Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
hierna te noemen: verzoeker,
1.De procedure
2.Het verzoek en de reactie van de rechter
Dus bij deze wraak ik [verzoeker] de uitspraak van de rechtbank”.
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 12 november 2024 een wrakingsverzoek afgewezen. Verzoeker, die zonder bekende woon- of verblijfplaats is, had het verzoek ingediend tegen mr. G.H. de Heer-Schotman, de rechter die eerder op 15 oktober 2024 uitspraak had gedaan in een procedure over de wijziging van zorg- en opvoedingstaken. De mondelinge behandeling van deze procedure vond plaats op 4 en 17 september 2024, en de uitspraak volgde op 15 oktober 2024. Verzoeker diende zijn wrakingsverzoek op 4 november 2024 in, nadat de einduitspraak al was gedaan.
De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat de wet geen mogelijkheid biedt tot wraking na een einduitspraak. De wrakingskamer benadrukte dat verzoeker, als hij het niet eens was met de uitspraak van de rechter, hoger beroep had kunnen instellen. De wrakingskamer besloot het verzoek zonder behandeling ter zitting af te doen, omdat het kennelijk niet-ontvankelijk was. De beslissing werd genomen door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit mr. J.O.Y. Elagab als voorzitter en mr. A.H.J.J. van de Wetering en mr. M. de Vries als leden, met mr. J.Th. Lenting als griffier. De uitspraak werd openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.