ECLI:NL:RBOBR:2024:703

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
01.287599.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met afgebroken flessenhals tijdens confrontatie met winkelbeveiliger

Op 28 februari 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft op 31 oktober 2023 in Helmond een winkelbeveiliger aangevallen met een afgebroken flessenhals. De rechtbank legt een gevangenisstraf van 30 maanden op. De zaak kwam aan het licht nadat de verdachte, na eerder uit de winkel te zijn gezet vanwege dronken gedrag, terugkeerde met de gebroken fles. De beveiligingsmedewerker, die de verdachte had aangesproken, werd door hem met de flessenhals aangevallen, maar kon de aanvallen ternauwernood ontwijken. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de verdachte zelf de confrontatie had opgezocht. De rechtbank achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen en legde de straf op, rekening houdend met de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade had geleden door de aanval.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01.287599.23]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.287599.23
Datum uitspraak: 28 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1989] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd te: PI Alphen a/d Rijn.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 januari 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 oktober 2023 te Helmondter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een afgebroken flessenhals, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, op ongecontroleerde wijze, in de richting van hethoofd en/of de hals, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 oktober 2023 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengenmet een afgebroken flessenhals, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, op ongecontroleerde wijze, in de richting van het hoofd en/of de hals, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op 31 oktober 2023 te Helmond [slachtoffer] heeft gepoogd te doden (primair) dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (subsidiair) door met een afgebroken flessenhals richting diens hoofd en/of hals te slaan.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden acht de officier van justitie de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer van het leven zou beroven door meermaals met een steekwapen (zijnde een afgebroken flessenhals) in de richting van de hals van het slachtoffer te steken. Daarmee is in elk geval sprake van voorwaardelijk opzet bij verdachte.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft, op gronden als verwoord in zijn schriftelijke pleitnota, vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Uit de feiten kan geen boos opzet, maar ook geen voorwaardelijk opzet worden afgeleid. Het is immers niet duidelijk of en zo ja wat voor voorwerp verdachte in zijn hand had en bovendien is de slagrichting niet duidelijk. Voor wat betreft een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsbijlage.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsoverweging.
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 31 oktober 2023 was aangever als beveiliger werkzaam bij de [supermarkt] , te Helmond. Bij de ingang van de [supermarkt] is tevens een [slijterij] gevestigd. Verdachte is rond 19:30 uur door aangever uit de [slijterij] gezet vanwege lastig en dronken gedrag. Aan verdachte is toen door aangever medegedeeld dat hij de winkel niet meer in mocht. Verdachte heeft ook verklaard dat hij wist dat hij niet meer in de winkel mocht komen. Vervolgens heeft verdachte voor de ingang van de winkel een glazen fles uit de prullenbak gepakt en deze kapotgeslagen op de grond. Hierop is verdachte met de afgebroken flessenhals in de hand rond 19:33 uur toch weer terug richting de [slijterij] gelopen en ondertussen de [supermarkt] inkijkend. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte na dat kijken stopte en een stukje terug liep, richting de [supermarkt] . Hij deed daarbij zijn handen op zijn rug. Op dat moment kwam aangever, vanuit de [supermarkt] richting verdachte. Aangever zag dat verdachte iets van plan was en gaf hem een trap, waardoor verdachte viel. Zodra verdachte opstond, haalde verdachte tweemaal met kracht met zijn rechterarm uit naar het hoofd en de hals van aangever. Aangever kon deze bewegingen maar net ontwijken. Aangever probeerde verdachte vervolgens op de grond in bedwang te houden. Uiteindelijk wist een van de medewerkers van de [supermarkt] het voorwerp van verdachte af te pakken.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er voldoende bewijs is dat verdachte het slachtoffer met een afgebroken flessenhals in zijn hand tweemaal in de richting van de hals en of het hoofd van het slachtoffer heeft uitgehaald.
De rechtbank ziet zich dan voor de vraag gesteld of deze handelingen van verdachte gekwalificeerd kunnen worden als een poging tot doodslag (primair). Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank volgt de verklaring van verdachte voor zover die inhoudt dat hij niet de bedoeling had om het slachtoffer te doden. Van vol opzet is dan ook geen sprake. Dit neemt niet weg dat verdachte door zijn gedragingen in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op de dood van het slachtoffer. Van voorwaardelijk opzet is sprake indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een in de gegeven omstandigheden naar algemene ervaringsregels reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat het gevolg zal intreden. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Anders dan de raadsman is naar het oordeel van de rechtbank wel sprake geweest van voorwaardelijk opzet aan de kant van verdachte. In het licht van bovengenoemd kader overweegt de rechtbank daarover het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte met een zeer scherp voorwerp, te weten een kapotgeslagen flessenhals, in de richting van het hoofd en de hals van aangever heeft geslagen. Aangever heeft dit maar net kunnen ontwijken. Naar algemene ervaringsregels had dit tot de dood van aangever kunnen leiden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd en de hals kwetsbare onderdelen van het lichaam zijn, gelet op de aanwezigheid van vitale organen en bloedvaten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden als gevolg van het meermalen met kracht slaan met een kapotgeslagen flessenhals in de richting van het hoofd en de hals door de verdachte aanmerkelijk is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte waren geëigend om de dood te kunnen laten intreden en naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van potentieel dodelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte van die aanmerkelijke kans volgt. In dit verband wijst de rechtbank in het bijzonder op het feit dat verdachte buiten een fles kapot heeft geslagen en met de hals, waaraan zich scherpe punten bevonden, naar binnen is gegaan en de confrontatie met aangever heeft gezocht. Van contra-indicaties voor de bewuste aanvaarding is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte,
op 31 oktober 2023 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een afgebroken flessenhals meermalen in de richting van het hoofd en de hals van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich, op gronden als verwoord in zijn schriftelijke pleitnota, op het standpunt gesteld dat – in geval van een bewezenverklaring – verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt.
Het standpunt van de officier van justitie.
Het beroep op noodweer(exces) kan volgens de officier van justitie niet slagen, nu de verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een verdediging(swil), tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, die het lijf, de eerbaarheid of een goed betreft, welke verdediging noodzakelijk en proportioneel is.
Op basis van de bewijsmiddelen heeft de rechtbank een aantal vaststellingen gedaan over de aanloop van het incident. Uit die vaststellingen leidt de rechtbank af dat verdachte zelf de agressor is geweest en dat hij de confrontatie met aangever heeft opgezocht door – nadat hij wist dat hij niet meer de winkels in mocht – nogmaals naar binnen te gaan, ditmaal met een afgebroken flessenhals in zijn hand, op een moment dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De gedragingen van verdachte kunnen derhalve noch op grond van zijn bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm daarvan worden aangemerkt als verdedigingshandelingen. Om die reden komt verdachte geen beroep op noodweer(exces) toe. Het verweer wordt verworpen.
Nu er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van het voorarrest. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Bij een bewezenverklaring heeft de raadsman de rechtbank gevraagd om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Tegen deze achtergrond heeft de raadsman verzocht de eis van de officier van justitie aanzienlijk te matigen en te volstaan met een deels voorwaardelijke straf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van een winkelbeveiliger door hem aan te vallen met een kapotgeslagen flessenhals. De beveiliger kon de aanval met de kapotte flessenhals in de richting van zijn hoofd en hals ternauwernood ontwijken, waardoor hij gelukkig geen ernstige verwondingen heeft opgelopen. Dit neemt niet weg dat verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer in ernstige mate heeft geschonden met zijn handelen. Het gedrag van verdachte had tot de dood van het slachtoffer kunnen leiden. Dat het niet zo ver is gekomen is enkel te danken aan de snelle reflexen van het slachtoffer. Het incident heeft grote indruk gemaakt of het slachtoffer, zoals ook ter zitting toegelicht door zijn raadsvrouw. Daarbij vond het incident plaats in een openbare ruimte waar op dat moment veel mensen, waaronder ook kinderen, voorbijliepen. Het handelen van verdachte kan bij hen gevoelens van angst en onzekerheid hebben veroorzaakt.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank ten nadele van verdachte rekening met de omstandigheid dat hij eerder in Polen is veroordeeld voor geweldsdelicten. Daarnaast heeft hij geen verantwoordelijkheid genomen voor het bewezenverklaarde. Verdachte lijkt het laakbare van zijn gedrag ook achteraf niet in te zien, zo blijkt uit zijn houding ter terechtzitting.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van langere duur op zijn plaats acht. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van het voorarrest. De rechtbank zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een bedrag van € 508,50 aan materiële schadevergoeding en € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • € 50,- (telefoon);
  • € 170,- (kleding);
  • € 100,- (schoenen);
  • € 27,50 (sportschoolabonnement);
  • € 161,- (extra praktijkexamen).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de materiële schade verzocht om de kostenpost van € 100,- voor de schoenen niet-ontvankelijk te verklaren nu deze kostenpost onvoldoende is onderbouwd. De overige gevorderde materiële schade (totaal € 408,50) dient te worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om deze in zijn geheel toe te wijzen nu de schade voldoende is onderbouwd. Tot slot heeft de officier van justitie verzocht de toegewezen vordering te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft ten aanzien van de materiele schade bepleit dat de kostenpost ‘telefoon’
(€ 50,-) kan worden toegewezen, maar dat de overige materiële schade onvoldoende is onderbouwd. Wat betreft de immateriële schadevergoeding heeft de raadsman bepleit dat deze kan worden toegewezen tot een bedrag van € 750,-.
Beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schadeposten voldoende zijn onderbouwd met de door de benadeelde partij overgelegde stukken en de toelichting daarbij ter zitting van 14 februari 2024. De rechtbank acht de materiële schade dan ook voor het volledige bedrag van € 508,50, toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
Wat betreft de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij door verdachte is aangetast in de persoon. Gelet op de onderbouwing van de immateriële schade is het aannemelijk dat de benadeelde partij psychische schade heeft opgelopen. De mate waarin de benadeelde psychische schade heeft opgelopen is (vooralsnog) echter moeilijk vast te stellen. De rechtbank zal gebruikmaken van haar schattingsbevoegdheid en acht, overeenkomstig het standpunt van de verdediging, in ieder geval een bedrag van € 750,- passend. Het resterende deel van de vordering van immateriële schade zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank acht de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 1.258,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2023 tot de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij kan het overige deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 45, 287 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
t.a.v. het primair ten laste gelegde:
poging tot doodslag
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
De rechtbank
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van
€ 1.258,50, bestaande uit € 508,50 materiële schadevergoeding en € 750,- immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
De rechtbank
legtaan de verdachte
opde verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 1.258,50 en bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 22 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit € 508,50 materiële schadevergoeding en € 750,- immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank bepaalt dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.M. Zandbergen, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. N.E.M. Keereweer, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.I.A. Aarts, griffier,
en is uitgesproken op 28 februari 2024.