ECLI:NL:RBOBR:2024:6759

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
C/01/409056 / JE RK 24-1474
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsoverdracht en ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van internationale kinderontvoering

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 25 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot bevoegdheidsoverdracht van de Jeugdrechtbank Antwerpen naar de Nederlandse rechter, in het kader van de Verordening Brussel II-ter. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], inmiddels een bijzondere band heeft met Nederland, aangezien zij sinds augustus 2024 bij haar pleegmoeder in Nederland verblijft en daar naar school gaat. De kinderrechter heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter aanvaard en de verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming om de minderjarige onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen toegewezen.

De kinderrechter heeft in de beoordeling van de zaak geconstateerd dat de minderjarige een turbulent leven heeft gehad en dat er zorgen zijn over haar hechting en ontwikkeling. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen voor een periode van twaalf maanden, en om haar uit huis te plaatsen in een perspectiefbiedend pleeggezin. De kinderrechter heeft de ouders de gelegenheid gegeven om hun mening te geven over deze verzoeken, waarbij de moeder haar instemming heeft betuigd, maar ook haar wens om op termijn weer voor de minderjarige te zorgen. De kinderrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de minderjarige onder toezicht moet worden gesteld en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor haar verzorging en opvoeding.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch, met inachtneming van de wettelijke termijnen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/409056 / JE RK 24-1474
Datum uitspraak : 25 november 2024
in de zaak van
de
RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG ANTWERPENin België,
afdeling Antwerpen, sectie Jeugdrechtbank,
hierna te noemen: de Jeugdrechtbank Antwerpen,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , [geboorteland] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] , [land] ,
hierna te noemen: de moeder,
[de vader],
wonende te [woonplaats] , [land] ,
hierna te noemen: de vader,
[de pleegmoeder],
wonende op een voor de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de pleegmoeder.
Tevens is in zijn wettelijke taak in de procedure betrokken:
de
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, locatie [locatie] hierna te noemen: de raad.
De kinderrechter merkt als informant aan:
de
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de beschikking van de Jeugdrechtbank Antwerpen van 9 oktober 2024, door de kinderrechter ontvangen via de Liaisonrechter Internationale Kinderbescherming op 14 oktober 2024.
1.2.
De kinderrechter heeft de zaak op 13 november 2024 met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
  • de pleegmoeder;
  • [naam] en [naam] namens de raad;
  • [naam] en [naam] namens de GI.
1.3.
De moeder en de vader zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Zij zijn wel tijdens de mondelinge behandeling door de kinderrechter in de gelegenheid gesteld om telefonisch gehoord te worden. De moeder heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. [instantie] (de pleegzorginstantie) is opgeroepen als informant maar daarvoor is niemand verschenen.
1.4.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige] verzocht. Deze verzoeken zijn tijdens de mondelinge behandeling op 13 november 2024 besproken. De raad heeft deze verzoeken vervolgens op 14 november 2024 schriftelijk bij de rechtbank ingediend.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is een kind van de moeder en de vader.
2.2.
De moeder heeft de [nationaliteit] nationaliteit en de vader heeft de [nationaliteit] nationaliteit.
2.3.
De raad geeft aan dat de moeder en de vader gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . De kinderrechter merkt hierover op zelf over onvoldoende informatie te beschikken om dit te kunnen vaststellen.
2.4.
De Jeugdrechtbank Antwerpen is sinds de geboorte van [minderjarige] bij haar betrokken geweest.
2.5.
[minderjarige] verbleef na haar geboorte met haar moeder en vader in het netwerk van de moeder, te weten bij grootmoeder en overgrootmoeder (moederszijde). Sinds mei 2021 verbleef [minderjarige] in het [locatie jeugdzorg] te [locatie] , [land] . In augustus 2023 is het proces in gang gezet om te gaan werken naar een pleegzorgplaatsing van [minderjarige] in het gezin van de pleegmoeder en [naam] , wonende in Nederland, en zijn de contacten tussen [minderjarige] en de pleegmoeder en [naam] opgestart.
2.6.
[minderjarige] verblijft sinds augustus 2024 bij de pleegmoeder. De relatie van de pleegmoeder en [naam] is in mei 2024 verbroken. [naam] is niet meer betrokken bij [minderjarige] . De kinderrechter begrijpt dat er een keer per zes weken een begeleid contact plaatsvindt tussen [minderjarige] en de moeder en de vader.
2.7.
Bij beschikking van de Jeugdrechtbank Antwerpen van 9 oktober 2024 is een einde gesteld aan het verblijf van [minderjarige] in het [locatie jeugdzorg] te [locatie] op 2 augustus 2024 en is vanaf 2 augustus 2024 de functie verblijf opgelegd in het perspectiefbiedend pleeggezin van de pleegmoeder via pleegzorg Nederland, [instantie] . De Jeugdrechtbank Antwerpen heeft bij deze beschikking ook gezegd geen bezwaar te hebben tegen de inschrijving van [minderjarige] in het bevolkingsregister op het adres van de pleegmoeder.

3.De verzoeken

Bevoegdheidsoverdracht

3.1.
De Jeugdrechtbank Antwerpen verzoekt de Nederlandse rechtbank om haar bevoegdheid uit te oefenen zoals voorzien in artikel 12 van de Verordening Brussel II-ter.
Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
3.2.
De raad verzoekt de kinderrechter om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor een periode van twaalf maanden. De raad verzoekt tevens om de GI te machtigen om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een perspectiefbiedend pleeggezin voor een periode van twaalf maanden. De raad verzoekt de kinderrechter ook om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De beoordeling

Bevoegdheidsoverdracht

4.1.
Op grond van artikel 12 van de Verordening Brussel II-ter kan – in uitzonderlijke omstandigheden – een ten gronde bevoegd gerecht van een lidstaat op eigen initiatief het gerecht van een andere lidstaat verzoeken om zijn bevoegdheid uit te oefenen, indien de ten gronde bevoegde lidstaat van mening is dat het gerecht van een andere lidstaat waarmee het kind een bijzondere band heeft, beter in staat is om de zaak of een specifiek onderdeel daarvan te behandelen en het in het belang van het kind is dat het andere gerecht de zaak verder in behandeling neemt.
4.2.
De kinderrechter dient eerst te beoordelen of [minderjarige] een bijzondere band heeft met Nederland. Artikel 12 lid 4 van de Verordening Brussel II-ter bepaalt wanneer een bijzondere band geacht wordt aanwezig te zijn. Er is onder meer sprake van een bijzondere band met een lidstaat indien het kind na het aanhangig maken van de zaak bij de ten gronde bevoegde rechter zijn of haar gewone verblijfplaats in die lidstaat heeft verkregen (artikel 12 lid 4 sub a Verordening Brussel II-ter). [minderjarige] woont sinds augustus 2024 bij de pleegmoeder. Daarnaast gaat [minderjarige] inmiddels ook in Nederland naar school en naar de zwemles. De pleegmoeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat [minderjarige] ondertussen vriendjes en vriendinnetjes maakt, dat zij steeds zelfstandiger wordt en haar eigen weg aan het vinden is. [minderjarige] verblijft dus inmiddels een paar maanden volledig in Nederland en haar leven speelt zich sindsdien ook in Nederland af. De kinderrechter heeft daarnaast begrepen dat de pleegzorgplaatsing van [minderjarige] bij de pleegmoeder perspectiefbiedend is. Dit alles overziend komt de kinderrechter tot het oordeel dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] inmiddels in Nederland is, zodat aan het vereiste van artikel 12 lid 4 sub a) van de Verordening Brussel II-ter is voldaan en [minderjarige] een bijzondere band heeft met Nederland.
4.3.
Omdat [minderjarige] inmiddels haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft verkregen, en nu, zoals aangegeven, de pleegzorgplaatsing van [minderjarige] bij de pleegmoeder perspectiefbiedend is, is de kinderrechter bovendien van oordeel dat zij beter in staat is om het belang van [minderjarige] te beoordelen dan de Belgische rechter en dat een overdracht van de bevoegdheid naar de Nederlandse rechter ook in het belang is van [minderjarige] .
4.4.
Het voorgaande betekent dat de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant de bevoegdheid op grond van artikel 12 van de Verordening Brussel-II ter zal aanvaarden. Het daartoe strekkende verzoek van de Jeugdrechtbank Antwerpen zal dan ook worden toegewezen.
Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
4.5.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geconstateerd dat de Belgische rechter enkel om overdracht van de jurisdictie heeft verzocht, maar niet om overdacht van de maatregelen naar Nederland. In feite liggen er ook geen over te nemen maatregelen meer voor, zo stelt de raad, omdat door de Belgische rechter al beslist is over de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegmoeder. De raad meent echter dat [minderjarige] nog altijd ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en verzoekt de kinderrechter daarom om [minderjarige] onder toezicht te stellen. De raad voert daartoe aan dat [minderjarige] al vanaf haar geboorte een zeer turbulent leven heeft gehad. Zij heeft op diverse plekken gewoond en heeft daardoor een moeilijke start gehad. Er zijn daarom zorgen over de hechting van [minderjarige] . Bovendien is de raad er bezorgd over dat het contact tussen [minderjarige] en haar ouders stopt als er geen regievoerder meer is. Gelet op gebeurtenissen die er de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden in de situatie bij ouders, maar ook recent bij pleegmoeder, zijn er daarbij zorgen over de fysieke veiligheid van [minderjarige] .
4.6.
De raad heeft de kinderrechter ook verzocht om de GI te machtigen om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een perspectiefbiedend pleeggezin, te weten bij pleegmoeder. De raad acht dit noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Het is voor de ontwikkeling van [minderjarige] belangrijk dat zij weet waar zij mag opgroeien, zodat zij zich kan gaan hechten aan haar pleegmoeder en kan opgroeien in een omgeving die duidelijk, voorspelbaar en liefdevol is, zo stelt de raad.
4.7.
De kinderrechter heeft de ouders tijdens de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld om hun mening te geven over de verzoeken van de raad. De moeder heeft vervolgens telefonisch verklaard dat zij zich kan vinden in de verzoeken van de raad, maar dat zij wel de wens heeft om op termijn weer zelf voor [minderjarige] te zorgen. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling nog naar voren gebracht dat ouders bij de raad hebben aangegeven dat zij er voor vrezen dat de begeleide omgang niet meer door zal gaan als de door de raad verzochte maatregelen er niet komen.
4.8.
De pleegmoeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij zich kan vinden in de verzoeken van de raad.
4.9.
Evenals de raad is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijk criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Op grond van dat artikel kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen als een minderjarige zodanig opgroeit dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige niet met vrijwillige hulpverlening, dus zonder ondertoezichtstelling, kunnen worden weggenomen. De kinderrechter onderschrijft de door raad geuite zorgen over [minderjarige] en is dan ook van oordeel dat zij op dit moment nog altijd ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Een regievoerder is nodig om het hechtingsproces van [minderjarige] bij pleegmoeder te ondersteunen en begeleiden, de veiligheid van [minderjarige] te kunnen waarborgen en om ervoor te zorgen dat de contacten tussen [minderjarige] en haar ouders doorgang kunnen blijven vinden. De kinderrechter heeft er geen vertrouwen in dat dit in een vrijwillig kader op dit moment al haalbaar is. De kinderrechter zal daarom het verzoek van de raad toewijzen en [minderjarige] met ingang van 25 november 2024 onder toezicht stellen van de GI voor de duur van een jaar.
4.10.
De kinderrechter is ook van oordeel dat een uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding, zoals artikel 1:265b BW vereist. De Belgische rechter heeft eerder reeds beslist dat een plaatsing van [minderjarige] bij de pleegmoeder noodzakelijk is. De kinderrechter is van oordeel dat het belang van [minderjarige] vergt dat deze plaatsing voortduurt, zodat het voor [minderjarige] duidelijk is waar zij mag wonen en zij zich (verder) kan hechten aan haar verzorger. De kinderrechter zal daarom tevens een machtiging verlenen tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een perspectiefbiedend pleeggezin, te weten bij de pleegmoeder, voor de duur van een jaar.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
aanvaardt de bevoegdheid overeenkomstig artikel 12 Brussel II-ter ten aanzien van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , [geboorteland] ;
5.2.
stelt [minderjarige] onder toezicht van de Stichting Jeugdbescherming Brabant , locatie [locatie] , met ingang van 25 november 2024 tot 25 november 2025.
5.3.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een perspectiefbiedend pleeggezin, te weten bij de pleegmoeder, met ingang van 25 november 2024 tot 25 november 2025;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.S. Badri, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 25 november 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!