ECLI:NL:RBOBR:2024:6755

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
WR 24/030
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens misbruik van het wrakingsinstrument

Op 8 oktober 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoeker, die in een procedure tegen de Sociale Verzekeringsbank (SVB) betrokken is, had eerder een wrakingsverzoek ingediend dat op 3 juni 2024 was afgewezen. Tijdens een zitting op 17 september 2024 heeft verzoeker opnieuw de rechter gewraakt, omdat deze niet inging op zijn verzoek om de Staat der Nederlanden failliet te verklaren. De rechter heeft in haar reactie aangegeven dat zij niet berust in het wrakingsverzoek en dat verzoeker vooral zijn ongenoegen heeft geuit over de afhandeling van zijn eerdere verzoek. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden heeft aangedragen die wijzen op vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer concludeert dat het wrakingsverzoek misbruik van het wrakingsinstrument is, omdat verzoeker het middel gebruikt om de voortgang van de procedure te frustreren. Daarom is besloten dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Oost-Brabant

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 24/030

Beslissing van 8 oktober 2024

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van

mr. M. van ‘t Klooster,

rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

De procedure

1.1
Verzoeker is eiser in het beroep dat hij heeft ingesteld tegen een beslissing van de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Eiser is het niet eens met de hoogte van zijn pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder het zaaknummer 23/1582. Op 16 mei 2024 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Tijdens deze behandeling heeft verzoeker de rechter gewraakt. Dit wrakingsverzoek, bij de rechtbank bekend onder nummer WR 24/015, is met de beslissing van 3 juni 2024 afgewezen.
1.2
Hierna is het onderzoek in deze zaak weer opgepakt en heeft op 17 september 2024 opnieuw een zitting plaatsgevonden. Tijdens deze zitting, waarvan het proces-verbaal zich bij de stukken bevindt, heeft verzoeker de rechter opnieuw gewraakt. De rechter heeft op 23 september 2024 schriftelijk gereageerd. Op 24 september 2024 heeft verzoeker een aanvullend wrakingsverzoek ingediend.

Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter hierop

2.1
Uit het proces-verbaal van de zitting van 17 september 2024 blijkt het volgende. Verzoeker heeft zijn ongenoegen geuit over de eerste wrakingsprocedure, hij wil graag een vergoeding van diverse kosten en hij vindt de rechtbank een criminele organisatie. Ook beklaagt hij zich erover dat er geen zitting is geweest waarop het wrakingsverzoek is behandeld en hij het woord heeft kunnen voeren. Verzoeker heeft verder tijdens de zitting gevraagd aan de rechter om de Staat der Nederlanden failliet te laten verklaren in verband met een jurisprudentiezaak die niet klopt. De Staat moet volgens verzoeker een schadevergoeding betalen en moet daarom failliet worden verklaard. Omdat de rechter heeft aangegeven dit niet te doen, omdat zij daartoe niet bevoegd is, heeft verzoeker aangegeven de rechter te wraken.
2.2
In haar reactie op het wrakingsverzoek schrijft de rechter dat zij niet berust in het wrakingsverzoek. Ter zitting heeft verzoeker vooral zijn ongenoegen geuit over de afhandeling van zijn eerste wrakingsverzoek. Verzoeker is erg boos op alles en iedereen en vraagt het onmogelijke van de bestuursrechter, zoals het failliet verklaren van de Staat der Nederlanden en het opdracht geven tot vervolging.

De beoordeling

Het wrakingsverzoek
3.1
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2
Verzoeker vindt de rechter vooringenomen, omdat deze niet de Staat der Nederlanden failliet wil verklaren. Bij de beoordeling van het verzoek wordt tot uitgangspunt genomen dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten de handelwijze van de rechter niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid.
3.3.
Uit de omstandigheid dat de rechter ter zitting van 17 september 2024 niet aan bepaalde verzoeken of wensen van verzoeker tegemoet heeft willen komen, waaronder het verzoek om de Staat der Nederlanden failliet te laten verklaren, kan niet worden afgeleid dat de rechter vooringenomen of partijdig is. De rechter heeft ter zitting terecht aangegeven, dat zij slechts kan oordelen over de rechtsgeldigheid van het besluit van de Sociale Verzekeringsbank. Voor wraking bestaat slechts grond indien de verzoeker feiten of omstandigheden stelt, waaruit (de schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. Die feiten of omstandigheden zijn niet gesteld en uit het proces-verbaal van de zitting blijkt ook niet dat zodanige feiten of omstandigheden zich hebben voorgedaan. Ook uit de omstandigheid, dat het vorige wrakingsverzoek kennelijk niet op een terechtzitting is behandeld, kan niet worden afgeleid dat de gewraakte rechter vooringenomen of partijdig is of de schijn daarvan heeft gewekt.
3.3
In hetgeen verzoeker overigens heeft aangevoerd ziet de wrakingskamer eveneens geen aanleiding om (de schijn van) partijdigheid van de rechter aan te nemen.
3.4
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek. Aan dat debat wordt
eniet toegekomen, omdat verzoeker geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die tot gegrondheid van het wrakingsverzoek zouden kunnen leiden.
Misbruik procedure wrakingsverzoek
4 Verzoeker heeft de rechter in deze procedure inmiddels twee keer gewraakt. Beide verzoeken zijn niet gehonoreerd en hebben geleid tot onredelijke vertraging van de rechtspleging. Naar het oordeel van de wrakingskamer gebruikt verzoeker het middel van wraking voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven of met geen ander doel dan de voortgang van de procedure te frustreren. Daarmee is sprake van misbruik. De wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen. Dat betekent, dat de behandelend rechter in deze zaak kan beslissen om een volgend verzoek tot wraking niet aan de wrakingskamer voor te leggen.

De beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking van de rechter af.
  • bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in de zaak met zaaknummer 23/1582 niet meer in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. F. Kooijman, voorzitter, mr.
G.J. Roeterdinken mr. A.H.J.J. van de Wetering, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 8:18, vijfde lid, Awb).