Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
Beslissing van 18 december 2024
[verzoeker]
mr. W.S. Badri,
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 18 december 2024 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, mr. W.S. Badri, woonachtig te Rosmalen, verzocht om wraking van de rechter in een omgangszaak (C/01/404652/FA RK 24-2017) op basis van vermeende vooringenomenheid. De verzoeker stelde dat de rechter zijn tussenbeschikking van 29 oktober 2024 had gebaseerd op informatie uit een ondertoezichtstellingsprocedure, en dat de rechter zich negatief had uitgelaten over de verzoeker tijdens de zitting. Daarnaast werd gesteld dat de rechter buiten de rechtsstrijd van partijen was getreden door een beslissing te nemen over bijzondere dagen in de omgangszaak, die afweek van de eerder gemaakte afspraken.
De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar brengen. De wrakingskamer merkte op dat de verzoeker niet voldoende concrete omstandigheden had aangevoerd die de schijn van partijdigheid konden rechtvaardigen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond kan zijn voor wraking, en dat de motivering van een beslissing niet kan leiden tot de conclusie dat er sprake is van vooringenomenheid, tenzij dit objectief kan worden aangetoond.
De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet had aangetoond dat de rechter partijdig was of dat er een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en de beslissing werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open, conform artikel 8:18, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.