ECLI:NL:RBOBR:2024:6636

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
24/4309
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake sluiting zwembad Mosaqua door gemeenteraad

Op 30 december 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van de Burger Alliantie Gulpen-Wittem tegen de gemeenteraad van Gulpen-Wittem. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening om de sluiting van het zwembad Mosaqua tegen te houden. De Burger Alliantie had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de gemeenteraad van 5 november 2024, waarin werd besloten om het zwembad niet langer tijdelijk open te houden en om een bepaalde fase van een gebiedsvisie te starten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat de besluiten van de gemeenteraad niet als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de beslissingen van de gemeenteraad niet gericht zijn op externe rechtsgevolgen en daarom niet onder de Awb vallen. Dit betekent dat er geen bezwaar of beroep openstaat tegen deze besluiten. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van de Burger Alliantie naar verwachting niet-ontvankelijk zal worden verklaard, en dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is. De uitspraak is gedaan zonder zitting, omdat het verzoek kennelijk ongegrond was.

De voorzieningenrechter heeft verder aangegeven dat er geen reden is voor een vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/4309

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 december 2024 in de zaak tussen

Burger Alliantie Gulpen-Wittem, uit Gulpen, verzoeker

en

de raad van de gemeente Gulpen-Wittem, de gemeenteraad

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van 5 december 2024 van verzoeker tegen beslissingen van de raad van 5 november 2024 over de toekomst van het zwemwater in de gemeente.
1.1.
Verzoeker heeft het verzoek om voorlopige voorziening bij de rechtbank Limburg ingediend. Bij uitspraak van 20 december 2024 heeft de Limburg het verzoek met toepassing van artikel 46b van de Wet op de Rechterlijke Organisatie ter verdere behandeling verwezen naar deze rechtbank.
1.2. Op 30 december 2024 heeft verzoeker een kopie van een brief toegezonden van de curator van Mosaqua aan het college van de gemeente Gulpen-Wittem.
1.2.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter
uit hoe zij tot dit oordeel komt. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen indien, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt tegen een besluit. Dat staat in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen beslissingen van de raad van 5 november 2024. In deze zaak is de vraag aan de orde of die beslissingen wel als besluiten kunnen worden aangemerkt waartegen op grond van de Awb bezwaar of beroep openstaat.
4. Op 5 november 2024 heeft de raad besloten:
in te stemmen met het scenario “sluiten, slopen en herontwikkelen waarbij de sporthal gehandhaafd blijft;
het 25-meterbad van Mosaqua niet tijdelijk open te houden;
fase 2 van de gebiedsvisie Landsraderweg te starten;
aan alle inwoners van de gemeente waarvoor het niet meer mogelijk is af te zwemmen in Mosaqua het zwemdiploma A te halen te compenseren met een tegemoetkoming ter hoogte van € 500;
aan alle inwoners van de gemeente waarvoor het niet meer mogelijk is af te zwemmen in Mosaqua het zwemdiploma B te halen te compenseren met een tegemoetkoming ter hoogte van € 200;
het college op te dragen om voor die inwoners die logistieke- en/of financiële belemmeringen hebben een passende tegemoetkomingsregeling te hanteren in plaats van een compensatie;
dat inwoners van de gemeente zo snel mogelijk na het wegvallen van zwemwater in de gemeente gebruik kunnen maken van zwemwater tegen een gereduceerd tarief (minimaal 50% korting) bij één of meerdere zwembaden in de regio; het college maakt zo spoedig mogelijk bekend welke zwembaden onder deze regeling vallen;
voor de beslispunten 4 t/m 7 in totaal € 125.000 structureel te reserveren en dit te verwerken in de eerstvolgende begrotingswijziging;
het college op te dragen de raad zo spoedig mogelijk en periodiek te informeren over de voortgang;
een onderzoek te laten uitvoeren naar de haalbaarheid van de realisatie van een doelgroepen zwembad in de gemeente, met daarbij aandacht voor mogelijke locaties, de financiële haalbaarheid en de exploitatiemogelijkheden;
de kosten en risico’s voor de gemeente maximaal € 170.000 per jaar bedragen en onderzoeken of de omliggende gemeenten of andere overheden voor eenzelfde jaarlijks bedrag willen deelnemen;
te onderzoeken of er partners gevonden kunnen worden die een eenmalige bijdrage in de stichtingskosten willen voldoen;
in dit onderzoek de wensen en behoeften van de betrokken doelgroepen en verenigingen mee te nemen;
de resultaten van dit onderzoek aan de gemeenteraad voor te leggen, zodat een weloverwogen besluit kan worden genomen over de toekomst van zwemvoorzieningen in de gemeente.
5. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is een besluit een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Dit betekent onder meer dat een besluit moet zijn gericht op externe rechtsgevolgen.
Op grond van artikel 8:3, eerste lid van de Awb kan, voor zover hier van belang, geen beroep worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een beleidsregel.
6. De beslissingen 1 t/m 3 om in te stemmen met een bepaald scenario, om een zwembad niet langer tijdelijk open te houden en om een bepaalde fase van een gebiedsvisie te starten zijn niet gericht op rechtsgevolgen. De beslissingen 4 en 5 gaan over een compensatieregeling voor inwoners van de gemeente. Daarmee heeft de raad kennelijk beoogd om beleid vast te stellen. Tegen een beleidsregel kan echter op grond van de Awb geen bezwaar of beroep worden ingesteld. De beslissingen 6 en 9 betreffen een opdracht aan het college en zijn alleen daarom al niet gericht op externe rechtsgevolgen. De beslissingen 7 en 8 betreffen voorbereidende beslissingen van de raad die geen zelfstandige rechtsgevolgen hebben. De beslissingen 10 tot en met 14 betreffen onderzoek dat de raad wil laten uitvoeren. Het uitvoeren van een onderzoek is een feitelijke handeling. Daarom zijn ook die beslissingen niet gericht op rechtsgevolgen.
7. Gelet op het voorgaande zijn de beslissingen geen besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Voor zover de beslissingen de vaststelling van beleid inhouden, kan daartegen op grond van artikel 8:3, eerste lid, van de Awb geen bezwaar en beroep worden ingesteld. De stelling van verzoeker dat de beslissingen directe en ingrijpende gevolgen hebben voor burgers, bedrijven en de gemeentelijke financiële exploitatie, leidt niet tot een ander oordeel. De bestuursrechter is niet bevoegd om rechtsbescherming te bieden tegen beslissingen die niet kunnen worden aangemerkt als een besluit of waartegen om andere redenen geen bezwaar en beroep openstaat.
8. Uit het voorgaande vloeit voort dat het bezwaar van verzoeker naar verwachting niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Het bezwaar heeft dus geen redelijke kans van slagen. Nader onderzoek of een zitting zou naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet tot een andere conclusie kunnen leiden. De voorzieningenrechter acht het verzoek daarom kennelijk ongegrond.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Er is geen reden voor een vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Hutten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. Duin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.