vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: [01.226678.23]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.226678.23
Datum uitspraak: 28 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1968] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd te: P.I. Krimpen aan den IJssel.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 december 2023 en 14 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 november 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 september 2023 te Veghel, gemeente Meierijstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een (geschatte) hoeveelheid van ongeveer 10 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 september 2023 te Veghel, gemeente Meierijstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen een (geschatte) hoeveelheid van ongeveer 10 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, een door zijn, verdachtes, mededader, [medeverdachte] , naar Veghel,gemeente Meierijstad vervoerde tas, bevattende een (geschatte) hoeveelheid van ongeveer 10 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, aldaar van zijn mededader, [medeverdachte] , overhandigd heeft gekregen en/of die tas met cocaïne in de door hem, verdachte, bestuurde vrachtauto heeft geplaatst en/of met die vrachtauto is gaan rijden met bestemming België en/of Engeland, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 september 2023 te Veghel, gemeente Meierijstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (geschatte) hoeveelheid van ongeveer 10 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwetbehorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Inleiding.
In de middag van woensdag 6 september 2023 rond 15.40 uur reed een Peugeot bestelbus op de autosnelweg A15, ter hoogte van Rotterdam. De politie ontving van deze bestelauto een Automatic Numberplate Recognition (ANPR) melding, omdat hierin eerder een verborgen ruimte was aangetroffen. De politie heeft deze bestelauto gevolgd, onder andere met behulp van een politiehelikopter.
Rond 17.25 uur is de bestelauto gestopt op een industrieterrein in Veghel. De bestuurder heeft vervolgens een bigshopper tas uit zijn bestelbus gehaald en deze overgedragen aan de bestuurder van een vrachtwagen die daar geparkeerd stond. De bestuurder van de bestelauto is direct weer in zijn auto gestapt en weggereden.
De politie heeft beide bestuurders aangehouden. De bestuurder van de bestelauto bleek te zijn medeverdachte [medeverdachte] , de bestuurder van de vrachtwagen was verdachte.
In de bigshopper tas zaten tien bruin verpakte blokken. Na onderzoek aan deze blokken is gebleken dat dit cocaïne betrof.
De bewijsvraag.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden acht de officier van justitie het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Volgens de officier van justitie had verdachte vol opzet op het medeplegen van de uitvoer van cocaïne.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman ten aanzien van het primair ten laste gelegde aangevoerd dat geen sprake is van een voltooid delict van uitvoer. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde poging is aangevoerd dat niet kan worden voldaan aan het dubbel opzetvereiste. Verdachte wist niet van de daadwerkelijke uitvoer. Ten aanzien van het meer subsidiaire ten laste gelegde is aangevoerd dat verdachte wetenschap van noch beschikkingsmacht over de cocaïne had.
Het oordeel van de rechtbank.
A. De bewijsmiddelen.
In de bewijsbijlage heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. De bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit volgt – met aanvulling van de hieronder weergegeven bijzondere bewijsoverweging – uit de bewijsmiddelen.
B. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
Is er sprake van het medeplegen van uitvoer van de cocaïne door verdachte?
Verlengde uitvoer
De verdachte wordt verweten dat hij met een of meer andere personen de cocaïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij die dag vanuit Duitsland via Nederland onderweg was naar België. Verdachte zou in België overnachten. Als hij daar was, zou hij weer contact hebben met degene voor wie hij de tas meenam.
Dat de verdovende middelen Nederland niet daadwerkelijk hebben verlaten nu verdachte direct in Veghel is aangehouden, maakt niet dat geen sprake kan zijn van uitvoer van verdovende middelen als bedoeld in de Opiumwet. Het buiten het grondgebied van Nederland brengen omvat, volgens artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet, ook het in een naar het buitenland bestemd voertuig aanwezig hebben van die middelen. Verdachte was met zijn vrachtwagencombinatie onderweg naar België, waardoor sprake is van verlengde uitvoer in de zin van artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet.
Opzet
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of sprake is geweest van opzet bij verdachte. In tegenstelling tot de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat verdachte volle wetenschap had van de inhoud van de tas en dat er daarmee sprake was van vol opzet op de uitvoer van de cocaïne bij verdachte. De vraag is dan ook of bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in dit geval de uitvoer van cocaïne – aanwezig is als de verdachte bij zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg daardoor zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte heeft verklaard dat hij was gevraagd om een tas mee te nemen. Verdachte had ingestemd om de tas mee te nemen, terwijl hij naar eigen zeggen niet bekend was met de inhoud daarvan. Verdachte heeft hierover geen vragen gesteld. In Veghel heeft verdachte, naar eigen zeggen ook weer zonder enige vragen te stellen, de bigshopper tas overgenomen van medeverdachte [medeverdachte] en in de cabine van zijn vrachtwagen gezet, op zijn schoot.
Het betreft een vaag verzoek aan verdachte; een tas met onbekende inhoud van een onbekende persoon aannemen om deze op een nog niet bekende bestemming, maar in ieder geval in België of elders buiten Nederland af te leveren. Dat gekoppeld aan de wijze waarop de cocaïne was verpakt; in tien bruine blokken (van ongeveer één kilogram per blok) die, getuige het proces-verbaal van de verbalisanten, zichtbaar waren omdat de bigshopper waarin de blokken zaten open was aan de bovenkant en de schimmige omstandigheden waaronder de overdracht plaatsvond: op een onlogische plek; een industrieterrein waar zowel verdachte als zijn medeverdachte, die elkaar niet kenden, naartoe waren gereden om de tas over te dragen en in ontvangst te nemen, leidt tot de conclusie dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de inhoud van de tas van criminele aard was – meer specifiek harddrugs kon bevatten.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte met het aannemen van de bigshopper tas ook bewust deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het om cocaïne ging.
Daarmee heeft de verdachte voorwaardelijk opzet gehad op het uitvoeren van de cocaïne.
Conclusie
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. het primair ten laste gelegde:
op 6 september 2023 te Veghel, gemeente Meierijstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van ongeveer 10 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het primair ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf van vier jaren met aftrek van het voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, om een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een of meer anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke uitvoer van ongeveer tien kilogram cocaïne. Verdachte stond op het punt deze hoeveelheid harddrugs in zijn vrachtwagen mee te nemen over de grens naar België.
Het is algemeen bekend dat cocaïne schade toebrengt aan de gezondheid van gebruikers daarvan. De uitgevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Met de handel in cocaïne wordt snel grof geld verdiend, wat leidt tot ontwrichting van de economische, sociale en bestuurlijke structuren. Daarnaast gaat de handel in cocaïne, mede vanwege de grote winsten, gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de hiervoor genoemde gevaren. Verdachte heeft zich niet bekommerd over de gevolgen van zijn handelen voor mens en maatschappij, maar zich kennelijk enkel laten leiden door eigen financieel gewin. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Volgens deze oriëntatiepunten is het uitgangspunt bij de uitvoer in een ‘standaardsituatie’ (zijnde een situatie waar geen sprake is van een organisatie) van een hoeveelheid harddrugs met een gewicht tussen de 10 en 20 kilogram, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden.
De rechtbank ziet in de volgende omstandigheden echter aanleiding om in het voordeel van verdachte af te wijken van dit uitgangspunt. Verdachte heeft een rol gehad die binnen de bandbreedte van het medeplegen als benedengemiddeld kan worden aangemerkt. Weliswaar was het verdachte die de drugs daadwerkelijk over de grens zou vervoeren, maar het is de rechtbank niet gebleken dat de rol van verdachte in het bredere geheel van de operatie verder reikte dan dat. Het lijkt er veeleer op dat verdachte heeft gefungeerd als ‘pakezel’.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van 40 maanden met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank zal daarmee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, maar is van oordeel dat deze straf de aard en ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.