Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 1 mei 2024 in de zaak tussen
[eisers] , uit [woonplaats] , eisers
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] uit [woonplaats] .
Inleiding
De rechtbank heeft nadien vernomen dat er geen overeenstemming is bereikt.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank beoordeelt of het college het verzoek om handhavend op te treden tegen de overtreding van artikel 3a.7 van het Blbi heeft kunnen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Op 4 maart 2021 heeft Duratherm B.V. op grond van het Blbi een bodemenergiesysteem voor het adres [adres] in [woonplaats] gemeld bij de gemeente Laarbeek. Melding is gedaan van het aanleggen van een gesloten bodemenergiesysteem met één boring tot 190 meter diepte. Aangegeven is dat het middelpunt van de boring ligt op X=171.252 en Y=393.679. Op 29 maart 2021 heeft Duratherm B.V. gemeld dat het bodemenergiesysteem wordt aangepast. De boringen worden niet dieper dan 80 meter. Op 2 april 2021 is gemeld dat het nieuwe middelpunt van de boringen voor [adres] ligt op X=171.253 en Y=393.679.
De toezichthouder van de ODZOB heeft op 6 mei 2021 geconstateerd dat de boring bij de erfgrens van [adres] niet overeenkomt met de eerder gedane melding van [adres] . De ODZOB heeft de gewijzigde posities van de bronnen van [adres] opgevraagd en verkregen op 10 mei 2021 en de aanvulling van de X en Y waarden gekregen op 18 juni 2021. Daarbij is geen interferentieberekening overgelegd.
Op 21 juni 2021 is een gewijzigde tekening van [adres] , met interferentie- en compensatieberekening, ingekomen bij het college in verband met het maken van een nieuwe boring en het onklaar maken van de derde boring van het systeem van [adres] . Deze interferentieberekening houdt volgens het college en derde-partij rekening met de gewijzigde bronposities van [adres] .
In het bestreden besluit is het college bij deze weigering tot handhavend optreden gebleven.
Gesteld is dat de feitelijke situatie van de boringen van het bodemenergiesysteem van eisers niet overeenkomt met hun melding van 6 januari 2020. Eisers hebben de gewijzigde posities van de bronnen op 10 mei 2021 en de aanvulling van de X- en Y-waarden op 18 juni 2021 doorgegeven, maar daarbij is geen interferentieberekening overgelegd. Daarmee is het gewijzigde bodemenergiesysteem van [adres] niet overeenkomstig artikel 1.10a, eerste lid, van het Blbi aan het bevoegde gezag gemeld. Daardoor kan niet worden gesproken van een eerder geïnstalleerd bodemenergiesysteem waarmee rekening moet worden gehouden. Daarbij komt dat uitgangspunt van de methodiek is dat aan artikel 3a.7 van het Blbi wordt voldaan als de temperatuurverlaging bij alle beschouwde kleine gesloten bodemenergiesystemen maximaal 1,5 °C is. Een grotere temperatuurverlaging bij gesloten bodemenergiesystemen kan aanvaardbaar zijn, mits de melder aantoont dat dit geen nadelige gevolgen heeft voor het doelmatig functioneren van de systemen. De wijze waarop de melder dit kan doen is opgenomen in de Handreiking gemeentelijke besluiten bodemenergiesystemen. Er is sprake van compensatie voor negatieve interferentie in het ontwerp als uit de ontwerpberekening blijkt dat de totale lengte van de bodemwarmtewisselaars van het systeem of de systemen voldoende is om, ondanks de berekende temperatuurverlaging door andere systemen van meer dan 1,5 °C, toch het door de ontwerper gegarandeerde rendement te realiseren.
Uit de op 21 juni 2021 ingekomen interferentieberekening van [adres] door Duratherm bleek, aldus het college, dat de opgetelde temperatuur beïnvloeding boven de
-1,5 °C uitkomt (1,757 °C). In het rapport van Groenholland is vervolgens gesteld dat de temperatuurdaling geen 1,757 °C, maar 2,02 °C is op het bodemenergiesysteem van [adres] . Hiermee wordt, zo stelt het college, de interferentiegrens van -1,5 °C overschreden. Gelet op de reactie van Duratherm kan de temperatuurverlaging van 2,02 °C bij het systeem van [adres] echter voldoende gecompenseerd worden zonder dat dit ten koste gaat van het rendement van het systeem, zodat er geen sprake is van een zodanige negatieve interferentie dat het doelmatig functioneren van een van de desbetreffende systemen kan worden geschaad. Nu niet is gebleken dat voor [adres] sprake is van een eerder geïnstalleerd bodemenergiesysteem dat overeenkomstig artikel 1.10a van het Blbi aan het bevoegd gezag is gemeld en het doelmatig functioneren van de bodemenergiesystemen van [adres] en [adres] bovendien niet wordt geschaad, is overtreding van artikel 3a.7 van het Blbi volgens het college niet komen vast te staan, zodat er geen aanleiding is om handhavend op te treden.
Eisers stellen dat zij hun installatie op 6 januari 2020 hebben gemeld, waarbij ook een tekening met het middelpunt van de bronnen was gevoegd. Het middelpunt is enigszins anders komen te liggen. De installatie op [adres] is echter ook anders uitgevoerd dan gemeld. Weliswaar is die wijziging later doorgevoerd met een afzonderlijke melding, maar dat is volgens eisers pas gebeurd nadat zij de nieuwe situatie hadden gemeld. Eisers stellen dat zij bij hun laatste melding geen interferentieberekening behoefden te maken, omdat hun installatie zowel in de oorspronkelijke situatie als in de laatst gemelde situatie het eerder geïnstalleerde bodemenergiesysteem is. Daarbij wijzen zij erop dat zij op 6 januari 2020 een melding hebben gedaan waarbij een interferentieberekening is overgelegd. Het klopt dat het middelpunt iets is verschoven ten opzichte van de eerder ingediende melding, maar dat is verder weg van de drie locaties waarop de interferentieberekening is uitgevoerd, zodat een nieuwe interferentieberekening volstrekt onnodig was. Los van het feit dat een nieuwe interferentieberekening niet nodig was, zijn eisers bij het melden van de gewijzigde situatie op 10 mei 2021 ook niet door het college verzocht om deze aan te leveren. Daarbij wijzen zij op de e-mail van de Omgevingsdienst aan Duratherm van 29 maart 2021 met betrekking tot het systeem van derde-partij, waarin ook niet om een interferentieberekening is gevraagd en waarin is gesteld dat met de e-mail de melding wordt gewijzigd en een nieuwe melding niet nodig is.
Verder wijzen eisers erop dat de feitelijke situatie op het perceel van derde-partij nog steeds niet in overeenstemming is met haar melding van 21 juni 2021. Dit betekent dat de door derde-partij vastgestelde negatieve interferentie nog groter is dan is aangegeven, omdat bij de interferentieberekening is uitgegaan van een onjuist middelpunt. Door het systeem van derde-partij wordt de mogelijke buffer in het systeem van eisers gebruikt ter compensatie om de negatieve interferentie op te heffen van een ander systeem en dat is niet de juiste wijze waarop compensatie moet plaatsvinden.
Ten slotte stellen eisers dat derde-partij contact met hen had moeten opnemen om na te gaan waar precies de putten waren geslagen. Op het moment dat een installateur een gesloten bodemenergiesysteem wil gaan plaatsen wordt namelijk de WKO-tool geraadpleegd, maar deze geeft alleen bij benadering een middelpunt van de lussen aan. In de praktijk is het middelpunt zo’n twee meter van het op 6 januari 2020 gemelde middelpunt komen te liggen.
Over de mogelijkheid tot compensatie overweegt het college dat in de laatste interferentieberekening van derde-partij is uitgegaan van de gewijzigde coördinaten van zowel [adres] als [adres] . Hieruit blijkt dat de temperatuursinvloed groter is dan 1,5 graden. Deze negatieve interferentie kan echter worden gecompenseerd door het huidige, niet gemelde maar wel uitgevoerde systeem van eisers. Dat eisers geen toestemming geven voor compensatie gelet op de uitbreidingsplannen neemt het college voor kennisgeving aan. Indien er een uitbreiding plaatsvindt van het systeem dient dit opnieuw gemeld te worden en moet er aan de indieningsvereisten van het Blbi worden voldaan. Het college handhaaft zijn standpunt dat overtreding van artikel 3a.7 van het Blbi niet is komen vast te staan, zodat er geen aanleiding is handhavend op te treden.
Bij de beoordeling of het doelmatig functioneren van een gesloten bodemenergiesysteem kan worden geschaad door interferentie met een ander gesloten bodemenergiesysteem speelt gezien artikel 3a.7, tweede lid, van de Blbi een rol welk bodemenergiesysteem het eerst is geïnstalleerd.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eisers hun installatie eerder hebben gerealiseerd dan derde-partij en zowel eisers als derde-partij de installatie op een andere plaats hebben aangelegd dan aanvankelijk was gemeld. In geschil is wie als eerste een melding heeft gedaan van het bodemenergiesysteem als bedoeld in artikel 1.10a, eerste lid, van de Blbi. Dat is van belang, omdat in artikel 2, tweede lid, onder b, onder 2°, van de Blbi is bepaald dat in het kader van het voorkomen van ondoelmatig functionerende gesloten bodemenergiesystemen rekening wordt gehouden met een eerder geïnstalleerd bodemenergiesysteem indien de installatie
overeenkomstigartikel 1.10a, eerste lid, van dit besluit aan het bevoegd gezag is gemeld.
10 mei 2021 ook niet door het college zijn verzocht om een interferentieberekening aan te leveren, overweegt de rechtbank dat op het college niet een dergelijke informatieplicht rust, ook al had dat in dit geval wellicht wel de nodige problemen kunnen voorkomen. Een melding is echter geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) en daarom behoefde het college niet de gelegenheid te bieden om de melding aan te vullen zoals bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. Een melding is ook niet bepalend voor de vraag of een bodemenergiesysteem legaal is. Voor zover eisers hebben beoogd een beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel door te wijzen op de e-mail van de Omgevingsdienst aan Duratherm van 29 maart 2021 met betrekking tot het systeem van derde-partij, waarin ook niet om een interferentieberekening is gevraagd en is gesteld dat met de e-mail de melding wordt gewijzigd, overweegt de rechtbank dat uit het bestreden besluit volgt dat het college voor de afwijzing van het handhavingsverzoek bepalend heeft geacht dat derde-partij op 21 juni 2021 wel een interferentieberekening heeft overgelegd en eisers, na de door hen aangebrachte wijziging van het eerder gemelde systeem, toen niet.
Ten aanzien van de stelling van eisers dat derde-partij contact met hen had moeten opnemen om na te gaan waar precies de putten waren geslagen, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de Nota van toelichting bij het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen [1] blijkt dat wel is overwogen om een zogenaamde vergewisplicht in te voeren. Deze zou inhouden dat degene die voornemens is een bodemenergiesysteem te installeren, bij de eigenaren van gronden binnen het thermische invloedsgebied van zijn bodemenergiesysteem navraag moet doen of zij een (gesloten) bodemenergiesysteem in werking hebben. Uiteindelijk bleek voor een dergelijke vergewisplicht, zo is gesteld, bij geen van de betrokken partijen tijdens de voorbereiding van het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen enig draagvlak te bestaan. Ter voorkoming van teleurstelling over het verwachte energierendement van een bodemenergiesysteem en conflicten met de buren, wordt in de Nota van toelichting wel de aanbeveling gedaan dat degene die van plan is een bodemenergiesysteem te installeren, bij zijn buren navraag doet of zij mogelijk al een bodemenergiesysteem in werking hebben.
Nu de wet hiertoe echter niet verplicht, kan het niet opnemen van contact met eisers door derde-partij, wat daarvan verder ook zij, het college niet worden tegengeworpen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college heeft kunnen stellen dat artikel 3a.7, eerste lid, van het Blbi ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet werd overtreden, zodat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden. Het college heeft bij het nemen van het bestreden besluit de afwijzing van het handhavingsverzoek daarom kunnen handhaven.
Dit betoog slaagt niet.
In dit geval hebben eisers hun bezwaarschrift bij brief van 9 februari 2022 aan het college gestuurd. De rechtbank heeft na ontvangst van de brief van eisers van 4 april 2023 het onderzoek gesloten. Op dat moment was de redelijke termijn nog niet overschreden. De rechtbank stelt vast dat de behandeling van het beroep tegen het bestreden besluit langer dan twee jaar heeft geduurd. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging van de termijn. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500,00 per half jaar, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. De redelijke termijn is overschreden met (afgerond naar boven) een half jaar. Het aan eiseres toe te kennen bedrag bedraagt € 500,00. De overschrijding van de redelijke termijn moet worden toegerekend aan de rechtbank. Dit betekent dat de rechtbank de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) zal veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding ten bedrage van € 500,00.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de Staat een schadevergoeding aan eisers is verschuldigd van
€ 500,00 wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024.