In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel. De officier van justitie had verzocht om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor de duur van drie weken. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een mondelinge zitting, waarbij de betrokkene, haar advocaat, en enkele deskundigen zijn gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene verblijft in een instelling onder een crisismaatregel die door de burgemeester is opgelegd op 25 december 2024. De rechtbank oordeelde dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, waaronder het risico op ernstig lichamelijk letsel en maatschappelijke teloorgang. De betrokkene vertoonde gedrag dat duidt op een psychische stoornis, met name manische episodes in het kader van een bipolaire stemmingsstoornis. De rechtbank heeft geoordeeld dat verplichte zorg noodzakelijk is om het dreigende nadeel af te wenden, waaronder het beperken van de bewegingsvrijheid en opname in een accommodatie. De rechtbank heeft de machtiging verleend tot en met 20 januari 2025, en andere verzochte vormen van zorg zijn afgewezen omdat de noodzaak daarvoor niet was aangetoond. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door rechter I.S. Verstraelen, met griffier R. Touwen aanwezig.