ECLI:NL:RBOBR:2024:6787

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
C/01/405810 / FA RK 24-2504
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoeken om vervangende toestemming voor verhuizing en inschrijving school in een zaak van intieme terreur

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 7 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een moeder en een vader over de vervangende toestemming voor verhuizing en inschrijving van hun minderjarige kind op een peuterspeelzaal. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.G.M. Lodder, verzocht de rechtbank om toestemming om met hun kind te verhuizen naar [plaats 1] en om het kind daar in te schrijven op de peuterspeelzaal. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.M.A. Jegers, voerde verweer en deed een zelfstandig verzoek om de moeder te bevelen terug te verhuizen naar [plaats 2]. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 oktober 2024, waarbij de moeder en vader aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders een affectieve relatie hebben gehad en dat uit deze relatie een minderjarige is geboren. De vader heeft het kind erkend en beide ouders hebben gezamenlijk gezag. De moeder en het kind verblijven sinds december 2023 op een geheim adres vanwege eerdere huiselijk geweld door de vader. De rechtbank heeft in haar beoordeling het belang van het kind vooropgesteld en gekeken naar de veiligheid van de moeder en het kind. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de moeder voldoende heeft onderbouwd dat de verhuizing naar [plaats 1] noodzakelijk is voor hun veiligheid, en dat de vader's verweer niet geloofwaardig was. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor de verhuizing en inschrijving op de peuterspeelzaal toegewezen, en het verzoek van de vader om terugverhuizing afgewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/405810 / FA RK 24-2504
Uitspraak : 7 november 2024
Beschikking over vervangende toestemming verhuizing, inschrijving school en terugverhuizen in de zaak van

[de vrouw] ,

wonende op een geheim adres ,
advocaat mr. P.G.M. Lodder,
tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. B.M.A. Jegers,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de moeder en de vader van:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
In zijn adviserende rol is in de procedure betrokken:
de
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, locatie Eindhoven ,
hierna te noemen: de raad.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift van de moeder met bijlagen, ontvangen ter griffie op 26 juni 2024;
  • het verweerschrift van de vader, ontvangen ter griffie op 4 oktober 2024.
De zaak is behandeld tijdens de mondelinge behandeling van 10 oktober 2024. Verschenen zijn de moeder met haar advocaat, de vader (via Teams) met zijn advocaat en [naam] namens de raad.
De feiten
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit die relatie is [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder.
Bij vonnis van 5 februari 2024 van de rechtbank Limburg is de vader veroordeeld voor huiselijk geweld richting de moeder. De vader is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaar. Hieraan zijn bijzondere voorwaarden gekoppeld, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting bij [instelling 1] . Daarnaast geldt een contactverbod voor de vader jegens de moeder en [minderjarige] .
Bij beschikking van 7 februari 2024 van de rechtbank Limburg is bepaald dat de contacten tussen [minderjarige] en de vader voorlopig zullen plaatsvinden in het kader van BOR 2 onder volledige leiding en regie van de professionals voor de duur van acht maanden, te rekenen vanaf datum van de beschikking. Wanneer het [traject] niet wordt opgestart of voortijdig wordt beëindigd, dient de raad onderzoek te doen en advies uit te brengen over welke zorgregeling in het belang is van [minderjarige] .
Het [traject] is recent verlengd tot 6 juni 2025.
De moeder en [minderjarige] verblijven sinds december 2023 op een geheim adres in de omgeving van [plaats 1] .
De vader heeft een hersentumor. Hij zal hiervoor binnenkort een operatie ondergaan.
Het verzoek en het verweer met zelfstandig verzoek
De moeder verzoekt de rechtbank, bij gewijzigd verzoek, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, aan haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 1] dan wel binnen een straal van 15 kilometer van [plaats 1] en [minderjarige] daar in te schrijven op de peuterspeelzaal.
De vader voert verweer tegen het verzoek van de moeder. Daarnaast verzoekt hij bij wijze van zelfstandig verzoek, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder te bevelen om vóór 1 januari 2025 terug te verhuizen naar [plaats 2] , althans de regio [plaats 3] , op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat de moeder in gebreke blijft aan de uitspraak te voldoen, tot een maximum van € 15.000,00.
De beoordeling
Verzoek vervangende toestemming verhuizing / verzoek tot terugverhuizing
Geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag kunnen op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd (artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek). Hieronder vallen het verzoek van de moeder over de verhuizing met [minderjarige] naar de regio [plaats 1] en het zelfstandige verzoek van de vader tot terugverhuizing van de moeder met [minderjarige] naar de regio [plaats 3] .
De rechtbank kijkt bij het nemen van de beslissing naar het belang van het kind en ook naar alle andere omstandigheden van het geval. Dit betekent dat ook andere belangen een rol kunnen spelen en zelfs zwaarder kunnen wegen dan het belang van het kind, ook al staat dit belang voorop.
Anders dan de vader, is de rechtbank van oordeel dat de moeder de noodzaak van haar verhuizing met [minderjarige] naar de regio [plaats 1] voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Vast staat dat de vader strafrechtelijk is veroordeeld voor een incident met huiselijk geweld jegens de moeder op 19 oktober 2023. Ook staat vast dat de moeder kort na dit incident met [minderjarige] naar een vrouwenopvang is gegaan in de regio [plaats 2] . Verder blijkt uit de brief van [instelling 2] van 12 april 2024 dat de moeder en [minderjarige] niet in de regio [plaats 2] konden blijven wonen, omdat zij volgens een inschatting van de vrouwenopvang, Veilig Thuis en de politie daar niet veilig waren. Uit de brief van [instelling 2] volgt dat deze inschatting is gebaseerd op de veronderstelling dat tijdens de relatie tussen de ouders sprake was van intieme terreur vanuit de vader richting de moeder. De moeder is vervolgens naar een vrouwenopvang in de regio [plaats 1] gegaan. De moeder en [minderjarige] verblijven daar nu nog steeds en uit de brief van [instelling 2] blijkt dat het vanwege hun veiligheid de bedoeling is dat zij in de regio [plaats 1] blijven wonen.
De vader betwist de voorbeelden uit de brief van [instelling 2] over intieme terreur vanuit de vader richting de moeder. Volgens de vader was tijdens de relatie tussen de ouders over en weer sprake van huiselijk geweld. Zo heeft de moeder de vader weleens een blauw oog geslagen en heeft zij hem met alleen een onderbroek aan buitengesloten op het balkon.
De rechtbank vindt deze stellingen van de vader echter niet geloofwaardig. Daarbij hecht de rechtbank waarde aan de omstandigheid dat maar liefst drie instanties (namelijk de vrouwenopvang, de politie en Veilig Thuis) vinden dat de moeder en [minderjarige] niet veilig zijn in de regio [plaats 3] vanwege intieme terreur vanuit de vader richting de moeder. Bovendien wordt in de brief van [instelling 2] tot in detail beschreven welke vormen van intieme terreur in de relatie tussen de ouders hebben plaatsgevonden. Zo beschrijft [instelling 2] dat de moeder tijdens een hoogoplopende ruzie de woning wilde verlaten om een escalatie te voorkomen, maar dat de vader dat verhinderde door haar huissleutel af te pakken of af te breken of door haar weg te duwen en bij haar keel te grijpen. Daarnaast waren er regels voor het dagelijks leven. Zo bepaalde de vader of en wanneer de moeder mocht douchen, het tijdstip voor het avondeten, dat de moeder direct moest reageren op een telefoontje of bericht van de vader, dat de moeder geen mannelijke vrienden mocht hebben en dat de moeder minimaal drie keer in de week seks moest hebben met de vader. Als de moeder niet deed wat de vader verlangde, dreigde de vader [minderjarige] te ontvoeren naar een land zonder uitleveringsverdrag.
Verder blijkt uit de brief van [instelling 2] dat de dwingende controle vanuit de vader richting de moeder ook na het einde van hun relatie is doorgegaan. Zo staat in de brief dat de vader zou kunnen instemmen met begeleide omgang in [plaats 1] als de moeder schriftelijk zou laten vastleggen dat zij afziet van wonen in [plaats 1] .
De vader stelt verder dat de reclassering en [instelling 1] vinden dat de situatie in de regio [plaats 3] veilig is voor de moeder en [minderjarige] . De vader heeft deze stelling echter niet met stukken onderbouwd. Daar komt bij dat de advocaat van de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven geen brieven van de reclassering dan wel [instelling 1] te hebben gezien.
De rechtbank volgt de vader daarom niet in zijn betoog dat het voor de moeder en [minderjarige] veilig is om terug te verhuizen naar de regio [plaats 3] .
De rechtbank volgt de vader ook niet in zijn betoog dat de verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar de regio [plaats 1] een co-ouderschapsregeling onmogelijk maakt dan wel in strijd is met het belang van de vader en [minderjarige] bij regelmatig contact met elkaar. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Ten eerste vindt de rechtbank een co-ouderschapsregeling niet realistisch. Daarbij is van belang dat al geruime tijd slechts begeleid contact tussen de vader en [minderjarige] plaatsvindt en het begeleide contact waarschijnlijk tot minimaal 6 juni 2025 zal voortduren. Het [traject] is immers tot die datum verlengd. Bovendien hebben de ouders geen contact met elkaar. Dit zal voorlopig waarschijnlijk niet veranderen. Op advies van de betrokken hulpverlening vermijdt de moeder contact met de vader. Zo woont zij op een geheim adres en zorgt zij ervoor dat de vader haar niet ziet wanneer zij [minderjarige] naar het begeleide contact met de vader brengt.
Ten tweede is de rechtbank van oordeel dat de moeder wel voldoende rekening houdt met het belang van de vader en [minderjarige] bij het hebben van regelmatig contact met elkaar. De moeder komt de afspraken in het kader van het [traject] na en zorgt ervoor dat [minderjarige] iedere keer naar de vader wordt gebracht en bij de vader wordt opgehaald. Verder heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat zij haar volledige medewerking zal blijven verlenen aan de contactregeling tussen de vader en [minderjarige] , ook als dit betekent dat zij telkens met [minderjarige] de reis moet maken naar de regio van de vader.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het belang van de moeder en [minderjarige] om in de regio [plaats 1] te kunnen blijven wonen zwaarder weegt dan het belang van de vader en [minderjarige] bij eventueel frequenter contact met elkaar. De rechtbank vindt namelijk dat de veiligheid van de moeder en [minderjarige] vooropstaat.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling nog gepleit voor een raadsonderzoek naar de verhuizing van de moeder en [minderjarige] naar de regio [plaats 1] . De rechtbank vindt een raadsonderzoek echter niet nodig. Daarbij komt dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling onweersproken heeft gesteld dat zij de vervangende toestemming voor de verhuizing nodig heeft om zich te kunnen aanmelden voor de begeleid wonen-vorm waarnaar [instelling 2] verwijst in de brief van 12 april 2024. Als de rechtbank de beslissing over de verhuizing zou aanhouden in afwachting van een raadsonderzoek, moeten de moeder en [minderjarige] nog langer in de vrouwenopvang blijven wonen. De rechtbank acht dat niet in hun belang.
Op basis van het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de moeder over de verhuizing naar de regio [plaats 1] toewijzen. Het zelfstandige verzoek van de vader over de terugverhuizing zal worden afgewezen.
Vervangende toestemming inschrijving peuterspeelzaal
Het voorgaande brengt met zich dat het verzoek van de moeder tot verlening van vervangende toestemming voor inschrijving van [minderjarige] op de peuterspeelzaal zal worden toegewezen.
De beslissing
De rechtbank
verleent de moeder – in plaats van de vader – op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek vervangende toestemming om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 1] of binnen een straal van 15 kilometer van [plaats 1] ;
verleent de moeder – in plaats van de vader – op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek vervangende toestemming om [minderjarige] in te schrijven op een peuterspeelzaal in [plaats 1] of binnen een straal van 15 kilometer van [plaats 1] ;
verklaart de beslissingen tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Aarts, rechter, tevens kinderrechter,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 7 november 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Conc: FvH
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!