ECLI:NL:RBOBR:2024:705

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
01.069136.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloosheid bij verkeersongeval met zandbuggy in natuurgebied met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

Op 28 februari 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 oktober 2022 in Best met een zandbuggy een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die met een snelheid tussen de 59 en 62 km/uur reed op een bospad in een natuurgebied, botste tegen een wandelaarster, genaamd [slachtoffer], die hierdoor zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder breuken in haar linker bovenbeen, schouderblad en kuitbeen, evenals een hersenschudding en andere kneuzingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos had gehandeld door in een gebied te rijden waar hij niet mocht komen en met een veel te hoge snelheid. Na het ongeval verliet hij de plaats van het ongeval zonder hulp te bieden aan het slachtoffer, wat hem ook ten laste werd gelegd.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een maximale taakstraf van 240 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich bewust was van de risico's van zijn gedrag en dat hij de veiligheid van anderen ernstig in gevaar had gebracht. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden van het geval en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.069136.23
Datum uitspraak: 28 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1984] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 januari 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 16 oktober 2022 te Best, althans in Nederland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een zandbuggy (Merk Polaris, Type Ranger RZR XP 1000 Turbo),
daarmede rijdende over de weg, een bospad/wandelpad in een natuurgebied gelegen aan de Joe Mannweg en/of Sonseweg,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam te handelen als volgt:
verdachte is rijdende op een bospad/wandelpad in een voor het openbaar verkeer afgesloten bos-wandelgebied,
met een snelheid gelegen tussen de 53 en 62 km/uur, althans een aanzienlijk hogere snelheid dan toen aldaar passend was,
een natuurlijke heuvel genaderd en/of (vervolgens) op gereden en/of overheen en/of vanaf gesprongen en/of
heeft zijn voertuig niet (steeds) voldoende onder controle gehad en/of gehouden en/of
heeft niet voortdurend zicht gehad en/of gehouden op het bospad/wandelpad voor hem,
waardoor hij tegen een wandelaarster is gebotst en/of gereden,
waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] (zijnde die wandelaarster) zwaar lichamelijk letsel, te weten breuk in linker bovenbeen en/of breuk in linker schouderblad en/of breuk in linker kuitbeen en/of traumatisch gruis in evenwichtsorgaan en/of een zware hersenschudding en/of verschillende kneuzingen over haar lichaam en/of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
T.a.v. feit 2:
hij, als degene door wiens gedraging (al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig) een verkeersongeval was veroorzaakt,
welk verkeersongeval had plaatsgevonden in een bospad/wandelpad in een natuurgebied gelegen aan de Joe Mannweg te Best, op of omstreeks 16 oktober 2022,
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden,
een ander (te weten [slachtoffer] ) aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht,
in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. Met betrekking tot feit 1 is zijns inziens sprake van de zwaarste vorm van schuld in het verkeer, te weten roekeloosheid, nu het gedrag van verdachte kan worden aangemerkt als gedrag als bedoeld in artikel 5a Wegenverkeerswet (hierna: WVW). Dit rijgedrag heeft geleid tot een ongeval waardoor aan een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. Ten aanzien van de mate van schuld in feit 1 komt de verdediging tot een bewezenverklaring van aanmerkelijke schuld.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De feiten en omstandigheden
Op basis van de inhoud van het dossier en van wat op de terechtzitting besproken is, stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft op 16 oktober 2022 te Best in het bos als bestuurder van een zandbuggy (van bijna 1.000 kg) mevrouw [slachtoffer] aangereden. Verdachte reed op dat moment met een snelheid gelegen tussen de 59 km en 62 per uur in een natuurgebied, waar hij niet mocht rijden en dat bestemd is voor wandelaars. Hij reed met die snelheid over een natuurlijke heuvel. Het was vanuit de zandbuggy niet mogelijk om personen aan de andere zijde van de heuvel te zien. Aan de overzijde van de natuurlijke heuvel liep, in tegengestelde richting tot de zandbuggy, een echtpaar. Op het moment dat de zandbuggy over de natuurlijke heuvel sprong, kwam hij direct opvolgend het wandelde echtpaar tegen, waarbij de vrouwelijke wandelaarster in botsing kwam met de voorzijde van de zandbuggy. [slachtoffer] heeft als gevolg van dit ongeval letsel opgelopen. Dit letsel bestond uit een breuk in haar bovenbeen, een breuk in haar schouderblad, een breuk in haar kuitbeen, traumatisch gruis in haar evenwichtsorgaan, een hersenschudding en diverse kneuzingen. Verdachte is, nadat hij even is gestopt, weggereden om zogezegd de hulpdiensten op te vangen. Verdachte is evenwel linea recta naar huis gereden en heeft aangeefster daarmee in een hulpeloze toestand achter gelaten.
T.a.v. feit 1
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank merkt het door [slachtoffer] opgelopen letsel aan als zwaar lichamelijk letsel, gezien de aard van het letsel, de noodzakelijkheid van medisch ingrijpen en het langdurig herstel. Aangeefster heeft lang in het ziekenhuis gelegen en heeft maanden lang moeten revalideren. Zij heeft anderhalf jaar later nog steeds last van het door haar opgelopen letsel.
De rechtbank dient te beoordelen of het verkeersgedrag van verdachte schuld in de zin van artikel 6 WVW oplevert. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Het juridisch kader
Om tot bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos. Roekeloosheid wordt gezien als de zwaarste vorm van schuld. De rechtbank zal dus moeten beoordelen of verdachte ten aanzien van het ontstaan van het verkeersongeval een schuldverwijt kan worden gemaakt en zo ja, in welke mate. Zij overweegt daartoe het volgende.
Roekeloosheid
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij moet beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval, ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Dat is het geval als de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) dat opzettelijk heeft gedaan en (d) daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. de verkeersregels
Het in artikel 5a WVW vervatte verbod is beperkt tot gedragingen in het verkeer die bestaan in het schenden van “de verkeersregels”. Uit de Memorie van Toelichting op dit wetsvoorstel leidt de rechtbank af dat het gaat om een samenstel van gedragingen. Zoals daarin wordt gesteld gaat het om het begaan van dikwijls aaneengesloten ernstige verkeersovertredingen. De rechtbank heeft in dit geval vastgesteld dat verdachte in een zandbuggy reed op een plek waar hij niet mocht rijden, terwijl verdachte wist dat hij er niet mocht rijden en wist dat het een wandelgebied betrof. Omdat het een bospad betrof waarop niet met een motorrijtuig, bromfiets of paard mocht worden gereden en er ergens een verbodsbord C01 (verboden voor alle verkeer) hing, waren er verder geen kenbare verkeersregels. Dat neemt niet weg dat verdachte naast het feit dat hij reed op een plaats waar hij niet mocht rijden, op die plaats onverantwoord en gevaarlijk reed. Verdachte reed immers met een voor het betreffende onverharde en hobbelige wandelpad veel te hoge snelheid van minimaal 59 km per uur. Verder had hij geen enkel zicht op wat er voor hem op het bospad, achter de heuvel gebeurde en heeft hij zijn snelheid daar niet op aangepast. Voorgaande verkeersovertredingen worden afzonderlijk weliswaar niet expliciet genoemd in lid 1 van artikel 5a WVW, maar dat lid bevat geen limitatieve opsomming. Voorgaande gedragingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank als een samenstel aan overtredingen van verkeersregels worden aangemerkt, zoals bedoeld in artikel 5a lid 1 sub m WVW.
in ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat het moet gaan om gedrag dat impliceert dat iemand welbewust en met groot gevaar voor andere wegmisbruikers in ernstige mate essentiële verkeersgedragsregels overtreed. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden, waarbij verdachte heeft gereden in een wandelgebied waar hij niet mocht rijden, veel te hard en ongecontroleerd heeft gereden, sprake is van een ernstige schending van de verkeersregels.
opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Verdachte heeft bewust de keuze gemaakt om in de zandbuggy te stappen, terwijl hij wist dat hij daar niet mocht rijden. Verdachte heeft zeer gevaarlijk rijgedrag vertoond door veel te hard en ongecontroleerd in een wandelgebied te rijden met een zandbuggy van bijna 1.000 kg. De gedragingen, in samenhang bezien, zijn naar uiterlijke verschijningsvorm gericht op de opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels.
gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er onder de hiervoor beschreven omstandigheden een zeer gevaarlijke verkeerssituatie ontstaat. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij een persoon zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Conclusie
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen is, waarbij sprake is van de zwaarste vorm van schuld in het verkeer, te weten roekeloosheid.
T.a.v. feit 2
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte, de aangifte van aangeefster en de getuigenverklaring van [getuige] , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit 2.
De bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en nadien door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
T.a.v. feit 1
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 februari 2024;
het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 24 oktober 2022, dossierpagina 9;
het proces-verbaal van aangifte door [getuige] d.d. 24 oktober 2022, dossierpagina 13-14;
het proces-verbaal van aanrijding d.d. 5 februari 2023, dossierpagina 4-6;
het proces-verbaal van reconstructie d.d. 3 januari 2023, dossierpagina 102;
de medische verklaring van [slachtoffer] d.d. 27 oktober 2022, dossierpagina 45.
T.a.v. feit 2
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 februari 2024;
het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 24 oktober 2022, dossierpagina 9;
het proces-verbaal van aangifte door [getuige] d.d. 24 oktober 2022, dossierpagina 13-14.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat
T.a.v. feit 1:
hij opof omstreeks16 oktober 2022 te Best,althans in Nederland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een zandbuggy (Merk Polaris, Type Ranger RZR XP 1000 Turbo),
daarmede rijdende overde weg,een bospad/wandelpad in een natuurgebied gelegen aan de Joe Mannweg en/ofSonseweg,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos,in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaamte handelen als volgt:
verdachte is rijdende op een bospad/wandelpad in een voor het openbaar verkeer afgesloten bos-wandelgebied,
met een snelheid gelegen tussen de 53 en 62 km/uur,althans een aanzienlijk hogere snelheid dan toen aldaar passend was,
een natuurlijke heuvel genaderd en/of(vervolgens) op gereden en/ofoverheen en/ofvanaf gesprongen en/of
heeft zijn voertuig niet (steeds) voldoende onder controle gehad en/ofgehouden en/of
heeft niet voortdurend zicht gehad en/ofgehouden op het bospad/wandelpad voor hem,
waardoor hij tegen een wandelaarster is gebotst en/ofgereden,
waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] (zijnde die wandelaarster) zwaar lichamelijk letsel, te weten breuk in linker bovenbeen en/ofbreuk in linker schouderblad en/ofbreuk in linker kuitbeen en/oftraumatisch gruis in evenwichtsorgaan en/ofeen zware hersenschudding en/ofverschillende kneuzingen over haar lichaam en/ofzodanig lichamelijk letsel werd toegebracht.dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
T.a.v. feit 2:
hij, als degene door wiens gedraging (al dan nietals bestuurder van een motorrijtuig) een verkeersongeval was veroorzaakt,
welk verkeersongeval had plaatsgevonden in een bospad/wandelpad in een natuurgebied gelegen aan de Joe Mannweg te Best, opof omstreeks16 oktober 2022,
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl daardoor, naar hij wistof redelijkerwijs moest vermoeden,
een ander (te weten [slachtoffer] ) aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht,
in hulpeloze toestand werd achtergelaten;

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de bewezen geachte feiten, waarbij de officier van justitie is uitgegaan van roekeloos rijgedrag, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid van twee jaren gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en heeft bepleit om ten aanzien van feit 1 te volstaan met een taakstraf en voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging verzocht een geldboete op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
Verdachte heeft zich op 16 oktober 2022 als bestuurder van een zandbuggy roekeloos gedragen door met een veel te hoge snelheid op een ongecontroleerde manier in het bos op een wandelpad te rijden. Verdachte is bekend in het gebied en was zich bewust van het feit dat het een wandelgebied is en dat hij daar niet mocht rijden. Voorgaande had hem ervan moeten weerhouden om in de zandbuggy te stappen. Verdachte heeft daarmee de belangen en veiligheid van anderen in ernstige mate genegeerd en hen in gevaar gebracht. Verdachte heeft aangeefster aangereden en als gevolg van het ongeval heeft zij zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Verdachte is na het ongeval doorgereden en heeft niet, zoals beloofd, de ambulance opgevangen. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan. Aangeefster kampt tot op de dag van vandaag met de gevolgen van het ongeval. De impact die het ongeval op haar en haar omgeving heeft gehad is groot en dat heeft zij op treffende wijze beschreven in haar slachtofferverklaring, die de officier van justitie ter zitting heeft voorgelezen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 januari 2024 waaruit blijkt dat hij de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor vergelijkbare feiten. In 2006 heeft verdachte wel een geldboete gekregen voor een overtreding van artikel 5 WVW. De rechtbank laat dit buiten beschouwing omdat het langer geleden is.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffer aangedane leed inziet. De rechtbank neemt dit in het voordeel van verdachte mee bij de strafoplegging.
De rechtbank is ermee bekend dat verdachte een groot belang hecht aan het behouden van zijn rijbewijs omdat hij dit nodig heeft voor zijn (garage)bedrijf.
De strafoplegging
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten.
De ernst van het feit rechtvaardigt op zichzelf genomen het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Niettemin acht de rechtbank alles afwegende een maximale taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient om de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen en als stok achter de deur voor verdachte, om hem er in de toekomst van te weerhouden zich schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast zal verdachte worden veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarmee wordt het gevaarzettende karakter van de gepleegde feiten tot uitdrukking gebracht.
Deze straf valt lager uit dan de eis van de officier van justitie. De rechtbank is echter van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. Naast de werkzaamheden voor zijn bedrijf zal verdachte de maximale taakstraf moeten uitvoeren, waarbij de rechtbank betrekt dat aangeefster in haar slachtofferverklaring de wens heeft geuit dat verdachte tijdens zijn straf als vrijwilliger in een revalidatiecentrum zou reflecteren op zijn gedragingen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d Wetboek van Strafrecht
5a, 6, 7, 176, 179 Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
-
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
-
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel c van de Wegenverkeerswet 1994
Strafbaarheid
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Straffen
Legt op de volgende straffen:
T.a.v. feit 1, feit 2:
- Een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
- Een
taakstrafvoor de duur van
240 urensubsidiair 120 dagen hechtenis.
- Een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 jarenwaarvan
1 jaar voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. E. Boersma en mr. T.J. Roest Crollius, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.J. Westerhuis, griffier,
en is uitgesproken op 28 februari 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, genummerd PL2100-2023025726.