In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van het mentorschap van een betrokkene, ingediend door de moeder van de betrokkene. De moeder verzocht primair om opheffing van het mentorschap, stellende dat er geen toegevoegde waarde meer was en dat er onvoldoende zicht was op de medicatie en behandeling van de betrokkene. Subsidiair vroeg zij om ontslag van de huidige mentor en haarzelf als opvolgend mentor te benoemen. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 oktober 2024 zijn zowel de moeder als de mentor verschenen, terwijl de betrokkene niet ter zitting aanwezig was.
De kantonrechter heeft de argumenten van de moeder en de mentor zorgvuldig afgewogen. De mentor heeft aangegeven dat zij de zorgen van de moeder begrijpt, maar dat opheffing van het mentorschap ongepast zou zijn, gezien de recente gebeurtenissen waarbij de betrokkene vermist raakte. De kantonrechter oordeelde dat de betrokkene een onafhankelijke mentor nodig heeft die haar belangen kan behartigen. De verzoeken van de moeder zijn afgewezen, omdat er geen gewichtige redenen waren voor ontslag van de mentor en het mentorschap niet opgeheven kon worden. De kantonrechter benadrukte het belang van een professionele en objectieve benadering in de zorg voor de betrokkene, en sprak de hoop uit dat de moeder in de toekomst beter kan samenwerken met de mentor.