ECLI:NL:RBOBR:2024:6760

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
WR 24-036
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan concrete feiten en misbruik van het wrakingsinstrument

Op 26 november 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, mr. M. Kleijn Hesselink, was in een procedure tegen de Sociale Verzekeringsbank (SVB) betrokken. Verzoeker was het niet eens met een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin zijn beroep tegen een wijzigingsbeslissing van de SVB niet-ontvankelijk was verklaard. Hij diende een wrakingsverzoek in, waarin hij stelde dat de rechter lid was van een criminele organisatie en dat er sprake was van een buitenzittingsconstructie. De wrakingskamer heeft echter vastgesteld dat de gronden van het verzoeker te algemeen en ongefundeerd waren. Er ontbraken concrete feiten die de vrees voor partijdigheid van de rechter konden onderbouwen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er bijzondere omstandigheden nodig zijn om aan te nemen dat deze onpartijdigheid in gevaar is. Aangezien verzoeker eerder soortgelijke wrakingsverzoeken had ingediend die ook waren afgewezen, werd bovendien bepaald dat een volgend verzoek niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 24-036

Beslissing van 26 november 2024

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van: a
mr. M. Kleijn Hesselink,
rechter in deze rechtbank, hierna te noemen: de rechter.

De procedure

1.1.
Verzoeker is opposant in het beroep dat hij heeft ingesteld tegen een uitspraak van 14 juni 2024. Daarin is het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend. De rechtbank heeft de zaak buiten zitting afgedaan.
1.2.
Verzoeker is het niet eens met de gang van zaken, omdat hij nimmer in beroep is gegaan. Hij heeft enkel bezwaar willen maken tegen de wijzigingsbeslissing van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB). De wijzigingsbeslissing houdt in dat sinds 1 januari 2024 de berekening van het pensioen is aangepast van 40 naar 36 uur. Verzoeker heeft derhalve minder geld ontvangen. Tegen deze beslissing wenste verzoeker bezwaar te maken. Dit zou betekenen dat de SVB zelf het bezwaarschrift in behandeling moest nemen. De SVB heeft het bezwaar echter doorgezonden naar de rechtbank, waar het in behandeling is genomen.
1.3.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 06 november 2024 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 07 november 2024.

Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter daarop

2.1
Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 06 november 2024 blijkt dat verzoeker het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd:
“De eerste grond is dat de rechter lid is van de criminele Organisatie. (…) Dossier is gestolen. (…) Alle gronden zijn in het dossier opgenomen. Alle dossiers. (…). Staat in de grond andere dossier, van Gardeniers tot en met deze zaak. Het is diefstal van het Leger des Heils en liet Vaticaan. (…) Verder heeft u meegedaan aan een buitenzittingsconstructie. Rechter werkt mee aan een buitenzittingsconstructie. Dit ook een buitenzittingsconstructie. En alle gronden uit de dossiers. De gronden zijn al toegevoegd. Hiertussen staan ze op papier. Dan moet ik ze tussen alles stukken uitgaan vissen dat kan wel een halfuur duren. Wordt veel werk. (…) De rechter is lid van een criminele organisatie. Dat is de grond. Om de redenen die ik al vaker heb gezegd. (…) Ja, ook de gronden in alle zaken van Gardeniers tot en met deze.”
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust. In haar reactie van 07 november 2024 schrijft de rechter dat de gronden van het wrakingsverzoek algemeen zijn geformuleerd en derhalve geen betrekking hebben op haar. Onduidelijk is op welke gronden zij vooringenomen zou zijn of dat daarvoor gevreesd zou kunnen worden. De rechter ziet geen reden om op de gronden in te gaan.

De beoordeling

3.1
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2
Verzoeker heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd hetgeen onder 2.1 is opgenomen. De door verzoeker aangevoerde gronden betreffen slechts veronderstellingen, suggesties en onduidelijke verwijzingen naar dossiers. Concrete feiten waaruit de rechtbank de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden, ontbreken. Daarom wordt het verzoek afgewezen.
3.3
Ook is er aanleiding om met toepassing van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb, te bepalen dat een volgend verzoek van verzoeker om wraking in deze zaak niet in behandeling wordt genomen. Verzoeker heeft vaker een wrakingsverzoek ingediend met min of meer dezelfde gronden. Deze wrakingsverzoeken zijn tot twee keer toe afgewezen, waarbij ook een wrakingsverbod is opgelegd.
3.4.
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat naar het oordeel van de wrakingskamer geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzoek tot wraking van de rechterongegrond.
- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van de behandelend rechter in de zaak met zaaknummer SHE 24/1521 niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.O.Y. Elagab, voorzitter, mr. J.A. van Voorthuizen en mr. A.H.J.J. van de Wetering, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.D.A.J. Hombergen, griffier en in openbaar uitgesproken op 26 november 2024.
de griffier, de voorzitter,
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 8:18, vijfde lid, Awb).