol opzet geen sprake is. Vervolgens buigt de rechtbank zich over de vraag of er sprake was van voorwaardelijk opzet bij verdachte op de inhoud van de tas.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in dit geval het vervoeren en afleveren van cocaïne – aanwezig is als de verdachte bij zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg daardoor zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het betreft een vaag verzoek aan verdachte; een tas met onbekende inhoud van een bedrijfsterrein in Rotterdam naar een bedrijfsterrein in Veghel brengen om daar aan een onbekende persoon over te dragen. Dat gekoppeld aan de wijze waarop de cocaïne was verpakt; in tien bruine blokken (van ongeveer één kilogram per blok) die, getuige het proces-verbaal van de verbalisanten, zichtbaar waren omdat de bigshopper waarin de blokken zaten open was aan de bovenkant en de schimmige omstandigheden waaronder de overdracht plaatsvond: op een onlogische plek; een industrieterrein waar zowel verdachte als zijn medeverdachte, die elkaar niet kenden, naartoe waren gereden om de tas over te dragen en in ontvangst te nemen, leidt tot de conclusie dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de inhoud van de tas van criminele aard was – meer specifiek harddrugs kon bevatten. Dat verdachte zich van deze kans bewust moet zijn geweest volgt voorts uit het feit dat de politie in augustus 2023 in het betrokken voertuig van verdachte, dat toen ook onder hem werd onderzocht, een verborgen ruimte en goederen die veelvuldig worden gebruikt voor het verpakken, vervoeren dan wel verhandelen van verdovende middelen heeft aangetroffen.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte met het vervoeren en afleveren van de bigshopper tas ook bewust deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het om cocaïne ging.
Daarmee heeft de verdachte voorwaardelijk opzet gehad op het vervoeren en afleveren van de cocaïne.
De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. het meer subsidiair ten laste gelegde:
op 6 september 2023 te Veghel, gemeente Meierijstad, opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd, een hoeveelheid van ongeveer 10 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het primair ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf van vier jaren met aftrek van het voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, een gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest niet overstijgt.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk afleveren en vervoeren van ongeveer 10 kilogram cocaïne. Het is algemeen bekend dat cocaïne schade toebrengt aan de gezondheid van gebruikers daarvan. Met de handel in cocaïne wordt snel grof geld verdiend, wat leidt tot ontwrichting van de economische, sociale en bestuurlijke structuren. Daarnaast gaat de handel in cocaïne, mede vanwege de grote winsten, gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de hiervoor genoemde gevaren. Verdachte heeft zich niet bekommerd over de gevolgen van zijn handelen voor mens en maatschappij, maar zich kennelijk enkel laten leiden door eigen financieel gewin. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Volgens deze oriëntatiepunten is het uitgangspunt bij het afleveren en vervoeren in een ‘standaardsituatie’ (zijnde een situatie waar geen sprake is van een organisatie) van een hoeveelheid harddrugs met een gewicht tussen de 10 en 20 kilogram, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden. Dit oriëntatiepunt geldt als uitgangspunt, waarbij de rechtbank vervolgens gelet op alle feiten en omstandigheden in deze zaak beslist wat een passende afdoening is.
Van strafverminderende feiten en omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Nu de rechtbank hieronder de beslissing zal nemen tot onttrekking aan het verkeer van de bestelbus, heeft zij met dit gegeven in enige mate rekening gehouden bij het bepalen van de hoogte van de straf voor verdachte.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van 40 maanden met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank zal daarmee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het primair en subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank is van oordeel dat deze straf de aard en ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Beslag.

De rechtbank constateert ook dat het bewezenverklaarde strafbare feit is begaan met het inbeslaggenomen voertuig. Het voertuig beschikt over een verborgen ruimte en is daarmee vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, omdat dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet (artikel 1:37 lid 1 van de Algemene douanewet) en het algemeen belang. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de politie heeft beschreven dat de ruimte zodanig professioneel is ingebouwd dat deze geen ander doel kan dienen dan het onttrekken aan het ambtelijk toezicht van voorwerpen die zich in de afgeschermde ruimte zouden bevinden. Dat betekent dat het ongecontroleerde bezit van de auto afbreuk zou kunnen doen aan een effectieve voorkoming en bestrijding van het vervoer van verboden goederen. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om het voertuig aan het verkeer te onttrekken.

Voorlopige hechtenis.

De raadsman heeft ter zitting verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen. Het bewezenverklaarde feit is een feit waarvoor voorlopige hechtenis kan worden bevolen. Gelet op de inhoud van dit vonnis is nog steeds sprake van ernstige bezwaren en de recidivegrond en is geen sprake van de situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis dan ook afwijzen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36b, 36d Wetboek van Strafrecht en
2, 10 Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
t.a.v. het meer subsidiair ten laste gelegde:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

Onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen goed, te weten:

1 STK Bestelauto 5VPX35 (omschrijving: PL2100-2023196986-2111620, Peugeot).
Voorlopige hechtenis:
De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. C.M. Zandbergen en mr. O.Y. Ifzaren, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.I.A. Aarts, griffier,
en is uitgesproken op 28 februari 2024.