ECLI:NL:RBOBR:2024:6779
Rechtbank Oost-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak wegens gebrek aan spoedeisend belang
Op 8 november 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M. Cankaya, had een voorlopige voorziening aangevraagd na de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering wegens betalingsonmacht door het UWV. Het UWV had deze aanvraag op 6 december 2023 afgewezen, waarna verzoeker bezwaar had gemaakt en beroep had ingesteld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 mei 2024 behandeld, maar de zaak werd geschorst en later opnieuw behandeld op 8 november 2024.
De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet voldeed aan de voorwaarden voor het treffen van een voorlopige voorziening, zoals gesteld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er was geen spoedeisend belang aangetoond, aangezien verzoeker weliswaar in financieel zwaar weer verkeerde, maar niet in een acute noodsituatie verkeerde. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker nog steeds inkomsten uit zijn onderneming had en dat zijn financiële situatie niet zodanig was dat hij de kosten van zijn levensonderhoud niet kon betalen. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenvergoeding.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.