In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 3 oktober 2024 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H.E.M. Kersemaekers, was gericht tegen mr. M.E. Bartels, de rechter in de strafzaak tegen verzoeker. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter vooringenomen was, omdat zij tijdens de zitting in de strafzaak een zakelijke opsomming gaf van de stukken in het strafdossier en daarbij het woord 'lachgas' gebruikte. Verzoeker stelde dat de rechter al tot de conclusie was gekomen dat het om lachgas ging, waardoor hij geen verweer meer kon voeren.
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er concrete feiten of omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid of een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter in deze zaak de gebruikelijke procedure volgde door het dossier voor te lezen en dat het gebruik van het woord 'lachgas' geen grond voor wraking oplevert. Er waren geen bijzondere omstandigheden die de objectieve vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. De wrakingskamer benadrukte dat de procedure niet bedoeld is voor klachten over de wijze van bejegening door de rechter, en dat verzoeker daarvoor een klacht kan indienen bij het gerechtsbestuur.
Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en de beslissing werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.