ECLI:NL:RBOBR:2024:6763

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
WR 24/035
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking verzoek afgewezen na einduitspraak in hoofdzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 12 november 2024 een wrakingsverzoek afgewezen. Verzoeker, die zonder bekende woon- of verblijfplaats is, had het verzoek ingediend tegen mr. G.H. de Heer-Schotman, de rechter die eerder op 15 oktober 2024 uitspraak had gedaan in een procedure over de wijziging van zorg- en opvoedingstaken. De mondelinge behandeling van deze procedure vond plaats op 4 en 17 september 2024, en de uitspraak volgde op 15 oktober 2024. Verzoeker diende zijn wrakingsverzoek op 4 november 2024 in, nadat de einduitspraak al was gedaan.

De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat de wet geen mogelijkheid biedt tot wraking na een einduitspraak. De wrakingskamer benadrukte dat verzoeker, als hij het niet eens was met de uitspraak van de rechter, hoger beroep had kunnen instellen. De wrakingskamer besloot het verzoek zonder behandeling ter zitting af te doen, omdat het kennelijk niet-ontvankelijk was. De beslissing werd genomen door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit mr. J.O.Y. Elagab als voorzitter en mr. A.H.J.J. van de Wetering en mr. M. de Vries als leden, met mr. J.Th. Lenting als griffier. De uitspraak werd openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 24/035
Beslissing van 12 november 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. G.H. de Heer-Schotman,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Verzoeker is als belanghebbende betrokken geweest bij een procedure voor de rechter (kinderrechter bij deze rechtbank) over – kort gezegd – een wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken. Die procedure is bij de rechtbank bekend onder de zaaknummer C/01/407232 / JE RK 24-1168.
De mondelinge behandeling van die procedure heeft plaatsgevonden op 4 en 17 september 2024. De rechter heeft op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan.
Op 4 november 2024 heeft verzoeker per mail het voorliggende verzoek ingediend.
1.2.
De wrakingskamer heeft vervolgens de datum van deze beslissing bepaald op vandaag.

2.Het verzoek en de reactie van de rechter

2.1.
Verzoeker is het niet eens met de uitspraak van de rechter. Hij stelt dat hij in de uitspraak van de rechter niets leest over een brief die hij een dag voor de zitting heeft laten bezorgen. Vervolgens schrijft verzoeker: “
Dus bij deze wraak ik [verzoeker] de uitspraak van de rechtbank”.
2.2.
De rechter heeft op 6 november 2024 gereageerd op het wrakingsverzoek. Zij heeft er onder meer op gewezen dat zij al op 15 oktober 2024 uitspraak heeft gedaan en dat de brief waar verzoeker op doelt pas daarna – op 4 november 2024 – bij de rechtbank is binnengekomen.

3.De beoordeling

3.1.
Verzoeker schrijft dat hij de uitspraak van de rechter wraakt. Als verzoeker het niet eens is met de door de rechter op 15 oktober 2024 genomen beslissing, kan hij daartegen hoger beroep instellen. De daarbij horende termijn en de manier waarop het hoger beroep moet worden ingesteld, zijn vermeld onderaan de beschikking van 15 oktober 2024.
3.2.
Voor zover verzoeker heeft bedoeld om de rechter te wraken, is de wrakingskamer van oordeel dat verzoeker in dat wrakingsverzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het verzoek is namelijk gedaan nadat de rechter in de hoofdzaak einduitspraak heeft gedaan. De wet voorziet niet in de mogelijkheid van wraking nadat einduitspraak is gedaan in een zaak. Om die reden kan verzoeker niet in het wrakingsverzoek worden ontvangen.
3.3.
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. De wrakingskamer kan het verzoek tot wraking op grond van artikel 5, tweede lid, onder d van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant zonder behandeling ter zitting meteen afdoen wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek. Daarvan is in dit geval naar het oordeel van de wrakingskamer sprake. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

4.De beslissing

De rechtbank verklaart verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van de rechter in de zaak met nummer: C/01/407232 / JE RK 24-1168.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.O.Y. Elagab, voorzitter, mr. A.H.J.J. van de Wetering en mr. M. de Vries, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.Th. Lenting, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2024.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 8:18, vijfde lid, van de Awb).